Het voorbije joodse dordrecht

Wonderlijke vondst: poortsteen van joodse
begraafplaats na bijna drie eeuwen terecht
* Precieze aantal begravenen de Hoogt blijft een raadsel
* Nog meer raadsels rond stichtingssteen ontrafeld
* Zerkfragmenten in ‘tuinpad’ vertaald
* Tien generaties terug ...

Het voormalige woonhuis van scheepsbouwer Jan Schouten op de Hoogt

Het voormalige woonhuis van scheepsbouwer Jan Schouten op de Hoogt met rechts de poort van de oude joodse begraafplaats in Dordrecht. Het pand, een dubbel herenhuis, is bijna 50 jaar eigendom geweest van de familie Franken, maar staat te koop. De foto is gemaakt in de jaren twintig van de vorige eeuw.
Foto Regionaal Archief Dordrecht (RAD, nummer 552_314197)

Heel soms geschiedt er in Dordrecht een klein wonder. In 2021 gebeurde dat zelfs tweemaal, en ook nog kort na elkaar.
        Het eerste verrassende voorval deed zich voor in februari: de herontdekking kon worden gemeld van de Dordtse Thorarol, die in 1942 schijnbaar voorgoed spoorloos was verdwenen, maar bijna tachtig jaar later werd teruggevonden.
        Het tweede kleine wonder wordt hier openbaar gemaakt, in maart: de gedenksteen die werd geplaatst in of bij de toegangspoort naar de joodse begraafplaats op de Hoogt – gedateerd op 1738, dus 283 jaar geleden – is onverwacht teruggevonden. Op enig moment, vermoedelijk in de 19de eeuw, is de steen in de grond beland, maar ze werd in maart 2020 bij toeval aangetroffen bij bodemsaneringswerk. Weliswaar bleek de steen in drie delen uiteengevallen, en weliswaar is er zichtbare beschadiging, maar bij elkaar gevoegd is de steen grotendeels compleet gebleven. De buitenwacht was volledig onkundig van deze vondst.
        Slechts een handjevol mensen was ervan op de hoogte. Dat was vooral omdat niet direct duidelijk was wat de drie brokstukken met tekst voorstelden, wat zij verwoordden. Inmiddels zijn de Hebreeuwse teksten erop geanalyseerd. En gevoegd bij het jaar dat er overeenkomstig de joodse jaartelling wordt genoemd (5498), valt er niet meer aan te komen: dit voorwerp is verbonden met de ingebruikstelling van de joodse begraafplaats.
        Het is een stichtingssteen, een oprichtingssteen en als zodanig is het een eminent stuk Dordts-joods cultureel erfgoed.
        In dit verhaal wordt de historische vondst gereconstrueerd, aangevuld met feiten uit het lange verleden van de joodse begraafplaats op de Hoogt. Ook wordt de rol beschreven die verschillende betrokkenen hadden, voorafgaand en volgend op de vondst. En aan de orde komt die nieuwe kwestie: wat gaat er nu gebeuren met de gedenksteen?

drie delen van stichtingssteen met het jaartal 5498

De drie delen van stichtingssteen met het jaartal 5498 (= 1738), bijeengeschoven op het gras van de huidige joodse begraafplaats aan de Nieuweweg. Dit is de steen die bij graafwerk in maart 2020 vlak naast het huis van Schouten werd gevonden, een geschiedkundig spectaculaire vondst.
Foto Redactie Website

Parkeerterrein
Eduard Huisman herinnert zich zeer wel nog dat ene, bepalende moment.
        Het was op dinsdag 24 maart 2020. Hij bevond zich op de Hoogt. Links van hem, op nummer 13-14, stond het imposante, maar vervallen patriciërspand ‘Huis Jan Schouten’, dat al bijna vijftig jaar eigendom is van de Dordtse familie Franken. Het staat inmiddels te koop. In dit woonhuis woonden indertijd de beroemde Dordtse scheepsbouwer Jan Schouten en diens echtgenote Maria Boet. Ten westen van het huis, verderop aan het Achterhakkers, lag indertijd de scheepswerf van Schouten.
        Dichterbij, rechts van Huisman, daar waar nu het parkeerterrein van Hotel Dordrecht is, bevond zich vanaf 1737 de eerste Dordtse joodse begraafplaats, op nummer 24. Er waren daar nu bodemsaneringswerkzaamheden gaande.
        Ter inleiding: de begraafplaats aan (of op) de Hoogt is officieel opgeheven, nadat op 5 juli 1871 de nieuwe joodse begraafplaats aan de Achterweg, nu Nieuweweg, was geopend. De oude begraafplaats was zogezegd vol, al is zij daarna niettemin nog dertien jaar gebruikt, tot 1883.
        Op 2 december 1958 wordt een aanzienlijk deel van de grond van de begraafplaats verkocht aan de verchroominrichting Ampère, eigendom van de vennootschap van Willem van Mierlobensteijn, gehuisvest in ‘Huis Jan Schouten’ – die op deze grond een garage wil bouwen. Onder toezicht van het Opperrabbinaat worden de doden opgegraven, althans de skeletten die niet al te diep lagen. De dieper gelegen graven bleven onaangeroerd. De stoffelijke resten werden inclusief enkele zerken overgebracht naar de Achterweg.
        In maart 1996 werd op de Hoogt vervuilde grond afgegraven. Opnieuw kwamen er overblijfselen te voorschijn: beenderen, grafstenen en kisten. Hierdoor kwam vast te staan dat in 1958 inderdaad “enkele graven over het hoofd” waren gezien, zoals De Dordtenaar het in een nieuwsbericht formuleerde. De stoffelijke resten werden overgebracht naar en herbegraven op de joodse begraafplaats aan de Oud Bonaventuresedijk in Strijen. Een gedenksteen vermeldt dat ze afkomstig zijn uit Dordrecht.

Vijf foto’s, gemaakt tijdens de saneringswerkzaamheden in maart 2020 aan de Hoogt

Vijf foto’s, gemaakt tijdens de saneringswerkzaamheden in maart 2020 aan de Hoogt, door Rolf Liebregts, milieukundig begeleider bij de sanering. Zijn opnamen geven een beeld van (1) funderingen en aardewerk; (2) oude bestrating; (3) een oude fundering en (4) van een verwijderde put. Op foto 5 is de stichtingssteen tevoorschijn gekomen.
Foto’s Rolf Liebregts

Afspraak
Vierentwintig jaar later, in maart 2020, is op de Hoogt nog eens een milieusanering nodig, als gevolg van verontreiniging met cyanide. Dit heeft rechtstreeks te maken heeft met de eertijdse verchroominrichting. De sanering wordt uitgevoerd door het landelijk opererend onderzoek- en adviesbureau Tritium Advies, gespecialiseerd in bodem-, water-, lucht- en asbestonderzoek. Projectleider is in dit geval P.J.M. (Peter) Middeldorp. Een kleine week is er voor de grondwerkzaamheden uitgetrokken, gedurende vier dagen is Eduard Huisman erbij aanwezig.
        Dat Huisman al die tijd present is, vloeit voor uit een afspraak die al in 1996 is gemaakt, tussen de gemeente Dordrecht en het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap (NIK). Die luidt dat er “altijd een vertegenwoordiging van het NIK aanwezig is, als er op de voormalige joodse begraafplaats gegraven wordt”. Eduard J.P. Huisman is die vertegenwoordiger: hij is consul-beheerder joodse begraafplaatsen. Met andere woorden: hij wordt geraadpleegd en ingeschakeld zodra zich ergens in Nederland iets afspeelt op een joodse dodenakker.
        Al op de eerste dag ziet Huisman het ineens – op nog geen vijftig centimeter afstand van ‘Huis Jan Schouten’: stukken steen. Hij vertelt nadien: “Op een gegeven moment zag ik iets van graniet. Voorzichtig hebben we de steen uitgegraven en schoon geborsteld. Daarop werden Hebreeuwse letters zichtbaar. De stukken zijn met een machine uit de grond getild.” De steen was niet meer intact, maar werd in drie stukken gevonden. En op zich waren die brokken ook niet meer onbeschadigd, maar wel heel voor het allergrootste deel. Bij Huisman ontstond het vermoeden dat het een “topsteen” is, mogelijk de boog van de oorspronkelijk poort van de begraafplaats. Wat daar op wijst, is de joodse datum die zichtbaar is: 5498, oftewel 1738.
        Dit kan er op duiden dat de drie brokstukken tezamen de zogenoemde oprichtingssteen vormen van de begraafplaats, de steen die is aangebracht bij de ingebruikneming. Een jaar daarvoor was de benodigde grond immers aangekocht. In het boek De Verdwenen Mediene Dordrecht, over drie eeuwen joods leven in Dordrecht, beschrijft archiefmedewerkster Mieke Jansen dat nauwkeurig: “In 1737 verzoekt Marcus Sluys, koopman en één van de joodse voormannen, de Camere ten Belyden der Stadt Dordrecht om ‘een plaats tot begraavinge der dooden van zijne Natie’. De heren burgemeesters stemmen toe en laten de thesaurier een perceel aanwijzen buiten de Sluispoort, aan het Wilgenbos, de latere de Hoogt.” Daar ligt een ledig, onbebouwd gebied.

