Het voorbije joodse dordrecht

Onderduikers in de Biesbosch: hoe twee joodse broers 'grienduilen' werden

Biesbosch

De griendark van de familie De Koning in de Biesbosch,
een doorgaans veilige schuilplaats voor onderduikers.
Foto: Collectie-Van Blokland

Dordrecht had een pluspunt: de Biesbosch lag vlakbij, en in de oorlog was deze nog ruig, groot, onvoorspelbaar en tamelijk ondoordringbaar.

         Het is bekend dat dwars door dit gebied, dat onder te verdelen is in een Sliedrechtse, Dordtse en Brabantse Biesbosch, op het eind crossings werden uitgevoerd tussen het bezette Holland en het bevrijde zuiden. Maar de Biesbosch bood “door zijn wirwar van water en griend ook schuilmogelijkheden”, zoals de schrijver Wim van Wijk opmerkt in zijn Biesboschboek (2009).
         De Duitsers kregen “nooit helemaal greep” op dit gebied. Jonge mannen die zich voor de Duitsers wilden verstoppen, zoals verzetslieden, joden, Engelse en andere geallieerde piloten plus zij die aan de Arbeidseinsatz wilden ontsnappen, doken er gerust onder, in boerenschuren en op arken.

Schaars
Over onderduiken in de stad Dordrecht zijn meerdere korte verslagen aan het licht gekomen, maar zeldzaam is een relaas over Dordtse joden die veiligheidshalve wegkropen in de ongetemde Biesbosch. Vooralsnog is er zelfs maar één voorbeeld van opgedoken, te vinden op de website van de Nederlandse Kring voor Joodse Genealogie (www.nljewgen.org). Daar staat een getuigenis – niet verteld door de betrokken joden zelf, maar zoals Cornelis (Cees) de Koning (1927) uit Papendrecht die indertijd had opgeschreven voor het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie.
         In de marge van haar onderzoek naar joodse families in de Drechtstreek ontmoette Riek van Blokland-Visser (zie het aparte hoofdstuk over joodse genealogie) in 2005 haar plaatsgenoot De Koning, en kreeg een kopie van zijn op schrift gestelde belevenissen mee. Een journalist bewerkte dit verhaal voor publicatie in De Stem van de Alblasserwaard. Zelf voorzag Van Blokland het van een verklarende inleiding, en kreeg het compleet geplaatst op de site van de NKJG, een organisatie waarmee zij “veel contact en uitwisseling heeft”. Daar is het, in de soms aandoenlijk onbeholpen stijl van De Koning, nog altijd te lezen: zie http://www.nljewgen.org/?page_id=930.
         In dit artikel worden de belevenissen enigszins weergegeven.

Biesbosch

Crossers peddelen in het avondschemer de Beneden Merwede over,
naar de Sliedrechtse Biesbosch.
Foto: Collectie-Van Blokland

Lijntje
De woning van het gezin Pieter Koning aan het Oosteind 25 was een epicentrum van het lokale verzet, zonder dat de bezetter dat doorhad. In de barre winter van ’44-’45 werden vanuit dit huis de tochten over water, de crossings, georganiseerd naar bevrijd Brabant. Dit zogenoemde ‘Lijntje van De Koning’, werd geleid door vader Pieter, samen met zijn zonen Cornelis (1927) en Wim (1920). Los van hen en zijn vrouw Wilhelmina werkten er ook nog ”vele anderen uit het dorp” mee.
         Maar eerder, in 1943, begonnen zij ook onderduikers op te nemen, op hun ark in de Sliedrechtse Biesbosch. De familie De Koning had vergunning om in de grienden van de Biesbosch te werken. “De Duitse weermacht had het rijshout hard nodig voor de verdediging. Zodoende konden vader en zonen De Koning makkelijk de wachtposten bij de Sliedrechtse spoorbrug passeren.” Elke maandagochtend vroeg vertrokken zij onder deze brug met hun roeiboot naar de grienden in de Donkere Polder. Zij verbleven er de hele week op hun ark en keerden vrijdagavond weer naar huis.
         Op een dag ontdekten zij op die ark enkele jonge mannen uit Sliedrecht. Ze waren actief in het verzet, maar verborgen zich nu even aan de overkant, in de Biesbosch. Ze mochten er blijven, en gaandeweg brachten vader De Koning en zijn jonge zonen er meerdere onderduikers, onder wie twee joodse Dordtenaren en een joodse koerierster uit Amsterdam. Alleen hun achternamen heeft Riek van Blokland opgevraagd; zodoende kunnen die hier worden vermeld.

