Het voorbije joodse dordrecht

Vuurdoorn hielp schrijfster Marie Schmitz
twee joodse vluchtelingen te verstoppen
* Onderduikers na vijf jaar alsnog gevonden

voormalige huis van Maria Schmitz aan de Reeweg-Oost

Het voormalige huis van Maria Schmitz aan de Reeweg-Oost
is nog steeds door veel groen omgeven,
al is de vuurdoorn ondertussen verdwenen.
Foto Redactie Website

Maria Schmitz

Een foto van een jonge Maria Schmitz, afgedrukt in een ongedateerde editie van het lokale blad Merwepost, vermoedelijk in de jaren twintig.
Foto RAD (nr. 552_101736)

Niemand wist het.
        In het benedenhuis aan de Reeweg-Oost 58A hebben tijdens de oorlog een joodse vader en zijn zoontje ondergedoken gezeten. De woning behoorde toe aan de inmiddels grotendeels vergeten, maar indertijd tamelijk bekende letterkundige en schrijfster Maria (‘Marie’) Verhoeven-Schmitz. Zij was sinds 1932 weduwe en hield de twee voortvluchtige joden verstopt in de afgesloten achterkamer.
        Zelf werkte Marie Schmitz in de voorkamer, die afgeladen was met boeken en paperassen, en die vooral donker was. Dat kwam door de buitenproportioneel grote vuurdoorn die voor het raam stond. De vuurdoorn benam haar, maar ook voorbijlopende Dordtenaren alle uitzicht. Je kon niet naar binnen en niet naar buiten kijken. De vuurdoorn, groen in de zomer, roodgloeiend in de herfst, maakte het huis geheimzinnig.
        Marie Schmitz gedroeg zich zelf ook niet bepaald toegankelijk. Ze is omschreven als ‘een heel klein vrouwtje’ met een enorme bos wild krullend haar en priemende oogjes. Ze sprak nogal gedecideerd, bruusk ook. Als familieleden in de oorlog op bezoek kwamen, werd er na tien minuten vriendelijk, maar op besliste toon gezegd: “Nu weer opdonderen, jongens.”
        Maar die lompheid had wezenlijk een functie, zoals ook die geweldig grote vuurdoorn dat had. Alleen wist niemand dat.
        Meteen na de bevrijding belde een nieuwsgierig neefje van haar overleden man aan, Aart, een jongen van 16. En toen kwam de ontroerende, verbijsterende ontknoping.
        Bij dezen: een terugblik op een wonderlijk Dordts geval van onderduiken.

Leendert Adrianus (Leen) Verhoeven

Dit is Leendert Adrianus (Leen) Verhoeven
(1883-1932), de echtgenoot van
Maria Schmitz, en de oom
van Aart en Gerard Verhoeven.
Foto RAD (nr. 552_321234)

Maria Schmitz

Nog een foto, nu van een oudere
Maria Schmitz,
geplaatst in de Leeuwarder Courant
van 9 januari 1960, bij een recensie
van het boek Zonder pardon,
dat zij op 76-jarige leeftijd schreef.
Foto Delpher