plek van de bodemsanering en fragmenten van de grafzerk uit 1738

Deze foto zoomt uit van de plek van de bodemsanering (bij de muur achter de blauwe auto), zodat meer van de omgeving is te zien.
Foto Redactie Website

Inzoomend op diezelfde plek worden de fragmenten van de grafzerk uit 1738 zichtbaar.
Foto Vakteam Erfgoed

De Dordtenaar van 23 maart 1996

Verslaggeefster Conny Taheij schreef in het lokale dagblad ‘De Dordtenaar’ op 23 maart 1996 over stoffelijke resten die zijn aangetroffen bij het afgraven van vervuilde grond. Wim Hoogeweij zei later in een opgenomen gesprek met vader en dochter Wildeman dat bij die gelegenheid niet diep genoeg gegraven is. In diepere lagen zouden nog meer graven liggen.
Foto Krantenbank RAD

Vergeten
Terzijde en ter toelichting: in het lokale geïllustreerde weektijdschrift Merwepost van 18 juni 1927 wordt een artikel gewijd aan het “Joodsche kerkhof aan de Hoogt”. Weliswaar ligt deze oude begraafplaats “vrijwel in het hartje van de stad”, maar weinigen zullen op de hoogte zijn van het bestaan ervan, meent het blad, dat dan ook spreekt van “een vergeten hoekje”.
        Voordat de Israëlitische begraafplaats in 1737 in gebruik werd genomen, meldt de Merwepost verder, “liet men de dooden van de kleine Joodsche gemeente te Dordrecht en die der omliggende dorpen te Rotterdam begraven”. Nog zo’n interessant gegeven: Marcus Sluys schoot de aankoop van de begraafplaats voor. De Merwepost: “Een document in het archief der Joodsche gemeente stelt vast, dat jaarlijks een deel van het batig saldo der gemeente moest worden aangewend tot delging van de schuld bij Marcus Sluys.” Jaarlijks werd er afgelost, staat hier.
        Nog een laatste wetenwaardigheid die van belang is: op de oude begraafplaats zijn “twee dooden boven elkander begraven”. Dat had ermee te maken dat de begraafplaats “geheel vol” was. Kerkelijk is voorgeschreven dat het ‘stapelen’ van doden niet mag, maar “in een enkel geval kan hierop een uitzondering worden gemaakt”. En dat is in Dordrecht gebeurd, signaleert de Merwepost. “Toen het kerkhof vol was, heeft men een gedeelte mogen ophoogen, en daarop een tweeden laag dooden mogen begraven.”

Tekeningen begraafplaatspoort De Hoogt

Van de begintijd van de oude joodse begraafplaats zijn uiteraard geen foto’s beschikbaar: de fotografie bestond nog niet. Tekeningen al wel. Dit zijn vroege afbeeldingen.
De eerste is een tekening in kleur van J. Boshamer, volgens het RAD gemaakt tussen 1835 en 1845.
De tweede is een tekening in potlood en kleur, is ook gemaakt door J. Rutten, op dezelfde datum.  Op de achtergrond is voor de grote boom het metaheerhuisje met tentdakje te zien, waar overledenen ritueel werden gereinigd voorafgaand aan het begraven.
Foto’s RAD (nrs. 551_35464, 551_35465 en 551_36014)


Tekening begraafplaatspoort De Hoogt

De derde illustratie, een tekening in potlood, is ook gemaakt door J. Rutten en eveneens gedateerd op 1 januari 1869. Te zien is de toegangspoort met het doodshoofd en de gekruiste doodsbeenderen, met in het Hebreeuws een tekst uit 1 Samuel 2, vers 6. Deze poortsteen is de opvolger van de steen uit 1738.

Doodshoofd
Terug naar het heden, naar de kwestie van de drie brokstukken.
        Is het werkelijk de oprichtingssteen, de eerste poortsteen, een stichtingsgedenksteen of toegangssteen? Nader onderzoek moet dit definitief uitwijzen. Er is geen afbeelding van de toegangspoort (meer) voorhanden, daaraan valt het dus niet af te zien. Er zijn wel tekeningen van de poort vindbaar op de beeldbank van het Regionaal Archief Dordrecht (RAD), maar die dateren van de negentiende eeuw. Toen kwam boven de ingang, aldus Mieke Jansen, een latei “met de afbeelding van een doodshoofd op gekruiste beenderen, en de Hebreeuwse tekst van 1 Samuel 2 vers 6: ‘De Here doodt en doet herleven. Hij doet naar het dodenrijk neerdalen en daaruit opkomen.’”
        Maar een doodshoofd is niet te zien op de brokstukken, wat het vermoeden doet versterken dat op 24 maart 2020 de allereerste, verdwenen poortsteen, na eeuwen hervonden is. In dat geval zou er sprake zijn van een regelrechte historische vondst, vergelijkbaar met dat andere herontdekte lokaal-joodse erfgoed, de Thorarol uit de Dordtse synagoge, eind 2020 aangetroffen op een zolderkamer in Krispijn.
        Op vrijdag 27 maart rond 12 uur is Eduard Huisman weer ter plekke. Hij komt de poortsteen ophalen, evenals enkele bakstenen, ook afkomstig van de oude joodse begraafplaats. Dit alles wordt vervoerd naar de huidige begraafplaats aan de Nieuweweg. Daar wordt alles zolang buiten neergelegd. De drie stukken steen onder een struik, vlak voor de eerste rij graven; de rest in een zak naast het metaheerhuisje.
        Pure mazzel was het dat de stukken poortsteen (zoals ze gemakshalve maar even worden genoemd) werden ontdekt op de Hoogt. De grond waarin zij lagen, mocht Tritium tot slechts 1 meter diepte afgraven, om die vervolgens te voorzien van een “schone leeflaag” van zand. Dieper dan 1 meter valt namelijk onder archeologie en niet meer onder bodemsanering.
        Al sanerende zijn behalve de poortsteen nog meer vondsten gedaan, sommige net onder de 1 meter (1,3 m), een ‘grensgevalletje’ dus. In verslagen rept men van restanten van een grafkeldertje, scherven aardewerk en porselein (een Chinese vaas), muurresten en stukken grafsteen.
        Stilte treedt vervolgens in. De vondst van de poortsteen blijft buiten elke vorm van publiciteit. Op enkele ingewijden na weet niemand ervan, totdat ene Maartje Wildeman (zie verderop) op 21 november 2020 in een gesprek met antiquair Bram Franken over zijn ouderlijk huis ‘Huis Jan Schouten’ en de begraafplaats aan de Hooght, van hem hoort dat er in maart 2020 gegraven is op de Hoogt. En dat “ze een joodse steen gevonden hebben”.
        Een telefoontje naar de gemeentelijke archeoloog Marc Dorst, die juist met een rapport bezig was over de toevalsvondst, bevestigde dit. Hij vertelde dat deze intussen was overgebracht naar de joodse begraafplaats aan de Nieuweweg.