Biesbosch

Op deze foto de PTT'er Simon (Tom) Levisson, met zijn vrouw Nelly van der Wall en hun dochter Jacoba. Simon dook samen met zijn broer Meyer onder in de Biesbosch, waar hij komkommers leerde kweken.
Foto: Collectie-Van Blokland

Zolderkamertje
De ark was verlaten toen nieuwe onderduikers zich meldden. Als eerste kwam Meyer Levisson, schilder van beroep en zoon van de uit Litouwen gevluchte Mozes Levisson (1858) en de Amsterdamse Jette de Boers (1877). Het gezin Levisson woonde aanvankelijk zorgeloos in Dordrecht, op Elfhuizen 4 rood. In de oorlog zat vader Mozes in een bejaardenhuis in Poortugaal; hij overleed er in januari 1943. Moeder Jette werd opgepakt en vermoord in Sobibor, in maart 1943. Hun zonen doken onder.
         Meyer (1916), die zijn naam veranderde in Jan omdat dit minder joods klonk, zat op een zolderkamertje in Dordrecht. Hij wilde er weg. “Altijd maar binnen zitten; het leek wel een gevangenis.” Hij hield het er niet meer uit. Via contacten met het verzet kwam hij terecht bij de familie De Koning, waar hij zich buitendijks vrijer kon bewegen. Overdag was hij in huis, ’s avonds sliep hij in een rietschelf. Uit tijdverdrijf ving hij katten, “een welkome aanvulling” op de maaltijden.
         Jan verhuisde naar de Biesbosch, naar de ark. Daar kreeg hij “al gauw” gezelschap van zijn broer Simon (1914), die zich Tom noemde en bij de PTT had gewerkt. Hij was ook ondergedoken in Dordrecht, maar vertrouwde die plek het niet meer. De broers hadden “geen enkele ervaring” met werken in de grienden. “Tom kon zijn gegraven greppels maar niet recht houden en Jan zat van top tot teen onder de blubber”, memoreert Cees de Koning. Maar al doende ontwikkelden zij zich tot heuse “grienduilen”, de bijnaam van griendwerkers.
         Het voedsel voor de onderduikers werd verzorgd door de boeren in de Biesbosch. Zelf zetten zij fuiken uit voor vis en paling en met de buks schoten ze boutjes. Bovendien brachten de De Konings brood en andere boodschappen mee uit Papendrecht. Als aanvulling werd een heuveltje omgespit en ingezaaid met sla, bonen en komkommers. De slakken aten de sla op, de bonen werden gestolen door langsvarende kanovaarders en hengelaars, maar de “komkommers deden het geweldig”.

Biesbosch

Twee portretfoto's van de joodse koerierster Blanca Wiener, die door de familie De Koning tijdens een zenuwslopende crossing van Papendrecht naar Lage Zwaluwe werd geroeid.
Foto's: Collectie-Van Blokland

 

Wasgoed
De joodse broers bleven niet alleen. Joost kwam erbij, die de oproep had genegeerd om naar Duitsland te vertrekken. Gerrit ook, een voormalige beroepsofficier van de marine. Nog later meldden zich als onderduikers Henk en Wout, die in het Land van Altena door de Duitsers werden gezocht. “Hoe meer zielen, hoe meer vreugd.” Alle onderduikers werden voorzien van gestolen bonkaarten en alle benodigde valse papieren. De boeren gaven steeds het voedsel dat extra nodig was, zoals aardappelen, tarwe, bruinen bonen en een schaap. “Alles werd in boten geladen en verborgen onder een partij griendhout of riet.”
         Op zaterdag deed de familie De Koning in Papendrecht de boodschappen, voor henzelf, voor de onderduikers en ook voor de vrouwen van Tom, Gerrit en Joost. Jan was ongetrouwd. De vrouwen kregen ook het vuile wasgoed, dat zij verwisselden voor schoon.
         Tergend spannend en uitgebreid is ook het verhaal over Blanca Wiener (Gestel, 1920), de joodse koerierster uit Amsterdam, die met een dringende boodschap voor het verzet op weg was naar Eindhoven, onder de schuilnaam zuster Olzinga. Zij slaagde er niet in om vanuit Zaltbommel door de Bommelerwaard en via de Maas haar bestemming te bereiken. Ze probeerde het nu via de crossline van de familie De Koning.

