Het voorbije joodse dordrecht
Wonderlijke vondst: poortsteen van joodse
begraafplaats na bijna drie eeuwen terecht
* Precieze aantal begravenen de Hoogt blijft een raadsel
* Nog meer raadsels rond stichtingssteen ontrafeld
* Zerkfragmenten in ‘tuinpad’ vertaald
* Tien generaties terug ...
![]() |
Het voormalige woonhuis van scheepsbouwer Jan Schouten op de Hoogt met rechts de poort van de oude joodse begraafplaats in Dordrecht. Het pand, een dubbel herenhuis, is bijna 50 jaar eigendom geweest van de familie Franken, maar staat te koop. De foto is gemaakt in de jaren twintig van de vorige eeuw. |
Heel soms geschiedt er in Dordrecht een klein wonder. In 2021 gebeurde dat zelfs tweemaal, en ook nog kort na elkaar.
Het eerste verrassende voorval deed zich voor in februari: de herontdekking kon worden gemeld van de Dordtse Thorarol, die in 1942 schijnbaar voorgoed spoorloos was verdwenen, maar bijna tachtig jaar later werd teruggevonden.
Het tweede kleine wonder wordt hier openbaar gemaakt, in maart: de gedenksteen die werd geplaatst in of bij de toegangspoort naar de joodse begraafplaats op de Hoogt – gedateerd op 1738, dus 283 jaar geleden – is onverwacht teruggevonden. Op enig moment, vermoedelijk in de 19de eeuw, is de steen in de grond beland, maar ze werd in maart 2020 bij toeval aangetroffen bij bodemsaneringswerk. Weliswaar bleek de steen in drie delen uiteengevallen, en weliswaar is er zichtbare beschadiging, maar bij elkaar gevoegd is de steen grotendeels compleet gebleven. De buitenwacht was volledig onkundig van deze vondst.
Slechts een handjevol mensen was ervan op de hoogte. Dat was vooral omdat niet direct duidelijk was wat de drie brokstukken met tekst voorstelden, wat zij verwoordden. Inmiddels zijn de Hebreeuwse teksten erop geanalyseerd. En gevoegd bij het jaar dat er overeenkomstig de joodse jaartelling wordt genoemd (5498), valt er niet meer aan te komen: dit voorwerp is verbonden met de ingebruikstelling van de joodse begraafplaats.
Het is een stichtingssteen, een oprichtingssteen en als zodanig is het een eminent stuk Dordts-joods cultureel erfgoed.
In dit verhaal wordt de historische vondst gereconstrueerd, aangevuld met feiten uit het lange verleden van de joodse begraafplaats op de Hoogt. Ook wordt de rol beschreven die verschillende betrokkenen hadden, voorafgaand en volgend op de vondst. En aan de orde komt die nieuwe kwestie: wat gaat er nu gebeuren met de gedenksteen?
![]() |
De drie delen van stichtingssteen met het jaartal 5498 (= 1738), bijeengeschoven op het gras van de huidige joodse begraafplaats aan de Nieuweweg. Dit is de steen die bij graafwerk in maart 2020 vlak naast het huis van Schouten werd gevonden, een geschiedkundig spectaculaire vondst. |
Parkeerterrein
Eduard Huisman herinnert zich zeer wel nog dat ene, bepalende moment.
Het was op dinsdag 24 maart 2020. Hij bevond zich op de Hoogt. Links van hem, op nummer 13-14, stond het imposante, maar vervallen patriciërspand ‘Huis Jan Schouten’, dat al bijna vijftig jaar eigendom is van de Dordtse familie Franken. Het staat inmiddels te koop. In dit woonhuis woonden indertijd de beroemde Dordtse scheepsbouwer Jan Schouten en diens echtgenote Maria Boet. Ten westen van het huis, verderop aan het Achterhakkers, lag indertijd de scheepswerf van Schouten.
Dichterbij, rechts van Huisman, daar waar nu het parkeerterrein van Hotel Dordrecht is, bevond zich vanaf 1737 de eerste Dordtse joodse begraafplaats, op nummer 24. Er waren daar nu bodemsaneringswerkzaamheden gaande.
Ter inleiding: de begraafplaats aan (of op) de Hoogt is officieel opgeheven, nadat op 5 juli 1871 de nieuwe joodse begraafplaats aan de Achterweg, nu Nieuweweg, was geopend. De oude begraafplaats was zogezegd vol, al is zij daarna niettemin nog dertien jaar gebruikt, tot 1883.