foto begraafplaatspoort De Hoogt

Een eerste vroege foto, althans in de beeldbank van het Dordtse archief, is deze, gemaakt in de jaren twintig van de vorige eeuw.
(Foto RAD, nr. 552_314198)

Merwepost van zaterdag 18 juni 1927

In diezelfde periode puibliceerde het week-tijdschrift ‘Merwepost’, op zaterdag 18 juni 1927, op de voorpagina een artikel over het Israëlitische kerkhof aan de Hoogt. De begraafplaats wordt daarin “een vergeten hoekje” genoemd. Het blad toont een foto van een hoek van de begraafplaats, met een reeks grafstenen.
Foto RAD (nr. 552_10178)

Dictafoon
Eind december 2020 is Eduard Huisman weer eens in Dordrecht. Hij heeft op de joodse begraafplaats aan de Nieuweweg een afspraak met Maartje Wildeman uit Amsterdam, een agente van journalisten en fotografen, en de Dordtse journalist Gert van Engelen.
        Wildeman (1959), geboren en getogen op de Nieuweweg, fietste tot haar vertrek naar Amsterdam in 1979, dagelijks langs de joodse begraafplaats, op weg naar school. Zij raakte geïntrigeerd door de mysterieuze, stille plek, waar ze “nooit een levende ziel zag, alleen de staande grafstenen met de Hebreeuwse letters door de kieren van de beukenhaag”.
        Er is nog andere, dwingende reden waarom zij Huisman eens wil ontmoeten. Haar vader, ir. Gerrit Wildeman, had als beste vriend ing. Willem Catharinus (Wim) Hoogeweij, die voor zijn pensionering hoofd was geweest van de Dordtse plantsoenendienst. Met ‘oom’ Hoogeweij deelde Maartje Wildeman de belangstelling voor de joodse cultuur. Ze wilde nog eens precies weten wat hij zich over de joodse begraafplaats aan de Hoogt wist te herinneren. Zij nam het gesprek met een dictafoon op, op 20 augustus 2018, twee maanden voor zijn overlijden, op 17 oktober 2018, 91 jaar oud. Hoogeweij is geboren in Rotterdam op 16 mei 1927 en was de weduwnaar van Neeltje Bierman.
        Hoogeweij was er niet over te spreken hoe destijds het opruimen van de stoffelijke resten is afgewikkeld. In zijn toenmalige functie had hij daar weet van. Wat hem het nog meest dwarszat, was dat de opgraving op de oude joodse begraafplaats nooit compleet was afgerond. Als je verder spit, tref je nog veel meer graven aan, stelde hij.
        Wat was er, in zijn ogen, exact gebeurd in 1996?

in 1988 was de joodse begraafplaats opgeheven

Bijna zestig jaar later, in 1988, was de joodse begraafplaats opgeheven. Archieffotograaf Ad Molendijk maakte een serie foto’s van de toestand in 1988. Het terrein herinnert totaal niet meer aan de begraafplaats. Chaos, rommel en verloedering vormen de situatie er nu. Op de eerste foto, gemaakt op de stoep van ‘Huis Jan Schouten’, is op de achtergrond de toegangsmuur te zien naar wat inmiddels het terrein van Tapijthal De Hoogt is. Op de tweede foto is Molendijk de muur genaderd, op de derde is hij het terrein opgelopen en fotografeert hij ergens achterin in de richting vanwaar hij is gekomen. ‘Huis Jan Schouten’ is prominent zichtbaar. De vierde foto toont een schuur en bouwafval op het binnenterrein.
Foto’s RAD (nrs. 552_305141, 5542_305142, 552_303187 en 552_305145)

Moeilijkheden
Hoogeweij vertelde allereerst, volgens het (enigszins geredigeerde) transcript van de opname, dat de begraafplaats dan nu weggestopt mocht zijn onder een parkeerterrein, in de oorlog was dat al zo: de Duitsers hebben de begraafplaats al “gebruikt als parkeerplaats voor hun auto’s”. En nu de oorlog toch ter sprake komt, wordt hier tegelijkertijd kort nog een ander feit gemeld: in het aanpalende ‘Huis Jan Schouten’ tekende burgemeester Jacob Bleeker na vier dagen strijd op 14 mei 1940 de overgave van de stad aan de Duitsers.
        Maartje Wildeman vroeg Hoogeweij of er inmiddels een herdenkingsbord is geplaatst op de Hoogt, dat de begraafplaats in de herinnering brengt. Of wordt de dodenakker misschien anderszins gememoreerd?
        Hoogeweij: “Nee, helemaal niets. Want de regering van na de oorlog zei: ‘Ja, wat is dat daar, met dat terrein van die oude Joodse begraafplaats? Wat een rommelig gedoe, daar kunnen we wat productievers van maken. Laten we gaan praten met de joodse gemeente in Rotterdam, waar de begraafplaats onder viel. Die ontruimen we dan, we kopen het af en wij zorgen voor een ordentelijk joodse begraving een eindje verderop, op de Nieuweweg’.”
        Maartje Wildeman: Dus de Dordtse stoffelijke resten gingen naar Rotterdam?
        Hoogeweij: “De joodse gemeente ging daarmee akkoord. De stenen werden verhuisd naar Oud-Beijerland, met de kisten. Dat is wel netjes gebeurd, maar niet zo zorgvuldig, want het kostte zoveel. In Oud-Beijerland was ruimte genoeg, er grensde een aantal akkers aan de joodse begraafplaats.”
        Dus ze hebben een laag opgeruimd, maar wat daar onder lag, hebben ze vergeten?
        Hoogeweij: “Ja, daar hebben ze zand opgegooid. Maar later – toen was ik al met pensioen – werd ik erbij geroepen, in 1996. Want er waren weer graven ontdekt op de joodse begraafplaats. Op het terrein achter Hotel Dordrecht stonden allerlei schuurtjes, die werden afgebroken. Daarbij kwamen een paar grafstenen in het zicht, zo’n tien. Die stenen hebben we opgepakt en naar de joodse begraafplaats aan de Nieuweweg gebracht.”
        Onder het tegenwoordige parkeerterrein liggen nog meer graven, vervolgde Hoogeweij.
        “Als je daar gaat graven, vind je de grafstenen. Maar dat doet men liever niet, want dan krijg je weer moeilijkheden.”
        Waarop Maartje Wildeman hem toezegde om de kwestie grondig uit te zoeken, samen met de journalist Van Engelen, lid van de Dordtse werkgroep Stolpersteine. “Het is een erekwestie”, vond zij.
        En zo kwam die afspraak tot stand met Eduard Huisman.

stichtingssteen

De stichtingssteen wordt eerst zolang onbeschermd neergelegd bij een struik op de begraafplaats aan de Nieuweweg, zoals deze twee foto’s tonen.
Foto’s Redactie Website en Maartje Wildeman


metaheerhuisje

Later, in februari 2021, worden de steendelen verplaatst naar dit metaheerhuisje, waar ze droog en veilig zijn. Daar blijven ze totdat is beslist wat er met de brokstukken kan gebeuren.
Foto Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed/Gerard J. Dukker/oktober 1985)