Biesbosch

Blanca Wiener (tweede van links) met mede-bewoonsters in de tuin van Smalle Haven 30 in Eindhoven, waar ze bij de stoottroepen ging werken.
Foto: Collectie-Van Blokland

Rare combinatie
Hun boot lag in Brakel, om daar voedsel in de zamelen voor ziekenhuispatiënten in Dordrecht. Via het verzet werd verzocht een gedeserteerde Duitse piloot, Heinrich, mee te nemen en de joodse Blanca. “Een rare combinatie, maar het zou wel goed komen.”

         Op een bepaald moment waarschuwde goedgezinde militairen de De Konings dat ze gauw moesten vertrekken. Heinrich wist iets verderop nog net aan boord te springen, maar Blanca ontbrak nog. Ze reed hierna met de fiets via Gorkum naar Papendrecht, om daar tot haar grote schrik, in de woning aan het Oosteind een man in Duits uniform aan te treffen, Heinrich. Ze trok spierwit weg. Dit is het einde, vreesde ze. Maar de aanwezige Jan Levisson stelde haar op haar gemak.
         Er werd een plan gemaakt voor een crossing naar Lage Zwaluwe, voor haar en nog heel wat meer mensen. Ze vertrokken kort erna, een vloot van elf boten met circa negentig mensen. Ze overnachtten in de Donkere Polder, en voeren de volgende nacht dwars door de Sliedrechtse Biesbosch naar de Kop van ’t Land. Daar moesten ze al roeiend de veerpont zien te passeren, die voortdurend Duitse troepen overzette. Het lukte, al klonken er opeens wel schoten, maar in een andere richting.
         Ze roeiden in het midden van de Nieuwe Merwede, langs het Zuidplaatje en de Deeneplaat. De splitsing van Hollandsch Diep en Amer naderde, de Moerdijkbrug doemde in de verte op. De passagiers waren niet meer te houden, ze zongen het Wilhelmus al.
         In Lage Zwaluwe moesten zij zich allemaal melden in het kantoor van kapitein André van de geheime dienst. Hij regelde dat iedereen met Engelse auto’s naar Tilburg werd gebracht, om daar verhoord te worden op “politieke betrouwbaarheid”. Steeds werd men uit bed gehaald voor nieuwe ondervragingen; Blanca Wiener “werd er moedeloos van”. Maar ze herkreeg haar vrijheid en vertrok naar Eindhoven.
        
Memoires
Cees de Koning bleef in Brabant tot de bevrijding en zocht Blanca nog een keer op in Eindhoven. Ze droeg op haar mouw een zwart lintje met in witte letters het woord ‘Stoottroepen’. Dit waren de knokploegen van het verzet.
         Blanca trouwde na de oorlog met Maurice Goudeketting (Velsen, 1920), vertrok in 1953 naar Toronto in Canada. Haar zoon en dochter wonen er nog, Blanca is in 2001 overleden. De familie De Koning hield al die tijd contact met haar. Haar echtgenoot Maurice, een ex-piloot van de Koninklijke Luchtmacht met zeventig missies vanuit Groot-Brittannië naar het vasteland, heeft in 2012 zijn Engelstalige memoires gepubliceerd: Memoirs of my life before, during and after World War Two.
         Jan Levisson trouwde later met een zus van Cees de Koning. Naar Pieter de Koning, de vader, is in 2005 in de wijk Oostpolder een straat vernoemd.


< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'