Op 2 december 1958 wordt een aanzienlijk deel van de grond van de begraafplaats verkocht aan de verchroominrichting Ampère, eigendom van de vennootschap van Willem van Mierlobensteijn, gehuisvest in ‘Huis Jan Schouten’ – die op deze grond een garage wil bouwen. Onder toezicht van het Opperrabbinaat worden de doden opgegraven, althans de skeletten die niet al te diep lagen. De dieper gelegen graven bleven onaangeroerd. De stoffelijke resten werden inclusief enkele zerken overgebracht naar de Achterweg.
In maart 1996 werd op de Hoogt vervuilde grond afgegraven. Opnieuw kwamen er overblijfselen te voorschijn: beenderen, grafstenen en kisten. Hierdoor kwam vast te staan dat in 1958 inderdaad “enkele graven over het hoofd” waren gezien, zoals De Dordtenaar het in een nieuwsbericht formuleerde. De stoffelijke resten werden overgebracht naar en herbegraven op de joodse begraafplaats aan de Oud Bonaventuresedijk in Strijen. Een gedenksteen vermeldt dat ze afkomstig zijn uit Dordrecht.
![]() |
Vijf foto’s, gemaakt tijdens de saneringswerkzaamheden in maart 2020 aan de Hoogt, door Rolf Liebregts, milieukundig begeleider bij de sanering. Zijn opnamen geven een beeld van (1) funderingen en aardewerk; (2) oude bestrating; (3) een oude fundering en (4) van een verwijderde put. Op foto 5 is de stichtingssteen tevoorschijn gekomen. |
Afspraak
Vierentwintig jaar later, in maart 2020, is op de Hoogt nog eens een milieusanering nodig, als gevolg van verontreiniging met cyanide. Dit heeft rechtstreeks te maken heeft met de eertijdse verchroominrichting. De sanering wordt uitgevoerd door het landelijk opererend onderzoek- en adviesbureau Tritium Advies, gespecialiseerd in bodem-, water-, lucht- en asbestonderzoek. Projectleider is in dit geval P.J.M. (Peter) Middeldorp. Een kleine week is er voor de grondwerkzaamheden uitgetrokken, gedurende vier dagen is Eduard Huisman erbij aanwezig.
Dat Huisman al die tijd present is, vloeit voor uit een afspraak die al in 1996 is gemaakt, tussen de gemeente Dordrecht en het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap (NIK). Die luidt dat er “altijd een vertegenwoordiging van het NIK aanwezig is, als er op de voormalige joodse begraafplaats gegraven wordt”. Eduard J.P. Huisman is die vertegenwoordiger: hij is consul-beheerder joodse begraafplaatsen. Met andere woorden: hij wordt geraadpleegd en ingeschakeld zodra zich ergens in Nederland iets afspeelt op een joodse dodenakker.
Al op de eerste dag ziet Huisman het ineens – op nog geen vijftig centimeter afstand van ‘Huis Jan Schouten’: stukken steen. Hij vertelt nadien: “Op een gegeven moment zag ik iets van graniet. Voorzichtig hebben we de steen uitgegraven en schoon geborsteld. Daarop werden Hebreeuwse letters zichtbaar. De stukken zijn met een machine uit de grond getild.” De steen was niet meer intact, maar werd in drie stukken gevonden. En op zich waren die brokken ook niet meer onbeschadigd, maar wel heel voor het allergrootste deel. Bij Huisman ontstond het vermoeden dat het een “topsteen” is, mogelijk de boog van de oorspronkelijk poort van de begraafplaats. Wat daar op wijst, is de joodse datum die zichtbaar is: 5498, oftewel 1738.
Dit kan er op duiden dat de drie brokstukken tezamen de zogenoemde oprichtingssteen vormen van de begraafplaats, de steen die is aangebracht bij de ingebruikneming. Een jaar daarvoor was de benodigde grond immers aangekocht. In het boek De Verdwenen Mediene Dordrecht, over drie eeuwen joods leven in Dordrecht, beschrijft archiefmedewerkster Mieke Jansen dat nauwkeurig: “In 1737 verzoekt Marcus Sluys, koopman en één van de joodse voormannen, de Camere ten Belyden der Stadt Dordrecht om ‘een plaats tot begraavinge der dooden van zijne Natie’. De heren burgemeesters stemmen toe en laten de thesaurier een perceel aanwijzen buiten de Sluispoort, aan het Wilgenbos, de latere de Hoogt.” Daar ligt een ledig, onbebouwd gebied.