Grafrust
Huisman maakte meteen duidelijk dat hij per se niet wil dat er onder de parkeerplaats gegraven gaat worden naar achtergebleven beenderen. “Grafrust is in het jodendom cruciaal”, sprak hij plechtig, benadrukkend dat het “de primaire taak” van het NIK is “hoeder” te zijn “van de eeuwige grafrust voor joodse begraafplaatsen”. Huisman noemt nog een andere beweegreden om de parkeerplaats met rust te laten: een scan van de bodem maken met een grondradar kost 2500 tot 5000 euro, – “met ongewis resultaat”. En daar komen dan nog de kosten van de eventuele ontruiming bij.
        Liever, zei hij, geeft hij geld aan projecten voor levende joden, in plaats van dode. Bijvoorbeeld aan projecten die het verhaal vertellen over de joden van Dordrecht aan de inwoners van nu. In dat verband opperde hij om op de een of andere manier op de Hoogt te markeren waar de joodse begraafplaats was.
        Samen met Wildeman en de verslaggever bekeek Huisman hierna de poortsteen bij de struik. “Het was een ontroerend gezicht”, zei Wildeman naderhand, “om die perfect geconserveerde steen in drie stukken te zien, schoongeborsteld en gewassen door de regen.” Maar het beklemde haar tegelijkertijd dat de brokstukken, een “kostbare steen uit 1738” vormend, daar zo onbeveiligd en onbeschut lagen, al vanaf maart 2020. Wildeman, bezorgd: “Stel je voor dat deze gestolen wordt of vernield! Nu de begraafplaats zo makkelijk toegankelijk is, zouden de drie stukken om te beginnen dan niet beter in het metaheerhuisje kunnen worden geplaatst?”
        Dat zou metterdaad gebeuren, maar weken later pas, in februari van het nieuwe jaar 2021.
        Eerder dat jaar, in januari, werd de begraafplaats andermaal bezocht, opnieuw door Wildeman en de journalist, maar nu samen met archeoloog Marc Dorst. De drie stenen werden voor de gelegenheid in het gras netjes aaneengesloten neergelegd, en beurtelings gefotografeerd door de drie aanwezigen. En daarna weer teruggelegd onder de struiken.
        Dorst monteerde de losse foto’s van de steen tot één geheel, een opname die Wildeman doorstuurde naar drs. Leo Smole. Eduard Huisman had aangeraden Smole te benaderen. Hij is archeoloog en bestuursadviseur Erfgoed & Archeologie van de gemeente Arnhem. Maar daarnaast is Smole sinds 2008 archeologisch adviseur van het Inter Provinciaal Opperrabbinaat, vooral inzake joodse begraafplaatsen, herbegravingen en archeologische vondsten.
        Zodra Smole de foto’s van de drie brokstukken had bekeken, herinnerde hij zich dat hij in maart 2020 al eens contact had gehad over de poortsteen met Jacqueline Hoevenberg, zijn collega in Dordrecht. Zij had hem informatie over de steen gestuurd, Smole vroeg daarop rabbijn Shimon Evers uit Amersfoort om naar foto’s van de brokstukken te kijken. Evers ontwerpt en controleert teksten van grafzerken, die tegenwoordig op joodse begraafplaatsen worden geplaatst.
        Evers kon de bovenste Hebreeuwse regel thuisbrengen, dit was een passage uit Deuteronomium hoofdstuk 32:39, luidende: “Ik dood en laat leven, ik sla wonden en genees ze en niemand ontsnapt aan Mijn macht.” Maar de andere tekst was niet te ontcijferen, omdat de foto’s “geen samenhangend geheel” vormden.
        De florale motieven die Smole ontwaarde aan de bovenzijde van de steen, wezen erop dat de steen “ergens óp gelegen zal hebben en niet ingemetseld is geweest”. Hij concludeerde: “De ingang van de begraafplaats is [voor de plek van de steen] voor de hand liggend. Misschien duidt de rest van de tekst op de donateur van de steen. Misschien is het ding gebroken en later vervangen door een andere, waar geen afbeelding van is.”
        Onzekerheden, gissingen, veronderstellingen – zo was de stand van zaken in maart 2020.

foto van de drie brokstukken

Maartje Wildeman stuurde een foto van de drie brokstukken, gemonteerd door de Dordtse archeoloog Marc Dorst, naar de archeoloog Leo Smole en rabbijn Shimon Evers. Samen gingen dezen de teksten proberen te analyseren en vertalen. Deze afbeelding gebruikten zij bij dit puzzelen.
Foto Leo Smole


Puzzelen
Nu Leo Smole de steen “fotografisch samengevoegd” kreeg via Wildeman, ging hij ten tweede male aan de slag. Hij vroeg rabbijn Evers er weer bij, samen gingen ze puzzelen.
        Het jaartal 5498 was al bekend, de bovenste regel ook. Nu bogen ze zich over de onderste regel. Die was “lastiger”, oordeelden de mannen. Reden: “Er staan afkortingen in, daarom is de vertaling langer dan de Hebreeuwse tekst.”
        Wat er bleek te staan: “De eerste steen is gelegd door onze leraar de rabbijn meneer Leb Shlis de eerste.”
        “Opmerkelijk”, rapporteerden Smole en Evers, “is het einde van de zin: de eerste. De puzzel zit ’m vooral in de naam, die van het Nederlands is getranslitereerd naar het Hebreeuws. Je hebt te maken met de fonetische klanten, maar de ‘ui’-klank bestaat niet in het Hebreeuws.”
        Al met al vermoedden de mannen dat het gaat om rabbijn Leib Sluis. Hierop doorveronderstellend meldden zij dat het dan zou kunnen gaan om Livinius/Leib Jacob Sluis, ook bekend als Levinus Levi Sluijs: geboren omstreeks 1665 in Rotterdam, overleden in Dordrecht na 1746, aldus de genealogische website Geni.
        “Het lijkt erop dat hij de vader was van ‘parnas en bestuurder, de geëerde rabbijn, rabbi Ja’akov Mordechai’, die op een zerk uit Dordrecht, daterend uit 1768, wordt genoemd als ‘zoon van de parnas en bestuurder, de geëerde rabbijn, rabi Leib Sluis’”
        Nu komt Marcus Sluys in beeld, de koopman die in 1737 van de stadsraad een begraafplaats kocht in het Wilgenbos.
        Evers lichtte eerst toe dat veelvoorkomende Nederlandse namen “een specifieke Hebreeuwse tegenhanger hebben. Dus mensen die in het Nederlands Max of Marcus genoemd worden, hebben vaak als joodse naam Mordechai – de naam waarmee ze in de synagoge opgeroepen worden om uit de Thora mee te lezen”.
        En dus opperen Evers en Smole dit idee: zou het zo kunnen zijn dat deze Marcus (misschien Mordechai) Sluys de zoon was van rabbijn Leib Sluys? Als dat zo is, dan zou Marcus zijn vader de eer hebben gegeven om de eerste steen te leggen. Dat zou mogelijk verklaren waarom achter de naam Leib Sluys “de eerste” staat. Hij was de eerdere rabbijn die wordt opgevolgd door zijn zoon, die dan dus “de tweede” is.”
        Marc Dorst legde zijn collega Smole nog een interessante vraag voor: of de oorspronkelijke stichtingssteen mogelijk opzettelijk op de begraafplaats is begraven danwel opgeslagen? Oftewel: is het een bekende joodse handeling om een dergelijke stichtingssteen niet af te voeren bij vervanging, maar deze op locatie ‘ritueel’ te begraven?
        Daarop antwoordde Smole: “Ik ken dit gebruik niet in deze vorm. Maar het feit dat er een Thora-tekst op staat, zou dat kunnen verklaren. Hoewel er in dit geval niet letterlijk de naam van G’d geschreven staat, zou het kunnen. Religieuze mensen zorgen ervoor dat oude, onbruikbare heilige boeken of teksten met de naam van G-d erop, niet bij het reguliere afval belanden. Ze laten dergelijke teksten begraven. In Israël worden oude rotsgraven soms wel gebruikt als vergaarplaatsen van oude religieuze teksten. Als het niet nodig is, schrijven we G-d dan ook niet voluit, om ontering te voorkomen.”

Ten slotte:
Henk van der Hert, gepensioneerd medewerker van het Dordtse archief, publiceerde in het archiefblad ‘Kwartaal & Teken’ (1988, nummer 9 extra over ‘Joods leven in Dordrecht’) een artikel over ‘De aanleg van de Israëlitische begraafplaats aan de Achterweg’, de nieuwe dus. Daarin schreef hij dat de doden van de joodse begraafplaats aan de Hoogt die met toestemming van het Opperrabbinaat mochten worden opgegraven, “onder toezicht van een rabbijn werden overgebracht naar de begraafplaats aan de Achterweg, nu Nieuweweg. En daar werden “de stoffelijke resten in een strook langs de heg, parallel aan de spoorlijn herbegraven”. “Over wat er met de zich op de Hoogt bevindende grafstenen is gebeurd, bestaan slechts vage vermoedens”, sloot Van der Hert af.