Schilder
Maria Hellena Schmitz is geen autochtone Dordtse. Zij is geboren in Haarlem, op 30 november 1883. Maar ze is gaandeweg wel een Dordtse geworden, en ook nog een gereputeerde. Zij trouwde op 30 juli 1919 met Leendert Adrianus Verhoeven, die wel een geboren Dordtenaar was, hij is van 11 oktober 1883. Deze Leen, haar ingang tot Dordt, zou zelf ook een zekere status verwerven, zij het eerder plaatselijk dan landelijk. En niet zozeer als de schilder van bloemen, schoenen en stillevens die hij werd, maar als de onvermoeibare langjarige secretaris van Pictura – Nederlands oudste tekengenootschap (1774), dat stevig verankerd is in Dordrecht.
        Aart Verhoeven (Dordrecht, 1 mei 1929), de puber die meteen na de bevrijding zijn tante Mies opzocht, heeft zijn oom Leen slechts tweemaal ontmoet. Zijn eerste herinneringsbeeld was dat van een “lieve donkere man”, die hem, hij zat nog in de kinderstoel, met een vriendelijke lach een Droste-flik had gegeven. Oom Leen had veel zwart krullend haar, een grote donkere, te grote stropdas, vriendelijke ogen, witte grote tanden; hij praatte zacht. De familie sprak met ontzag over hem, omdat hij “zo mooi kon tekenen en zo’n prachtig handschrift had”.
        De tweede keer was meteen de laatste keer, een jaar later. Op een zondag wandelde hij met zijn ouders, in gezelschap van “een lange man met grote breedgerande hoed op het hoofd, die was gehuld in een zwarte cape, in de ene hand een wandelstok beethoudend, in de andere een klein takshondje, Peter geheten. Gezien zijn gelijkenis met de Franse chansonnier en schrijver, noemde Aart zijn oom ‘Aristide Bruant’. Deze liep voorop met zijn vader. Zijn moeder liep erachter, met hem en naast haar tante Mies, dat kleine vrouwtje met de priemende ogen, ook gekleed in een zwarte cape, tot bijna op de grond.
        Kort daarna overleed Leen Verhoeven, op 30 juli 1932, 48 jaar oud nog maar. Maria Verhoeven-Schmitz was nu weduwe, ook nog pas 48 jaar oud.

Jubileum
Het illustere Pictura bestond op 1 oktober 1974 tweehonderd jaar. Dordrechts Museum en de Culturele Raad gaven een jaar later een jubileumboek uit, over de geschiedenis van deze kunstenaarsvereniging. Aart Verhoeven, die zich net als zijn oom Leen ontwikkelde tot kunstenaar, droeg aan dit boek een hoofdstuk bij, getiteld ‘Herinneringen aan Picturianen en Pictura (1930-1954)’.
        Daarin schrijft hij bewonderend over oom Leen en tante Mies, en over zijn fascinatie voor haar benedenhuis aan de Reeweg-Oost 58A zwart (nu: 114), dat zo verscholen en afgeschermd lag – door die overmatig grote vuurdoorn die zelfs over de deur helde. Wat speelde zich daar af? Wie was die tante bij wie zijn ouders weinig kwamen, omdat zij “altijd zo geconcentreerd bezig was”?
        Het is in dit hoofdstuk dat Aart Verhoeven, inmiddels in het Friese Spanga gestorven op 31 maart 2001, het verhaal vertelt over de twee joodse onderduikers. En pas in het kader van naspeuringen naar omgebrachte, maar ook geredde joden in Dordrecht, is dit relaas van waarde geworden. Eerder, in 1975, leerde de vertelling de toenmalige lezers wat Pictura voor Aart Verhoeven heeft betekend. Nu schijnt er een ander facet doorheen – van de moed van zijn kleine tante.


Limburgsch Dagblad en omslag, de Gril van Marion de Greef (1933)

Maria Schmitz schreef niet alleen boeken,
zij besprak ze ook voor de Avro-radio.
Dit is een bericht uit het Limburgsch Dagblad van 22 juli 1929.
Foto Delpher.

De omslag van een van Schmitzs
vele (meisjes)boeken,
de Gril van Marion de Greef (1933).
Foto DBNL