![]() |
|
Deze foto zoomt uit van de plek van de bodemsanering (bij de muur achter de blauwe auto), zodat meer van de omgeving is te zien. |
Inzoomend op diezelfde plek worden de fragmenten van de grafzerk uit 1738 zichtbaar. |
![]() |
|
Verslaggeefster Conny Taheij schreef in het lokale dagblad ‘De Dordtenaar’ op 23 maart 1996 over stoffelijke resten die zijn aangetroffen bij het afgraven van vervuilde grond. Wim Hoogeweij zei later in een opgenomen gesprek met vader en dochter Wildeman dat bij die gelegenheid niet diep genoeg gegraven is. In diepere lagen zouden nog meer graven liggen. |
Vergeten
Terzijde en ter toelichting: in het lokale geïllustreerde weektijdschrift Merwepost van 18 juni 1927 wordt een artikel gewijd aan het “Joodsche kerkhof aan de Hoogt”. Weliswaar ligt deze oude begraafplaats “vrijwel in het hartje van de stad”, maar weinigen zullen op de hoogte zijn van het bestaan ervan, meent het blad, dat dan ook spreekt van “een vergeten hoekje”.
Voordat de Israëlitische begraafplaats in 1737 in gebruik werd genomen, meldt de Merwepost verder, “liet men de dooden van de kleine Joodsche gemeente te Dordrecht en die der omliggende dorpen te Rotterdam begraven”. Nog zo’n interessant gegeven: Marcus Sluys schoot de aankoop van de begraafplaats voor. De Merwepost: “Een document in het archief der Joodsche gemeente stelt vast, dat jaarlijks een deel van het batig saldo der gemeente moest worden aangewend tot delging van de schuld bij Marcus Sluys.” Jaarlijks werd er afgelost, staat hier.
Nog een laatste wetenwaardigheid die van belang is: op de oude begraafplaats zijn “twee dooden boven elkander begraven”. Dat had ermee te maken dat de begraafplaats “geheel vol” was. Kerkelijk is voorgeschreven dat het ‘stapelen’ van doden niet mag, maar “in een enkel geval kan hierop een uitzondering worden gemaakt”. En dat is in Dordrecht gebeurd, signaleert de Merwepost. “Toen het kerkhof vol was, heeft men een gedeelte mogen ophoogen, en daarop een tweeden laag dooden mogen begraven.”
![]() |
Van de begintijd van de oude joodse begraafplaats zijn uiteraard geen foto’s beschikbaar: de fotografie bestond nog niet. Tekeningen al wel. Dit zijn vroege afbeeldingen. |
![]() |
De derde illustratie, een tekening in potlood, is ook gemaakt door J. Rutten en eveneens gedateerd op 1 januari 1869. Te zien is de toegangspoort met het doodshoofd en de gekruiste doodsbeenderen, met in het Hebreeuws een tekst uit 1 Samuel 2, vers 6. Deze poortsteen is de opvolger van de steen uit 1738. |
Doodshoofd
Terug naar het heden, naar de kwestie van de drie brokstukken.
Is het werkelijk de oprichtingssteen, de eerste poortsteen, een stichtingsgedenksteen of toegangssteen? Nader onderzoek moet dit definitief uitwijzen. Er is geen afbeelding van de toegangspoort (meer) voorhanden, daaraan valt het dus niet af te zien. Er zijn wel tekeningen van de poort vindbaar op de beeldbank van het Regionaal Archief Dordrecht (RAD), maar die dateren van de negentiende eeuw. Toen kwam boven de ingang, aldus Mieke Jansen, een latei “met de afbeelding van een doodshoofd op gekruiste beenderen, en de Hebreeuwse tekst van 1 Samuel 2 vers 6: ‘De Here doodt en doet herleven. Hij doet naar het dodenrijk neerdalen en daaruit opkomen.’”
Maar een doodshoofd is niet te zien op de brokstukken, wat het vermoeden doet versterken dat op 24 maart 2020 de allereerste, verdwenen poortsteen, na eeuwen hervonden is. In dat geval zou er sprake zijn van een regelrechte historische vondst, vergelijkbaar met dat andere herontdekte lokaal-joodse erfgoed, de Thorarol uit de Dordtse synagoge, eind 2020 aangetroffen op een zolderkamer in Krispijn.