Begraafplaats aan de Achterweg, het pad dat naar de begraafplaats leidde, was bestraat met restanten en fragmenten van joodse grafstenen en het voormalige terrein van de kwekerij, achter de joodse begraafplaats

Toen Van der Hert door de redactie van deze website begin januari nog eens werd geraadpleegd, vertelde Van der Hert dat hij in de jaren tachtig op de nieuwe begraafplaats foto’s is begonnen te maken van de grafstenen. (Enkele ervan zijn afgedrukt bij zijn artikel in ‘Kwartaal & Teken’.) Hij herinnerde zich dat hij “altijd via de kwekerij van firma J. den Hartog & Zn de begraafplaats op ging”. Waarna hij dit openbaarde: “Het pad dat naar de begraafplaats leidde, was ‘bestraat’ met restanten en fragmenten van joodse grafstenen, die vermoedelijk afkomstig waren van de Hoogt.” Van der Hert voegde ten bewijze de twee zwart-witfoto’s bij die hiernaast staan. Kennelijk zijn brokken van grafstenen dus gebruikt voor een voetpad.

Begraafplaats aan de Achterweg, het pad dat naar de begraafplaats leidde, was bestraat met restanten en fragmenten van joodse grafstenen en het voormalige terrein van de kwekerij, achter de joodse begraafplaats

Het voormalige terrein van de kwekerij, achter de joodse begraafplaats, ligt er nu kaal en opgeruimd bij. Dit is in 2020 gebeurd. Voor die tijd was er een verwaarloosde woestenij gegroeid op dit plek, van struiken, bomen en heggen, waardoor de begraafplaats er aan de achterkant onbeschermd bij kwam te liggen, zoals de kleurenfoto laat zien. Er komen woningen op het vrijgekomen terrein.
Foto’s Henk van der Hert en redactie Website

Bijzonder!
Maartje Wildeman, kennisnemend van de voorzichtige bevindingen van Evers en Smole, betoont zich enthousiast in een e-mail aan hen: “De gedenksteen wordt steeds bijzonderder!”
        Stadsarcheoloog Marc Dorst is er inmiddels ook van overtuigd dat de steen het alleszins waard is te behouden. “Het lijkt erop”, stelt hij vast, “dat dit de eerste (oprichtings)steen is.” Hij is blij met de bevindingen van Smole en Evers. “Hier hebben we wat aan. Dit is al veel meer dan ik verwacht had. Hier moet zorgvuldig mee omgegaan worden.”
        Maar wat zou hij willen dat er met de steen gebeurt?
        Eerder had hij Eduard Huisman al eens laten weten dat als er “geen goede, veilige locatie voor gevonden kan worden”, de steen altijd nog opgenomen kan worden in het Stadsdepot – een hoog, beveiligd gebouw, een kluis eigenlijk, op het Dordtse industrieterrein Dordtse Kil III, de bewaarplaats van de zogenoemde ‘Collectie Dordrecht’.
        Nadat hij de notities van Evers en Smole heeft gelezen, laat hij Wildeman weten dat het “het mooist zou zijn” als de steen tot een geheel wordt gerestaureerd. De steen “verdient” dat wel, vindt hij. Bijvoorbeeld zou de steen vervolgens kunnen worden aangebracht in de muur bij het parkeerterrein op de Hoogt.
        “Dat lijkt mij een prima idee”, reageert Wildeman. “Want het zou een mooie manier kunnen zijn om de joodse begraafplaats te memoreren. Nu is er geen enkele herinnering aan de plek!”
        Drs. Jacqueline Hoevenberg, collega-archeoloog van Dorst, bespreekt de poortsteen en diens belang binnen het vakteam erfgoed van de gemeente Dordrecht. Zij vertellen Wildeman, die door Eduard Huisman ondertussen “de coördinatie van het geheel” toegewezen heeft gekregen, dat zij de desbetreffende wethouder van Ruimtelijke Ordening, Binnenstad, Cultuur en Toerisme, Personeel en Organisatie – Piet Sleeking van Beter voor Dordt – willen adviseren dat de steen wordt teruggeplaatst – “zo dicht mogelijk bij de plek waar de steen oorspronkelijk heeft gezeten.”
        Een tijd van wachten breekt nu aan. Ambtelijk en bestuurlijk dient nu eerst een traject te worden doorlopen.

Precieze aantal begravenen
de Hoogt blijft een raadsel

Dit is de vroegste Dordtse grafsteen is afkomstig van de oude begraafplaats aan de Hoogt

Dit is de vroegste Dordtse grafsteen die wordt genoemd op de website ‘Het Stenen Archief’, van 7 september 1743. De beschadigde steen ligt bij het metaheerhuisje en is afkomstig van de oude begraafplaats aan de Hoogt. De naam van de overledene is niet (meer) leesbaar.
Foto Website ‘Het Stenen Archief’.

steen weggehaald bij de Hoogt behoort toe aan Anzel Sluijs

Deze steen, ook weggehaald bij de Hoogt, behoort toe aan Anzel Sluijs, overleden op 17 februari 1797.
Foto Website ‘Het Stenen Archief’

Hoeveel joodse Dordtenaren zijn er eigenlijk begraven op de Hoogt, en wie waren het?
        Die vraag dringt zich onwillekeurig op, nu er zo’n geharrewar blijkt te zijn geweest rond opgravingen op het terrein van de voormalige joodse begraafplaats. Zoals in het hoofdartikel hierboven is te lezen, zijn stoffelijke resten opgedoken in 1958, toen deze begraafplaats werd geruimd, en nog eens in 1996, bij het schoonmaken van de grond. In 1958 werden de aangetroffen beenderen overgebracht naar de nieuwe begraafplaats aan de Nieuweweg, bij de heg grenzend aan de spoorlijn. In 1996 gingen de resten naar de joodse begraafplaats in Strijen.
        De vraag naar het totale aantal begravenen is niet te beantwoorden, dat wil zeggen: niet volledig.
        Er bestaat een heus begrafenisregister, het is te vinden in het Regionaal Archief Dordrecht (archiefstuk 345-41). Maar dat overzicht bestrijkt de periode 1817-1883, terwijl de begraafplaats op de Hoogt al in 1738 is opengesteld.

Overgetikt
De Dordtse archiefonderzoekster Erica van Dooremalen heeft het register in 2015 gefotografeerd en getranscribeerd. Ze tikte de namen over en zette deze in haar database: dordtenazoeker.nl. Maar dit bestand is niet in zijn compleetheid te doorzoeken. Belangstellenden kunnen alleen de namen van de overledenen los van elkaar opzoeken.
        Desgevraagd heeft Van Dooremalen de redactie van deze Stolpersteinsite het gedigitaliseerde bestand toegestuurd en toegelicht. Ook stuurde ze een foto van een pagina uit het begrafenisboek toe (zie hieronder).
        Officieel blijkt het register in oud-Nederlands te heten: ‘Register der begrave Israëliten Binnen de Stad Dordrecht en deszelfs Bijkerken Beginnende met het Jaar 1817’. Niet alleen de persoonsgegevens staan er (uiteraard) in, ook de ligplaats van de overledenen.
        In totaal komen in het register 664 namen voor. Al diegenen die vóór 1817 ter aarde zijn besteld op de Hoogt, ontbreken dus. Hun namen zijn niet bekend, noch is hun aantal dat. En vermoedelijk, denkt Van Dooremalen, zijn die gegevens ook niet meer te achterhalen. “Er zal geen vroegere versie van dit register zijn. De joodse gemeenschap hield geen doop-, trouw- of begrafenisboeken bij, zoals de Nederlands Hervormde gemeente wel deed.”
        Veilig kan worden aangenomen dat er tussen 1738 en 1817, een tijdbestek van liefst 79 jaar, tientallen Dordtse joden op de Hoogt zijn begraven, waardoor het aantal van 664 al gauw uitkomt op tegen de achthonderd. Exactheid is niet te geven; deze overledenen zijn in de maalstroom van de geschiedenis verloren gegaan.
        Overigens wijst Van Dooremalen er volledigheidshalve op dat op de begraafplaats ook joden zijn begraven van buiten Dordrecht, uit de zogenoemde bijkerken. Deze omliggende gemeenten zijn: Alblasserdam, Barendrecht, Bleskensgraaf, ’s-Gravendeel, Hendrik-Ido-Ambacht, Nieuw-Lekkerland, Numansdorp, Oostendam, Papendrecht, Puttershoek, Ridderkerk, Rotterdam, Sliedrecht, Strijen, IJsselmonde en Zwijndrecht.
        Van Dooremalen heeft becijferd dat er in het register zo’n 400 personen uit Dordrecht staan, en circa 250 uit de regio. In hoeverre er tussen 1738 en 1817 al een joodse gemeenschap bestond in de omliggende plaatsen, is haar niet bekend. “Het kan best zijn dat in die eerste periode vooral Dordtse joden werden begraven op de Hoogt.”