Oeuvre
Op de website van de DBNL, de digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren, wordt het oeuvre van Maria Schmitz geschetst. Het is een lange lijst, een indrukwekkende hoeveelheid. Toegelicht wordt dat zij debuteerde met enkele dichtbundels, maar dat zij “haar grootste bekendheid oogstte door haar psychologische romans (vooral Het groote heimwee), novellen en haar jeugd- en meisjesboeken”. Zij besprak boeken voor de AVRO-radio, hield lezingen over literatuur en recenseerde boeken voor de NRC, kritieken die zij “tot op hoge leeftijd” is blijven schrijven.
        Voordat zij neerstreek in dat raadselachtige huis aan de Reeweg-Oost, door een sloot gescheiden van de aangrenzende begraafplaats, had Maria Schmitz met haar man Leen in de Kon. Wilhelminastraat 7 rood (vernield door bombardementen) gewoond. Dat was om de hoek bij een broer van Leen, de stukadoor Cornelis junior, die met zijn gezin op de Blekersdijk 34 (nu: 54) huisde. Behalve Leen en Cornelis waren er de broers Janus en Lambertus Pieter (Bertus) en zus Andrea (Sjaan). Bertus woonde ook op de Blekersdijk, iets verderop, op nummer 64 rood (nu 100).
        Op 6 april 1935 verhuisde Marie Schmitz naar de Reeweg, alleen, als weduwe. En op een goeie dag in de oorlog stond Aart, zoon van loodgieter Bertus Verhoeven en Marie Broere, brutaal bij tante Mies voor de deur. Zonder medeweten van zijn ouders. Hij was nog nooit bij Maria Schmitz binnen geweest, “een vreemde kracht” dreef hem naar de Reeweg-Oost toe.
        “Het duurde heel lang”, schrijft Aart in het boek over tweehonderd jaar Pictura, “voordat de deur op een kiertje werd opengedaan en het gezicht van tante Mies gedeeltelijk zichtbaar werd. ‘Kom maar gauw binnen, maar over tien minuten gooi ik je er weer uit’.” Met kloppend hart liep Aart het huis in. Hij nam zich voor zijn ogen goed de kost te geven. Hij ontwaarde in de gang tekeningen, en in een donkere kamer met in het midden een tafel, aan de muur een “lichtend, helder pastelkleurig portret van oom Leen, geschilderd door Adamse (Marinus, eveneens Picturalid, en nu in het bezit van het Dordrechts Museum, red.).” Zò lang keek hij er naar, dat de tien minuten plotseling om waren en de gastvrijheid voorbij: of hij maar wilde opkrassen.
        Hij vertrok, maar zou er “vaker” terugkeren, om dat portret nog eens bestuderen. Ook vroeg hij ten slotte of hij die Adamse eens op zijn atelier kon bezoeken. Tante Mies heeft dat inderdaad geregeld. Aart kreeg een briefkaart dat hij op een woensdag om 4 uur werd verwacht. Zijn “stiekeme visites” aan dat intrigerende huis kwamen hierdoor aan het licht, maar zijn ouders namen het Aart “niet kwalijk”.

boekje (Land van illusie, 1931) dat Maria Schmitz heeft geschreven

Gerard Verhoeven toont uit zijn persoonlijke bezittingen een boekje dat Maria Schmitz heeft geschreven
(Land van illusie, 1931) en dat een portrettekening van haar bevat.
Foto Redactie Website


Nieuwsblad van het Noorden

Maria Schmitz werd in 1953 geridderd, en tegelijk met wijlen haar man Leen Verhoeven benoemd tot erelid van het Teekengenootschap Pictura. Deze nieuwsfeit werd oor het Nieuwsblad van het Noorden belangrijk genoeg geacht om er een bericht aan te wijden, op 1 december 1953.
Foto Delpher