Op vrijdag 27 maart rond 12 uur is Eduard Huisman weer ter plekke. Hij komt de poortsteen ophalen, evenals enkele bakstenen, ook afkomstig van de oude joodse begraafplaats. Dit alles wordt vervoerd naar de huidige begraafplaats aan de Nieuweweg. Daar wordt alles zolang buiten neergelegd. De drie stukken steen onder een struik, vlak voor de eerste rij graven; de rest in een zak naast het metaheerhuisje.
Pure mazzel was het dat de stukken poortsteen (zoals ze gemakshalve maar even worden genoemd) werden ontdekt op de Hoogt. De grond waarin zij lagen, mocht Tritium tot slechts 1 meter diepte afgraven, om die vervolgens te voorzien van een “schone leeflaag” van zand. Dieper dan 1 meter valt namelijk onder archeologie en niet meer onder bodemsanering.
Al sanerende zijn behalve de poortsteen nog meer vondsten gedaan, sommige net onder de 1 meter (1,3 m), een ‘grensgevalletje’ dus. In verslagen rept men van restanten van een grafkeldertje, scherven aardewerk en porselein (een Chinese vaas), muurresten en stukken grafsteen.
Stilte treedt vervolgens in. De vondst van de poortsteen blijft buiten elke vorm van publiciteit. Op enkele ingewijden na weet niemand ervan, totdat ene Maartje Wildeman (zie verderop) op 21 november 2020 in een gesprek met antiquair Bram Franken over zijn ouderlijk huis ‘Huis Jan Schouten’ en de begraafplaats aan de Hooght, van hem hoort dat er in maart 2020 gegraven is op de Hoogt. En dat “ze een joodse steen gevonden hebben”.
Een telefoontje naar de gemeentelijke archeoloog Marc Dorst, die juist met een rapport bezig was over de toevalsvondst, bevestigde dit. Hij vertelde dat deze intussen was overgebracht naar de joodse begraafplaats aan de Nieuweweg.
![]() |
Een eerste vroege foto, althans in de beeldbank van het Dordtse archief, is deze, gemaakt in de jaren twintig van de vorige eeuw. |
![]() |
In diezelfde periode puibliceerde het week-tijdschrift ‘Merwepost’, op zaterdag 18 juni 1927, op de voorpagina een artikel over het Israëlitische kerkhof aan de Hoogt. De begraafplaats wordt daarin “een vergeten hoekje” genoemd. Het blad toont een foto van een hoek van de begraafplaats, met een reeks grafstenen. |
Dictafoon
Eind december 2020 is Eduard Huisman weer eens in Dordrecht. Hij heeft op de joodse begraafplaats aan de Nieuweweg een afspraak met Maartje Wildeman uit Amsterdam, een agente van journalisten en fotografen, en de Dordtse journalist Gert van Engelen.
Wildeman (1959), geboren en getogen op de Nieuweweg, fietste tot haar vertrek naar Amsterdam in 1979, dagelijks langs de joodse begraafplaats, op weg naar school. Zij raakte geïntrigeerd door de mysterieuze, stille plek, waar ze “nooit een levende ziel zag, alleen de staande grafstenen met de Hebreeuwse letters door de kieren van de beukenhaag”.
Er is nog andere, dwingende reden waarom zij Huisman eens wil ontmoeten. Haar vader, ir. Gerrit Wildeman, had als beste vriend ing. Willem Catharinus (Wim) Hoogeweij, die voor zijn pensionering hoofd was geweest van de Dordtse plantsoenendienst. Met ‘oom’ Hoogeweij deelde Maartje Wildeman de belangstelling voor de joodse cultuur. Ze wilde nog eens precies weten wat hij zich over de joodse begraafplaats aan de Hoogt wist te herinneren. Zij nam het gesprek met een dictafoon op, op 20 augustus 2018, twee maanden voor zijn overlijden, op 17 oktober 2018, 91 jaar oud. Hoogeweij is geboren in Rotterdam op 16 mei 1927 en was de weduwnaar van Neeltje Bierman.
Hoogeweij was er niet over te spreken hoe destijds het opruimen van de stoffelijke resten is afgewikkeld. In zijn toenmalige functie had hij daar weet van. Wat hem het nog meest dwarszat, was dat de opgraving op de oude joodse begraafplaats nooit compleet was afgerond. Als je verder spit, tref je nog veel meer graven aan, stelde hij.
Wat was er, in zijn ogen, exact gebeurd in 1996?