pagina uit het begrafenisregister van de Hoogt

Een pagina uit het begrafenisregister van de Hoogt, van de letter J. Archiefonderzoekster Erica van Dooremalen plaatste op haar website ‘Dordtenazoeker’ gedigitaliseerd de 664 namen uit dit boek.
Foto Erica van Dooremalen

Gebroken
Ofschoon over die periode dus niets met zekerheid is te zeggen, bij gebrek aan verifieerbare documentatie, zijn er toch enkele gegevens bekend over Dordtse joden die vóór 1817 een graf kregen op de Hoogt. Dat is vast te stellen dankzij de (delen van) grafstenen die bij de opgraving van 1958 tevoorschijn zijn gekomen, zo’n tien in tal.
        Deze oude zerken zijn volgens Alie van den Berg uit Oud-Beijerland eerst “ergens in de opslag geweest” – mogelijk een gemeentewerf, oppert ze – en nadien overgebracht naar de begraafplaats aan de Nieuweweg. Daar werden ze vlak achter het toegangshek neergelegd, links voor het metaheerhuisje.
        Alie van den Berg is als medewerkster van de website ‘Het Stenen Archief’ lid van een grote groep toegewijde vrijwilligers die al jaren achtereen alle grafstenen op alle Nederlandse joodse begraafplaatsen proberen te inventariseren, catalogiseren en fotograferen. Daarnaast zoeken zij zoveel mogelijk de familieverbanden van de begravenen uit om ze in kaart te kunnen brengen. Dit onderzoek loopt al jaren en is hier en daar afgerond, maar elders nog volop gaande. ‘Dordrecht’ is een van de begraafplaatsen waarop Van den Berg zich concentreert.
        Zodoende weet zij aan wie de grafstenen toebehoren die voor het metaheerhuisje liggen. Ze heeft het uitgedokterd. Sommige bleken nog leesbaar, zodat de naam van de overledene kon worden geïdentificeerd. Andere stenen, of stukken ervan, waren zozeer vervaagd dat niet meer te achterhalen is voor wie de steen was bedoeld: onleesbaar, dus niet te identificeren.
        Op de website ‘Het Stenen Archief’ zijn het de eerste tien stenen die opdoemen, als in het zoekveld ‘Dordrecht’ wordt ingevuld. Wie op de naam klikt, krijgt meteen een foto van de zerk te zien, dikwijls een gebroken exemplaar.
        Interessant is dat van de tien stenen er vier dateren van vóór 1817, toen het begrafenisregister bijgehouden ging worden. Het betreft mevrouw B. Gomez (overleden 22.6.1770), Anzel Sluijs (17.2.1797), een onleesbare naam (overleden 7.9.1743), nog een onleesbare naam (overleden 5.12.1768) en Mamele, achternaam onbekend (overleden 30.10.1744).
        Twee van de tien stenen konden op geen enkele manier worden ‘thuisgebracht’, de resterende melden als overlijdensdatum: 8.9.1817, 8.1.1831 en 20.2.1866.

pagina uit het bestand dat Van Dooremalen van het register maakte

Dit is een pagina (van de letter D) uit het bestand dat Van Dooremalen van het register maakte.
Foto Erica van Dooremalen


Nog meer raadsels rond stichtingssteen ontrafeld

Ze zaten goed met hun veronderstelling: de Leb Shlis die wordt genoemd in de onderste regel van de hervonden poortsteen, is inderdaad Levi Jacob Sluijs. En Levi is de vader van Marcus Sluijs. Zoiets vermoedden archeoloog Leo Smole en rabbijn Shimon Evers al toen ze teksten op de poortsteen analyseerden en vertaalden. Maar van onverdachte zijde is er nu een bevestiging gekomen. Ir. Mascha van Dort uit Pijnacker en ir. Moshe Mossel uit Jeruzalem kunnen na eigen onderzoek, al uitgevoerd in 2020, beamen dat Levi en Marcus vader en zoon zijn. En ze ontdekten nog iets verrassends.

Grafsteen
Mascha van Dort, programma-manager bij TNO, meldde zich uit zichzelf bij de redactie van deze Stolpersteine-website. Zij had bovenstaande reconstructie van de vondst van de stichtingssteen ontdekt en bood aan haar bevindingen met de redactie te delen. Dat gebeurt bij deze.
        Waar draait het precies om? Op de stichtings- alias poortsteen staat onderop: “De eerste steen is gelegd door onze leraar de rabbijn meneer Leb Shlis de eerste.” Smole en Evers denken dat hiermee rabbijn Leib Sluis wordt bedoeld, oftewel Levinius dan wel Leib Sluis, ook bekend als Levinus Levi Sluijs, geboren omstreeks 1665 in Rotterdam, overleden in 1746 in Dordrecht.
        “Het lijkt erop”, zeggen Evers en Smole, dat deze Leib de vader was van “parnas en bestuurder, de geëerde rabbijn, rabbi Ja’akov Mordechai”. Die wordt immers op een grafsteen uit Dordrecht uit 1768 genoemd als de “zoon van de parnas en bestuurder, de geëerde rabbijn, rabbi Leib Sluis”. Mordechai is de joodse naam van Max of Marcus, en zo kwamen Smole en Evers uit bij Marcus Sluys, die koopman die in 1737 grond kocht voor wat de joodse begraafplaats aan de Hoogt zou worden, geopend in 1738, zoals op de poortsteen staat, samen met het Hebreeuwse jaartal 5498.

pagina’s uit het gaarder-register (begrafenisboek) van de Hoogt

Twee pagina’s uit het gaarder-register (begrafenisboek) van de Hoogt. Links bovenaan staat hij: Levinus Jacob Sluijs, de vader van Marcus. Door de sterfdatumn (7 september 1743) is nu met zekerheid vast te stellen dat de foto in het kader hierboven, van de vroegste Dordtse grafsteen, bij deze Levinus hoort.
Foto Collectie-Mascha van Dort

Register
Ze hebben het bij het rechte eind, berichtte ons Mascha van Dort. Zij en Moshe Mossel hebben een jaar eerder al uitgezocht dat de bewuste grafsteen van Ja’akov Mordechai “inderdaad die van Marcus Sluijs is”. Mossel heeft de datum op de steen vergeleken met de datum uit het gaarder-register (begrafenisboek) van Dordrecht. Op de foto van twee pagina’s uit dit register die Mascha meestuurde, zie hierboven, wordt Levinus Jacob Sluijs links bovenaan genoemd: hij stierf op 7 september 1743.
        Maar het wordt nog spannender: onder het hoofdverhaal hierboven staat een kader, met de kop ‘Precieze aantal begravenen de Hoogt blijft een raadsel’. En daarin wordt een foto getoond van de vroegste grafsteen op de joodse gravenwebsite ‘Het Stenen Archief’. De naam van de overledene is niet meer leesbaar, de sterfdatum wel: 7 september 1743.  Die datum kan onmiskenbaar alleen maar slaan op Leib Sluijs. Met andere woorden: deze beschadigde steen is nu volledig geïdentificeerd. Dít is de zerk die toebehoort aan Levinus Jacob Sluijs, de vader van Marcus.
        Op de beschadigde grafsteen, die van de oude begraafplaats aan de Hoogt is verplaatst naar de huidige joodse begraafplaats aan de Achterweg in Dordrecht, valt in het Hebreeuws dit te lezen:
        “Hier werd een plaats bereid voor en werd begraven een oprecht en betrouwbaar man, overwinnend als een leeuw en licht als een adelaar. Van de geboden van de Eeuwige week hij niet af. Dit is de aloef, de katsien en de dar Arje Jehoeda Leib, zoon van de heer Mosje Sjim’on Ja’akov – zijn nagedachtenis zij tot zegen. Hij overleed op de dag van de heilige sabbat 18 Elloel en werd begraven in goede naam op zondag volgens de telling “En wees Gij hem een hulp tegen zijn tegenstanders.”