Eenzaamheid
Nauwelijks was de bevrijding een feit, of Aart Verhoeven snelde per fiets zonder banden naar de Reeweg. Hij wilde zien en horen hoe “tante Mies in haar eenzaamheid die allerellendigste eindfase van de oorlog had doorstaan”. Want: “We hadden maandenlang geen contact kunnen onderhouden.”
        Het zou een gedenkwaardig bezoek worden.
        Het huis was uiterlijk onveranderd. De vuurdoorn stond er nog in vol ornaat. Hij belde aan en een “klein donkerharig jongetje met grote bruine ogen in een bleek gezichtje” deed open. Parmantig vroeg hij: “Wie ben jij? Ik ben Otto.” Tante Mies kwam de gang ingelopen. Ze was erg vermagerd, maar “met een paar triomfantelijke ogen” zei ze: “Kom binnen.” Nu werd er geen limiet aan de duur van de visite gesteld.
         In de kamer waren de suitedeuren opengeschoven. Het was er lichter en vrolijker geworden. Er zat een kleine man daar, “met een ziekelijk wit en mager gezicht en licht kalende schedel. “’k ben blij je eens te kunnen zien”, verraste de man Aart. “’k heb je vaak horen praten, hoor.” En op het kind wijzend, vervolgde hij. “Wij waren er de oorzaak van dat je nooit zo lang op bezoek kon blijven. We waren wel gedwongen hier te logeren en je tante wilde niet dat iemand te weten zou komen dat wij bij haar in huis waren.”
        Tante Mies wees naar de vuurdoorn. Ze zei opgelucht: “Nu gauw dat ding snoeien. Maar we hebben het daar wél aan te danken dat we voor de terreur van het fascisme gespaard zijn gebleven en ongezien hier in huis konden zijn.”
        Aart was verbijsterd. Nu begreep hij ineens wat zich had afgespeeld in dat geheimzinnige huis. “Pas op de terugweg naar huis realiseerde ik me langzaam dat een joodse vader en z’n zoontje voor de Duitsers en ieder ander onopgemerkt waren gebleven en dat mijn kleine, maar onbeschrijflijk dappere tante twee levens had gered.”

Erelid
Maria Verhoeven-Schmitz is een buitenissige vrouw gebleven. Aart Verhoeven geeft daar nog een laatste voorbeeld van.
         Op 30 november 1953, bij haar zeventigste verjaardag, werd zij tijdens een receptie in Pictura aan de Voorstraat koninklijk onderscheiden, als ridder in de Orde van Oranje Nassau. Haar letterkundige werk was vanzelfsprekend één reden, maar ook werd opgemerkt dat zij “voor zover bekend zich gedurende de bezetting als een goed Nederlandse heeft gedragen” – aldus een notitie in het stadsarchief.
        Tegelijk werd zij tot erelid van Pictura benoemd, en via haar, postuum, wijlen haar man Leen Verhoeven.
        Tijdens de feestelijke viering, waarop volgens krantenberichten “vele bekende Nederlandse schrijfsters en schrijvers” aanwezig waren, plus vertegenwoordigers van de uitgeverswereld, nam Maria Schmitz Aart even apart.
        Ze vertrouwde hem toe: “Dat ze me dat lintje hebben gegeven, kan me niks verdomme. Maar dat jullie me erelid hebben gemaakt en erbij vertelden daarmee ook Leen postuum te eren, dat stel ik hoog, zeer hoog, op prijs. Zeg het ze maar. ’k Ga nou naar huis, ’k heb nog veel te doen”. Ze liet zich “met haar broze lichaampje” in d’r mantel helpen, meldt Aart, en verdween in de stille koude avond. “Een erelid ging lopend naar huis door een miezerig, herfstig Dordt en wenste door niemand vergezeld te worden.” Het feest ging tot diep in de nacht uitbundig door.
        Maria Schmitz verhuisde op 4 januari 1967 naar de Mauritsweg, nummer 157. Ze stierf enkele jaren later, op 10 juni 1972, op 88-jarige leeftijd.

 foto in het jubileumboek Tweehonderd jaar Pictura toont Maria Schmitz naast Top Naeff en Simon Carmiggelt

Deze foto staat in het jubileumboek Tweehonderd jaar Pictura en toont Maria Schmitz (links)
naast Top Naeff, een andere bekende Dordtse schrijfster, en Simon Carmiggelt.
De foto is gemaakt door de nagenoeg vergeten Dordtse amateurfotograaf Adriaan Dronkert
bij de opening van een expositie van Otto Dicke, in Pictura in 1953.
Foto Adriaan Dronkert