![]() |
Bijna zestig jaar later, in 1988, was de joodse begraafplaats opgeheven. Archieffotograaf Ad Molendijk maakte een serie foto’s van de toestand in 1988. Het terrein herinnert totaal niet meer aan de begraafplaats. Chaos, rommel en verloedering vormen de situatie er nu. Op de eerste foto, gemaakt op de stoep van ‘Huis Jan Schouten’, is op de achtergrond de toegangsmuur te zien naar wat inmiddels het terrein van Tapijthal De Hoogt is. Op de tweede foto is Molendijk de muur genaderd, op de derde is hij het terrein opgelopen en fotografeert hij ergens achterin in de richting vanwaar hij is gekomen. ‘Huis Jan Schouten’ is prominent zichtbaar. De vierde foto toont een schuur en bouwafval op het binnenterrein. |
Moeilijkheden
Hoogeweij vertelde allereerst, volgens het (enigszins geredigeerde) transcript van de opname, dat de begraafplaats dan nu weggestopt mocht zijn onder een parkeerterrein, in de oorlog was dat al zo: de Duitsers hebben de begraafplaats al “gebruikt als parkeerplaats voor hun auto’s”. En nu de oorlog toch ter sprake komt, wordt hier tegelijkertijd kort nog een ander feit gemeld: in het aanpalende ‘Huis Jan Schouten’ tekende burgemeester Jacob Bleeker na vier dagen strijd op 14 mei 1940 de overgave van de stad aan de Duitsers.
Maartje Wildeman vroeg Hoogeweij of er inmiddels een herdenkingsbord is geplaatst op de Hoogt, dat de begraafplaats in de herinnering brengt. Of wordt de dodenakker misschien anderszins gememoreerd?
Hoogeweij: “Nee, helemaal niets. Want de regering van na de oorlog zei: ‘Ja, wat is dat daar, met dat terrein van die oude Joodse begraafplaats? Wat een rommelig gedoe, daar kunnen we wat productievers van maken. Laten we gaan praten met de joodse gemeente in Rotterdam, waar de begraafplaats onder viel. Die ontruimen we dan, we kopen het af en wij zorgen voor een ordentelijk joodse begraving een eindje verderop, op de Nieuweweg’.”
Maartje Wildeman: Dus de Dordtse stoffelijke resten gingen naar Rotterdam?
Hoogeweij: “De joodse gemeente ging daarmee akkoord. De stenen werden verhuisd naar Oud-Beijerland, met de kisten. Dat is wel netjes gebeurd, maar niet zo zorgvuldig, want het kostte zoveel. In Oud-Beijerland was ruimte genoeg, er grensde een aantal akkers aan de joodse begraafplaats.”
Dus ze hebben een laag opgeruimd, maar wat daar onder lag, hebben ze vergeten?
Hoogeweij: “Ja, daar hebben ze zand opgegooid. Maar later – toen was ik al met pensioen – werd ik erbij geroepen, in 1996. Want er waren weer graven ontdekt op de joodse begraafplaats. Op het terrein achter Hotel Dordrecht stonden allerlei schuurtjes, die werden afgebroken. Daarbij kwamen een paar grafstenen in het zicht, zo’n tien. Die stenen hebben we opgepakt en naar de joodse begraafplaats aan de Nieuweweg gebracht.”
Onder het tegenwoordige parkeerterrein liggen nog meer graven, vervolgde Hoogeweij.
“Als je daar gaat graven, vind je de grafstenen. Maar dat doet men liever niet, want dan krijg je weer moeilijkheden.”
Waarop Maartje Wildeman hem toezegde om de kwestie grondig uit te zoeken, samen met de journalist Van Engelen, lid van de Dordtse werkgroep Stolpersteine. “Het is een erekwestie”, vond zij.
En zo kwam die afspraak tot stand met Eduard Huisman.
![]() |
De stichtingssteen wordt eerst zolang onbeschermd neergelegd bij een struik op de begraafplaats aan de Nieuweweg, zoals deze twee foto’s tonen. |
![]() |
Later, in februari 2021, worden de steendelen verplaatst naar dit metaheerhuisje, waar ze droog en veilig zijn. Daar blijven ze totdat is beslist wat er met de brokstukken kan gebeuren. |
Grafrust
Huisman maakte meteen duidelijk dat hij per se niet wil dat er onder de parkeerplaats gegraven gaat worden naar achtergebleven beenderen. “Grafrust is in het jodendom cruciaal”, sprak hij plechtig, benadrukkend dat het “de primaire taak” van het NIK is “hoeder” te zijn “van de eeuwige grafrust voor joodse begraafplaatsen”. Huisman noemt nog een andere beweegreden om de parkeerplaats met rust te laten: een scan van de bodem maken met een grondradar kost 2500 tot 5000 euro, – “met ongewis resultaat”. En daar komen dan nog de kosten van de eventuele ontruiming bij.