Mascha van Dort

Mascha van Dort: nieuwsgierigheid naar een naamgenoot van haar (Leopold Immanuel Jacob van Dort) veroorzaakte bij haar het onderzoek naar de eerste joden van Dordrecht.
Foto Privébezit

Eretitels
Over hem achterhaalde Mascha van Dort in het poorterboek van Dordrecht, een voorloper van de burgerlijke stand, dat hij zich op 12 mei 1705, komende uit Rotterdam, in Dordrecht vestigde. Zijn kinderen heetten Bele, Marcus (Mordechai), Abraham en Salomon. Máár, voegt ze voorzichtig toe, “of Levi Sluijs de eerste rabbi was, is de vraag. Mogelijk zijn de titels eretitels.” Een aanwijzing daarvoor vond zij in het register van 1738. Daarin staat namelijk als rabbi van Dordrecht een zekere Juda.
        Van Dort: “Hoewel Juda dezelfde naam is als Leib, was Levi Sluijs wel al behoorlijk oud om nog kinderen te krijgen. Er staat wel geschreven op de poortsteen: “onze leraar de rabbijn rabbi”, en dat is in principe een titel weggelegd voor een fungerende rabbijn. Of daar streng de hand aan werd gehouden is een andere vraag.”
        Er is nog iets meer te zeggen over de tekst op de grafsteen.
        Zo weet Moshe Mossel te verklaren waarom Jacob, de vader van Leib, op die steen “Mosje Sjim’on Ja’acov” wordt genoemd. Dat heeft een interessante reden.
        “Het is gebruikelijk om wanneer iemand ernstig ziek is, hem “op te bensjen”. Dat betekent hem een nieuwe naam te geven om de doodsengel te verwarren. Die nieuwe naam wordt in het vervolg in de (joodse) registraties voorgevoegd aan de eerdere naam. Kennelijk was vader Jacob tweemaal ernstig ziek geweest en werd hij tweemaal opgebenst, eerst met de naam Sjim’on en vervolgens met de naam Moshe.
        “In de Talmoed staat dat naamsverandering een Hemels besluit kan doen veranderen. Met een naamsverandering geeft de mens aan een ander mens te worden. Men komt tot inkeer en begint een nieuw leven. Daarmee wordt de dreiging van de doodsengel afgeweerd. De nieuwe namen worden alleen in het religieuze leven gebruikt.”
        Over de andere namen die op de grafsteen staan (Arje, Jehoeda en Leib) vertelt Mossel: “De namen Arje, Jehoeda en Leib zijn bijna synoniem. Jehoeda wordt in Beresjiet/Genesis vergeleken met een leeuw (arje), en Leib is een verbastering van Loew. De namen worden vaak gebruikt ter benaming van dezelfde persoon.”

Achternaam
Blijft de vraag: in welke hoedanigheid hebben Mascha en Moshe dit allemaal uitgeplozen?
        Dat is eenvoudig uit te leggen, meldt Mascha namens hen beiden. “Zoals mijn achternaam al doet vermoeden, ben ik op zoek geweest naar een naamgenoot: Leopold Immanuel Jacob van Dort. Hij stamt af van de eerste jood in Dordrecht, Salomon Levi van Dort. Die kwam uit Kozienice, Polen en vestigde zich op 23 oktober 1670 in Dordrecht.”
        Om uit te zoeken van wie Leopold familie was, zocht Van Dort alle eerste joden van Dordrecht en hun verwantschappen uit, tot en met 1730. Ook was ze in dit verband op zoek naar de eerste rabbijn. Ze schreef over haar onderzoeksresultaten al een Engelstalig boek, getiteld Leopold Immanuel Jacob van Dort, a Jewish-Christian learned man from Dordrecht, dat zij binnenkort zelf uitgeeft via Boekengilde. Het ISBN-nummer ervan is: 978946402838.
        Leopold, licht Van Dort toe, heeft de Hebreeuwse Koran van The Library of Congress van de VS vertaald (“De één na oudste”) en ook een Hebreeuws New Testament, toen hij voor de Verenigde Oostindische Compagnie naar Ceylon (nu Sri Lanka) en Malabar (India) ging. Van Dort doet het onderzoek daarnaar samen met de professoren Hanne Trautner-Kromann en Meir Bar-Ilan. Zodra het is afgerond, volgt de publicatie.
Voor een aantal genealogische gegevens viel Mascha van Dort terug op Moshe Mossel, die net als zij in Delft technische natuurkunde heeft gestudeerd. Hij is één van de oprichters van ‘Het Stenen Archief’, en ook van de joodse stamboombronnensite van de stichting Akevoth (zie: dutchjewry.org/). Mossel, die Nederlands spreekt, houdt zich nog steeds bezig met ‘Het Stenen Archief’, maar geniet in Israël ook van zijn pensioen.

Moshe Mossel (links) en Ben Noach

Moshe Mossel (links), oprichter van de joods-genealogische website ‘Het Stenen Archief’. De foto werd eind april 2019 gemaakt in Jeruzalem, toen Mossel en Ben Noach een koninklijke onderscheiding kregen voor hun grote bijdrage aan de Nederlands-joodse genealogie. Zij werden beiden benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau.
Foto Nederlandse Ambassade

Puzzelen
Terzijde legt Mascha van Dort uit hoe moeilijk het überhaupt vaak is om genealogische gegevens van joden uit vroeger eeuwen te verzamelen, zoals zij ervoer bij het samenstellen van haar boek.
        “Het is nogal puzzelen met data. Joodse mensen werden namelijk niet in de kerkregisters ingeschreven. Dus heel veel data uit die tijd ontbreken, terwijl die voor de andere Nederlanders wel nog goed terug te vinden zijn. Wat ik daarom heb gedaan, is uit zo veel mogelijk bronnen informatie bij elkaar te halen.”
        Ze noemt er enkele: het poorterboek van Dordrecht, het pinkas oftewel de notitieboeken van de joodse gemeenschap van Dordrecht, het ondertrouwregister van Dordrecht, het besnijdenisregister van Den Haag, het trouwregister van de synagoge in Amsterdam, de begrafenisregisters van Dordrecht en Rotterdam, het notarieel archief van Dordrecht, de website ‘Het Stenen Archief’ over Dordrecht en het begrafenisarchief van de joodse begraafplaatsen in Amsterdam.
        “Omdat je dankzij het poorterboek weet welke families in Dordrecht zijn gaan wonen vanaf de eerste familie, heb je een beperkt aantal namen. Dus kun je vanaf daar alle mensen gaan plaatsen in de families. Maar ik heb nog steeds witte vlekken in de puzzel.”