Namen?
Maar hoe heten nu de joodse vader en zoon die zij de oorlog heeft helpen doorkomen?
        Aart Verhoeven kan het niet meer vertellen, hij is immers overleden. Zijn weduwe, de actrice Do van Stek (1932), moet ons desgevraagd teleurstellen: zij heeft die namen nooit geweten. Maar zij verwijst naar Gerard Verhoeven, een neef van haar man, woonachtig op de Staart. Wellicht weet hij het, oppert ze.
        Gerardus Johannes Verhoeven is hoogbejaard, maar springlevend. Hij is een zoon, geboren op 23 januari 1923, van de Cornelis (‘Kees’) Verhoeven van de Blekersdijk. Gerard noemen familieleden hem, ook wel Sjur. Hij moet diep in zijn geheugen afdalen, maar weet de vermoedelijke achternaam van de verstopte joden op te diepen: Van Gelder of Van Gelderen. “Ik weet het niet zeker meer; het is ook al zo lang geleden.”
        “Hij was een chemicus”, vult hij aan, “gespecialiseerd in het maken van odeur: geuren, parfums. Hij kwam uit de buurt van Hilversum. Zijn zoontje was indertijd acht tot twaalf jaar, schat ik. De vrouw van Van Gelder was elders ondergedoken, ik weet niet waar.”
        Gerard Verhoeven bevestigt wat zijn neef Aart ook al aanstipte: “Niemand heeft het geweten in de oorlog. Mijn vader zei na de bevrijding dat hij wel iets heeft vermoed. Stijf voor het raam stond een enorme, uitgelopen plant. Die benam het directe uitzicht op en vanuit de voorkamer. Dat was vreemd. Zo vermoedde hij dat tante Mies iemand verborgen hield in dat huis. Maar mijn vader heeft er in de oorlog nooit iets over gezegd tegen mij.”
        Zelf was Gerard Verhoeven in de oorlog op een leeftijd dat hij gedwongen kon worden in Duitsland te gaan werken. Maar hij heeft zich aan deze Arbeitseinsatz weten te onttrekken. “Geruime tijd werd ik beschermd door een Ausweis, die ik had verworven door mij als leerling in te schrijven bij de Academie voor Beeldende Kunsten in Rotterdam. Leraren moesten om den brode lid worden van de Kultuurkamer, leerlingen niet.”
        Toen echter deze bescherming verviel door razzia’s die zich aandienden, dook Verhoeven onder in de woning van zijn ouders aan de Blekersdijk. “Mijn vader had daar gezorgd voor een vrijwel onvindbare onderduikplaats in de kunstig afgesloten ruimte onder de zoldertrap. Bij de vier Duitse invallen voldeed dit perfect.

Aart Verhoeven (links) en Gerard Verhoeven (rechts)

Aart Verhoeven, in september 1991.
Hij is de man die in het jubileumboek van Pictura
zijn herinneringen aan (de vuurdoorn van)
tante Mies beschreef. Aart Verhoeven woonde
vanaf 1973 tot aan zijn overlijden in 2001 in het
gehucht Spanga, samen met zijn vrouw
Do van Stek.
Foto Privébezit

Gerard Verhoeven (1923) thuis. Hij is de enige Verhoeven
die nog kan getuigen van Maria Schmitz.
Hij vermoedt dat de joodse vader die zij verborg
Van Gelder of Van Gelderen heette.
Foto Redactie Website