Liever, zei hij, geeft hij geld aan projecten voor levende joden, in plaats van dode. Bijvoorbeeld aan projecten die het verhaal vertellen over de joden van Dordrecht aan de inwoners van nu. In dat verband opperde hij om op de een of andere manier op de Hoogt te markeren waar de joodse begraafplaats was.
Samen met Wildeman en de verslaggever bekeek Huisman hierna de poortsteen bij de struik. “Het was een ontroerend gezicht”, zei Wildeman naderhand, “om die perfect geconserveerde steen in drie stukken te zien, schoongeborsteld en gewassen door de regen.” Maar het beklemde haar tegelijkertijd dat de brokstukken, een “kostbare steen uit 1738” vormend, daar zo onbeveiligd en onbeschut lagen, al vanaf maart 2020. Wildeman, bezorgd: “Stel je voor dat deze gestolen wordt of vernield! Nu de begraafplaats zo makkelijk toegankelijk is, zouden de drie stukken om te beginnen dan niet beter in het metaheerhuisje kunnen worden geplaatst?”
Dat zou metterdaad gebeuren, maar weken later pas, in februari van het nieuwe jaar 2021.
Eerder dat jaar, in januari, werd de begraafplaats andermaal bezocht, opnieuw door Wildeman en de journalist, maar nu samen met archeoloog Marc Dorst. De drie stenen werden voor de gelegenheid in het gras netjes aaneengesloten neergelegd, en beurtelings gefotografeerd door de drie aanwezigen. En daarna weer teruggelegd onder de struiken.
Dorst monteerde de losse foto’s van de steen tot één geheel, een opname die Wildeman doorstuurde naar drs. Leo Smole. Eduard Huisman had aangeraden Smole te benaderen. Hij is archeoloog en bestuursadviseur Erfgoed & Archeologie van de gemeente Arnhem. Maar daarnaast is Smole sinds 2008 archeologisch adviseur van het Inter Provinciaal Opperrabbinaat, vooral inzake joodse begraafplaatsen, herbegravingen en archeologische vondsten.
Zodra Smole de foto’s van de drie brokstukken had bekeken, herinnerde hij zich dat hij in maart 2020 al eens contact had gehad over de poortsteen met Jacqueline Hoevenberg, zijn collega in Dordrecht. Zij had hem informatie over de steen gestuurd, Smole vroeg daarop rabbijn Shimon Evers uit Amersfoort om naar foto’s van de brokstukken te kijken. Evers ontwerpt en controleert teksten van grafzerken, die tegenwoordig op joodse begraafplaatsen worden geplaatst.
Evers kon de bovenste Hebreeuwse regel thuisbrengen, dit was een passage uit Deuteronomium hoofdstuk 32:39, luidende: “Ik dood en laat leven, ik sla wonden en genees ze en niemand ontsnapt aan Mijn macht.” Maar de andere tekst was niet te ontcijferen, omdat de foto’s “geen samenhangend geheel” vormden.
De florale motieven die Smole ontwaarde aan de bovenzijde van de steen, wezen erop dat de steen “ergens óp gelegen zal hebben en niet ingemetseld is geweest”. Hij concludeerde: “De ingang van de begraafplaats is [voor de plek van de steen] voor de hand liggend. Misschien duidt de rest van de tekst op de donateur van de steen. Misschien is het ding gebroken en later vervangen door een andere, waar geen afbeelding van is.”
Onzekerheden, gissingen, veronderstellingen – zo was de stand van zaken in maart 2020.
![]() |
Maartje Wildeman stuurde een foto van de drie brokstukken, gemonteerd door de Dordtse archeoloog Marc Dorst, naar de archeoloog Leo Smole en rabbijn Shimon Evers. Samen gingen dezen de teksten proberen te analyseren en vertalen. Deze afbeelding gebruikten zij bij dit puzzelen. |
Puzzelen
Nu Leo Smole de steen “fotografisch samengevoegd” kreeg via Wildeman, ging hij ten tweede male aan de slag. Hij vroeg rabbijn Evers er weer bij, samen gingen ze puzzelen.