Briefje
Het poorterboek van Dordrecht, sluit zij af, was niet alleen een eminente bron voor Van Dort, landelijk gezien sprong dit boek er ook nog eens uit: het discrimineerde niet, en de poorterschapbijdrage was er laag.
        “Poorter”, legt ze uit, ”werd je door geboorte, door huwelijk of door betaling als je van buiten Dordrecht kwam. Alle poorters werden ingeschreven in poorterboeken en bij inschrijving kreeg een poorter een briefje waarmee hij kon aantonen dat hij poorter was. Niet iedereen in de steden was poorter en schreef zich in. Het kostte namelijk wat als je poorter werd en ook moest je jaarlijks belasting betalen.
        “De voordelen waren dat je een ambt mocht aannemen en lid kon worden van de gildes, en je kinderen werden verzorgd als ze wees werden. Ook mocht je rechtszaken aanspannen. Voor joden had het poorterschap in veel steden geen voordelen, omdat ze geen lid konden worden van de gildes in die steden. Ook was de poorterbijdrage vaak hoog, en bijzonder hoog als je jood was.”
        Maar Dordrecht was daarop een uitzondering. “Omdat de bevolking kromp (de Merwede slibde dicht), was de poorterschapbijdrage laag en bovendien was zij gelijk voor iedereen, ongeacht het geloof. Verder was Dordrecht één van de eerste steden waar joden lid konden worden van de gildes. Salomon Levi van Dort wordt als eerste jood lid van het groot koopmansgilde in 1696. Dus je ziet dat in Dordrecht (bijna) alle joden zich inschreven als poorter. Het is daarom dat het poorterboek in Dordrecht een goed startpunt was om de families in elkaar te puzzelen.”

***

Dordrecht was best bijzonder, in zowel 17de als de 18de eeuw, rondt Mascha van Dort alles overziend af.
        “In de 17de eeuw voor het openstellen van het groot koopmansgilde voor Salomon Levi. Dat was in die tijd nog niet zo in Amsterdam. En in de 18de eeuw, omdat je dan ziet dat voor iedereen consequent dezelfde lage poortertarieven worden gehanteerd. Dat was in de 17de eeuw nog niet gelijk. Het is me niet duidelijk waarom dat was. Het kan er aan hebben gelegen dat Salomon de eerste jood was, maar mogelijk ook omdat hij uit Polen kwam.”
        “Dordrecht”, sluit ze af, “verwelkomde mensen van buiten zonder onderscheid. Natuurlijk had dat een economische reden, maar het is ook mooi en bijzonder. Joden voelden zich er thuis. Leopold Immanuel Jacob van Dort schrijft in zijn boek trots, negen jaar nadat hij uit Dordrecht is weggetrokken, dat hij uit Dordrecht komt, “één van de oudste steden van Holland”.”


Zerkfragmenten in ‘tuinpad’ vertaald

Wat staat er eigenlijk in die brokstukken die oud-archiefmedewerker Henk van der Hert in de jaren tachtig van de vorige eeuw aantrof in het ‘tuinpad’ dat van kwekerij Den Hartog naar de naastgelegen joodse begraafplaats voerde? Die brokstukken, die hier hierboven en hier nogmaals voor de overzichtelijkheid worden getoond, waren fragmenten en restanten van joodse grafstenen. Maar valt uit het Hebreeuws nog af te leiden voor wie de stenen waren bedoeld?

Begraafplaats aan de Achterweg, het pad dat naar de begraafplaats leidde, was bestraat met restanten en fragmenten van joodse grafstenen en het voormalige terrein van de kwekerij, achter de joodse begraafplaats

Van der Hert, die zich in het Hebreeuws heeft bekwaamd, probeerde de brokstukken te vertalen. Het lukte natuurlijk niet om de volledige namen, inclusief geboorte- of overlijdensdatum, te achterhalen: de grafstenen waren in stukken uiteengevallen, en gaven dus slechts fragmenten van teksten weer.
        Maar iets kon hij nog wel lezen. Op de foto links staat op het zerkfragment rechtsboven: “Zij is overleden op maandag/ Het haar 18../”
        Op het brokstuk linksonder ontwaarde hij: “Abot/L dochter van de parnas en manhiek M/Agten de naam van haar moeder/mon Zadoks/”
        Op de foto rechts zag hij staan: “een lief meisje/zij was het meisje A/Jozef van St//raten/Sarah dochter van de parnas en manhiek/”. Aan zijn bevindingen voegde Van der Hert nog behulpzaam toe: “De term ‘parnas en manhiek’ is een eretitel voor de leider van de joodse gemeente.”

Ook archeoloog Leo Smole uit Anrhem en rabbijn Shimon Evers uit Amersfoort zijn geraadpleegd over de zerkfragmenten. Zij kregen daartoe de zwartwit-foto’s van Van der Hert toegestuurd. Samen bekeken ze die. Ze konden er niet mee uit te voeten, liet Smole namens hen beiden weten, wat ook niet zo verwonderlijk is: het zijn niet meer dan delen van een grafsteen.
        “Veel is er niet van te maken”, berichtte Smole dan ook. “De namen zijn niet compleet en de data ook niet. Het zijn kleine, onsamenhangende tekstfragmenten.”
        Verontwaardigd zijn beide mannen over de plek waar die steendelen terecht waren gekomen: in een pad. Smole: “Het is hoe dan ook geen goed idee dat dergelijke stenen als voetpad fungeren. Dat mensen over zulke stenen lopen, is niet respectvol.”
        Smole wijst op de joodse begraafplaats in Doetichem, waar hij onlangs was. “Daar lagen fragmenten van zerken van elders, afkomstig van een verplaatste begraafplaats. Zoiets zou hier ook goed zijn.”
        Op dit punt moet Smole bijgepraat worden. Voetpad en kwekerij zijn al lang verdwenen. En het wilde struikenbos dat er vervolgens voor in de plaats kwam, is eind vorig jaar verwijderd, opdat er woningbouw mogelijk werd. Smole was daar niet van op de hoogte.
        Hij had nog wel een suggestie: om de delen van namen die Van der Hert ontwaarde, te vergelijken met genealogische persoonsgegevens op de website ‘”Het Stenen Archief’, een site over historisch onderzoek naar de grafmonumenten op laatste, joodse rustplaatsen. Als dat ervan komt en iets oplevert, zal dat op deze plek worden meegedeeld.


Tien generaties terug …

Er zijn kleine bijzonderheden boven water gekomen over de oude, opgeheven joodse begraafplaats aan de Hoogt in de Dordtse binnenstad. Chris den Hoedt, de voorzitter van de joodse gemeente in Rotterdam, stamt af van Leib Jacob Sluis, een van de grondleggers van de joodse gemeente in Dordrecht. Ook van Rob Koning, penningmeester van de joodse gemeente Rotterdam, is Leib Sluis een directe voorvader.

Steen
De voor- en achternaam van Leib Sluis worden op verschillende wijze geschreven: als Levinius of Livinius Sluis, maar ook als (van der) Sluijs en Sluys. Zoals in het hoofdverhaal hierboven staat, is Leib Sluis circa 1665 in Rotterdam geboren, en “na 1746” in Dordrecht overleden, althans volgens de genealogische website ‘Geni’. Hetzelfde artikel meldt ook dat Leib Sluis wordt genoemd op de stichtingssteen van de oude begraafplaats die vorig jaar is teruggevonden. Letterlijk staat er: “De eerste steen is gelegd door onze leraar de rabbijn meneer Leb Shlis de eerste.”
        Chris den Hoedt, die is betrokken bij een andere opzienbarende vondst in Dordrecht (van de Thorarol, zie verhaal 249), heeft de redactie van deze Stolpersteine-website laten weten een verre verwant te zijn van Leib Sluis, tien generaties terug. Hij legt het familieverband aldus uit: “Mijn overgrootmoeder via de moederlijn is Eva van der Sluijs, dochter van Abraham, zoon van Marcus Joseph, zoon van Joseph Isaac, zoon van Isaac Levie, zoon van Salomon, zoon van Abraham, zoon van Leib Levinius van der Sluijs.”

Oprichter
Volgens Den Hoedt was Leib de oprichter van de begraafplaats aan de Hoogt, alhoewel het hoofdartikel stelt dat het Marcus Sluys was, de zoon van Leib, die in 1737 van de stadsraad een begraafplaats kocht in het Wilgenbos, zoals het gebied destijds heette.
        De ontdekking dat Leib voorvader is van zowel Den Hoedt als Rob Koning, is in historisch opzicht significant: de joodse gemeenschap van Dordrecht, na de oorlog bijna geheel verdwenen, valt tegenwoordig onder die van ‘Rotterdam’. Maar de familiegeschiedenis van Den Hoedt en Koning toont aan dat ‘Dordrecht’ in feite is gesticht door ‘Rotterdam’.


< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'