Kruipruimte
Pas na de bevrijding kwam hij uiteraard tevoorschijn en bezocht ook hij zijn tante. Bij die gelegenheid ontmoette hij vader Van Gelder, diens zoon en diens echtgenote. “Het bleek dat vader en zoon al die tijd in de achterkamer verstopt hadden gezeten. En dat ze tijdens razzia’s daar onder de vloer sliepen, in een soort kamertje in de kruipruimte. De schuifdeuren waren gesloten en aan de zijde van de voorkamer afgedekt met gordijnen. Hoe lang het onderduiken heeft geduurd, weet ik niet. Niemand wist iets.”
        Achteraf verbaasde het hem niet dat zijn tante dit had aangedurfd. “Daar was zij wel een type voor. Ze was een stille, vrij gesloten figuur, maar had heel duidelijke meningen.”
        Heeft Maria Schmitz nadien nog contact gehouden met de familie Van Gelder?
        Gerard Verhoeven schudt het hoofd. “Nee, die relatie is helemaal weg. Tijdens de oorlog waren mijn tante en die meneer Van Gelder volkomen afhankelijk van elkaar. Zij opdat hij niet gepakt zou worden, hij opdat zij zou zwijgen. En al die tijd zaten ze bij elkaar in dat huis. Na de oorlog is het contact verwaterd. Meneer Van Gelder is trouwens vroeg overleden, heb ik begrepen.”
        Kunstenaar is Gerard Verhoeven uiteindelijk niet geworden, maar boekhouder, die uitgroeide tot een financieel deskundige, werkzaam voor scheepvaartmaatschappijen. Verhoeven is voor zijn werk de wereld over getrokken, naar Indonesië bijvoorbeeld (acht jaar), Singapore, Zuid-Afrika, Denemarken, de VS, om ten slotte, komend uit Amsterdam, zich weer in zijn geboortestad te vestigen, in 1990.
        De verbazing over de afschuwwekkende jodenvervolging heeft hem al die voorbije decennia nooit verlaten. “Het is volstrekt onbestaanbaar wat er met hen is gebeurd. De geest kan dat niet pakken. Dat was na de oorlog al zo, toen het bekend werd. Maar ook nu kan ik er nog steeds niet bij.” Pogingen om de volledige identiteit van het geredde gezin Van Gelder (of Van Gelderen) te achterhalen, zijn vooralsnog zonder resultaat gebleven.

Onderduikers na vijf jaar alsnog gevonden

Het raadsel is opgelost.
        Het waren vader Mozes Joseph van Gelderen en diens zoon Joseph Aron die ondergedoken hebben gezeten in het benedenhuis van Maria (‘Marie’, ‘Mies’) Schmitz. Ze verbleven er niet tegelijk even lang, maar na elkaar. Vader Mozes hield zich er waarschijnlijk al vanaf 1942 schuil, zijn zoon arriveerde er in de herfst van 1944, komend vanuit Beekbergen. Na de bevrijding voegde ook de echtgenote van Mozes, Rebecca van Frank, zich kort bij hem en haar zoon op het adres aan de Reeweg-Oost 58A zwart, voordat het gezin terugkeerde naar de woonplaats Leiden. Rebecca had zich gedurende de oorlog in Amsterdam verstopt.
        Dat deze details alsnog bekend zijn geworden, vijf jaar nadat bovenstaand verhaal op deze website werd geplaatst, is te danken aan Paula van Gelderen, een dochter van Joseph Aron. Zij, geboren in Leiden op 16 februari 1963 en woonachtig te Leersum, bleek begin 2020 bereid familiegegevens te verstrekken, nadat ze eenmaal was getraceerd. Ze drong wel aan op een correctie: haar vader had geen donkerbruine ogen, zoals hierboven staat, maar blauw-grijze.