Het jaartal 5498 was al bekend, de bovenste regel ook. Nu bogen ze zich over de onderste regel. Die was “lastiger”, oordeelden de mannen. Reden: “Er staan afkortingen in, daarom is de vertaling langer dan de Hebreeuwse tekst.”
Wat er bleek te staan: “De eerste steen is gelegd door onze leraar de rabbijn meneer Leb Shlis de eerste.”
“Opmerkelijk”, rapporteerden Smole en Evers, “is het einde van de zin: de eerste. De puzzel zit ’m vooral in de naam, die van het Nederlands is getranslitereerd naar het Hebreeuws. Je hebt te maken met de fonetische klanten, maar de ‘ui’-klank bestaat niet in het Hebreeuws.”
Al met al vermoedden de mannen dat het gaat om rabbijn Leib Sluis. Hierop doorveronderstellend meldden zij dat het dan zou kunnen gaan om Livinius/Leib Jacob Sluis, ook bekend als Levinus Levi Sluijs: geboren omstreeks 1665 in Rotterdam, overleden in Dordrecht na 1746, aldus de genealogische website Geni.
“Het lijkt erop dat hij de vader was van ‘parnas en bestuurder, de geëerde rabbijn, rabbi Ja’akov Mordechai’, die op een zerk uit Dordrecht, daterend uit 1768, wordt genoemd als ‘zoon van de parnas en bestuurder, de geëerde rabbijn, rabi Leib Sluis’”
Nu komt Marcus Sluys in beeld, de koopman die in 1737 van de stadsraad een begraafplaats kocht in het Wilgenbos.
Evers lichtte eerst toe dat veelvoorkomende Nederlandse namen “een specifieke Hebreeuwse tegenhanger hebben. Dus mensen die in het Nederlands Max of Marcus genoemd worden, hebben vaak als joodse naam Mordechai – de naam waarmee ze in de synagoge opgeroepen worden om uit de Thora mee te lezen”.
En dus opperen Evers en Smole dit idee: zou het zo kunnen zijn dat deze Marcus (misschien Mordechai) Sluys de zoon was van rabbijn Leib Sluys? Als dat zo is, dan zou Marcus zijn vader de eer hebben gegeven om de eerste steen te leggen. Dat zou mogelijk verklaren waarom achter de naam Leib Sluys “de eerste” staat. Hij was de eerdere rabbijn die wordt opgevolgd door zijn zoon, die dan dus “de tweede” is.”
Marc Dorst legde zijn collega Smole nog een interessante vraag voor: of de oorspronkelijke stichtingssteen mogelijk opzettelijk op de begraafplaats is begraven danwel opgeslagen? Oftewel: is het een bekende joodse handeling om een dergelijke stichtingssteen niet af te voeren bij vervanging, maar deze op locatie ‘ritueel’ te begraven?
Daarop antwoordde Smole: “Ik ken dit gebruik niet in deze vorm. Maar het feit dat er een Thora-tekst op staat, zou dat kunnen verklaren. Hoewel er in dit geval niet letterlijk de naam van G’d geschreven staat, zou het kunnen. Religieuze mensen zorgen ervoor dat oude, onbruikbare heilige boeken of teksten met de naam van G-d erop, niet bij het reguliere afval belanden. Ze laten dergelijke teksten begraven. In Israël worden oude rotsgraven soms wel gebruikt als vergaarplaatsen van oude religieuze teksten. Als het niet nodig is, schrijven we G-d dan ook niet voluit, om ontering te voorkomen.”
Ten slotte: |
![]() |
Toen Van der Hert door de redactie van deze website begin januari nog eens werd geraadpleegd, vertelde Van der Hert dat hij in de jaren tachtig op de nieuwe begraafplaats foto’s is begonnen te maken van de grafstenen. (Enkele ervan zijn afgedrukt bij zijn artikel in ‘Kwartaal & Teken’.) Hij herinnerde zich dat hij “altijd via de kwekerij van firma J. den Hartog & Zn de begraafplaats op ging”. Waarna hij dit openbaarde: “Het pad dat naar de begraafplaats leidde, was ‘bestraat’ met restanten en fragmenten van joodse grafstenen, die vermoedelijk afkomstig waren van de Hoogt.” Van der Hert voegde ten bewijze de twee zwart-witfoto’s bij die hiernaast staan. Kennelijk zijn brokken van grafstenen dus gebruikt voor een voetpad. |
![]() |
Het voormalige terrein van de kwekerij, achter de joodse begraafplaats, ligt er nu kaal en opgeruimd bij. Dit is in 2020 gebeurd. Voor die tijd was er een verwaarloosde woestenij gegroeid op dit plek, van struiken, bomen en heggen, waardoor de begraafplaats er aan de achterkant onbeschermd bij kwam te liggen, zoals de kleurenfoto laat zien. Er komen woningen op het vrijgekomen terrein. |
Bijzonder!
Maartje Wildeman, kennisnemend van de voorzichtige bevindingen van Evers en Smole, betoont zich enthousiast in een e-mail aan hen: “De gedenksteen wordt steeds bijzonderder!”
Stadsarcheoloog Marc Dorst is er inmiddels ook van overtuigd dat de steen het alleszins waard is te behouden. “Het lijkt erop”, stelt hij vast, “dat dit de eerste (oprichtings)steen is.” Hij is blij met de bevindingen van Smole en Evers. “Hier hebben we wat aan. Dit is al veel meer dan ik verwacht had. Hier moet zorgvuldig mee omgegaan worden.”
Maar wat zou hij willen dat er met de steen gebeurt?
Eerder had hij Eduard Huisman al eens laten weten dat als er “geen goede, veilige locatie voor gevonden kan worden”, de steen altijd nog opgenomen kan worden in het Stadsdepot – een hoog, beveiligd gebouw, een kluis eigenlijk, op het Dordtse industrieterrein Dordtse Kil III, de bewaarplaats van de zogenoemde ‘Collectie Dordrecht’.
Nadat hij de notities van Evers en Smole heeft gelezen, laat hij Wildeman weten dat het “het mooist zou zijn” als de steen tot een geheel wordt gerestaureerd. De steen “verdient” dat wel, vindt hij. Bijvoorbeeld zou de steen vervolgens kunnen worden aangebracht in de muur bij het parkeerterrein op de Hoogt.
“Dat lijkt mij een prima idee”, reageert Wildeman. “Want het zou een mooie manier kunnen zijn om de joodse begraafplaats te memoreren. Nu is er geen enkele herinnering aan de plek!”
Drs. Jacqueline Hoevenberg, collega-archeoloog van Dorst, bespreekt de poortsteen en diens belang binnen het vakteam erfgoed van de gemeente Dordrecht. Zij vertellen Wildeman, die door Eduard Huisman ondertussen “de coördinatie van het geheel” toegewezen heeft gekregen, dat zij de desbetreffende wethouder van Ruimtelijke Ordening, Binnenstad, Cultuur en Toerisme, Personeel en Organisatie – Piet Sleeking van Beter voor Dordt – willen adviseren dat de steen wordt teruggeplaatst – “zo dicht mogelijk bij de plek waar de steen oorspronkelijk heeft gezeten.”
Een tijd van wachten breekt nu aan. Ambtelijk en bestuurlijk dient nu eerst een traject te worden doorlopen.
Precieze aantal begravenen
Hoeveel joodse Dordtenaren zijn er eigenlijk begraven op de Hoogt, en wie waren het? Overgetikt
Gebroken
|
Nog meer raadsels rond stichtingssteen ontrafeld Ze zaten goed met hun veronderstelling: de Leb Shlis die wordt genoemd in de onderste regel van de hervonden poortsteen, is inderdaad Levi Jacob Sluijs. En Levi is de vader van Marcus Sluijs. Zoiets vermoedden archeoloog Leo Smole en rabbijn Shimon Evers al toen ze teksten op de poortsteen analyseerden en vertaalden. Maar van onverdachte zijde is er nu een bevestiging gekomen. Ir. Mascha van Dort uit Pijnacker en ir. Moshe Mossel uit Jeruzalem kunnen na eigen onderzoek, al uitgevoerd in 2020, beamen dat Levi en Marcus vader en zoon zijn. En ze ontdekten nog iets verrassends. Grafsteen
Register
Eretitels Achternaam
Puzzelen Briefje *** Dordrecht was best bijzonder, in zowel 17de als de 18de eeuw, rondt Mascha van Dort alles overziend af. |
Er zijn kleine bijzonderheden boven water gekomen over de oude, opgeheven joodse begraafplaats aan de Hoogt in de Dordtse binnenstad. Chris den Hoedt, de voorzitter van de joodse gemeente in Rotterdam, stamt af van Leib Jacob Sluis, een van de grondleggers van de joodse gemeente in Dordrecht. Ook van Rob Koning, penningmeester van de joodse gemeente Rotterdam, is Leib Sluis een directe voorvader. Steen Oprichter |
< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'