Lijst
Het was door louter toeval dat de identiteit van Mozes Joseph van Gelderen werd ontdekt. In het artikel vertelt Dordtenaar Gerard J. Verhoeven (geboren in 1923) zich niet te herinneren of de joden die zich bij Marie Schmitz hadden verborgen, Van Gelder of Van Gelderen heette. “Ik weet het niet zeker meer; het is ook al zo lang geleden”, zei hij in 2015. Nadat het verhaal was gepubliceerd, bleef het stil: kennelijk wist niemand de precieze naam van de onderduikers.
        In de herfst van 2019 liep de redactie van deze website alle namen door van “opgedoken joden” uit de gemeente Dordrecht, die vermeld stonden op een lijst uit 1945 van het Centraal Registratiebureau voor Joden in Eindhoven. Dit waren allemaal overlevenden van de Holocaust, en juist aan overlevenden wordt in 2020, 75 jaar na de bevrijding, in Dordrecht speciale aandacht geschonken. Wie nu waren de overlevenden die in Dordrecht geboren waren of er ondergedoken hadden gezeten, wilde de redactie met het oog daarop uitzoeken.
        De Eindhovense lijst was één van de bronnen die zij daartoe raadpleegde. Alle namen werden gecheckt met gegevens die de redactie bekend waren. En zo nodig werd er ook doorgezocht, naar eventuele nabestaanden van deze ‘Dordtse’ overlevenden. Op de lijst staat Mozes Joseph van Gelderen, getrouwd met Rebecca van Frank, “uit welk huwelijk is geboren een zoon Jozef Aron”. Het “tegenwoordig adres” (in 1945) was Reeweg-Oost 54A, het vroegere adres was de Witte Rozenstraat 10 in Leiden.
        Op goed geluk werd geprobeerd nakomelingen van deze Van Gelderens te achterhalen. Dankzij internet, dat zich razendsnel een weg baant door immense hoeveelheden gegevens, stuitte de redactie op ene Paula van Gelderen. Zij beaamde dat het haar vader en opa zijn geweest die onderdak hadden gevonden bij Marie Schmitz. Ze stemde erin toe uitleg te geven over wat er vooraf en nadien zoal is gebeurd in het gezin.
        En toen stond het onomstotelijk vast: het was Van Gelderen, niet Van Gelder. Raadsel opgelost, precies 75 jaar na de bevrijding.

grootouders van beide kanten van Paula van Gelderen

Op deze foto staan de grootouders van beide kanten van Paula van Gelderen. Rechts de ouders van haar vader, Mozes Joseph van Gelderen met zijn echtgenote Rebecca van Frank. Het is Mozes Joseph die in de oorlog in Dordrecht, mogelijk al in 1942, onderdook bij Marie Schmitz, samen met zijn zoon Joseph Aron.
Foto Familiebezit

Nakomeling
Drs. Paula van Gelderen, afgestudeerd in Frans en internationaal recht, is werkzaam in de farmaceutische industrie, als marketing manager. Haar vader Joseph Aron, die ‘Joop’ als roepnaam had en in zijn jeugd en in de onderduik ‘Jopie’ werd genoemd, kwam ter wereld in Leiden op 16 juli 1935. Hij was joods. Zijn echtgenote, Lemke (‘Lemmie’) Dekker, geboren in Leiden op 4 maart 1940, was dat niet. Met andere woorden: Paula is een ‘vaderjood’.
        Over haar deels joodse afkomst zegt ze: “Als nakomeling van een door de oorlog getraumatiseerde vader, ben ik opgegroeid met zwijgzaamheid over alles wat joods is of dat mijn joodse achtergrond betreft. Ik besef echter dat dit een nalatenschap is waar ik inmiddels een eigen keuze in kan maken.” Hoe is die keuze uitgevallen? “Ik houd niet van dogma’s”, reageert Paula, “evenmin van religieuze instituten. Maar ik voel wel een zekere verbondenheid met het jodendom.”
        Wat de families Van Gelderen en Van Frank in de oorlog is overkomen, valt gedetailleerd na te lezen in het overzicht dat is gemaakt van alle Holocaustslachtoffers en -overlevenden. Het oorlogsleed is ook in dit gezin afgrondelijk; de familie is grotendeels verwoest. Tientallen doden vermeldt het overzicht, slechts enkele overlevenden.

trouwfoto, van 21 februari 1962, toont de ouders van Paula: Joseph Aron van Gelderen en Lemke Dekker

Deze trouwfoto, van 21 februari 1962, toont de ouders van Paula:
Joseph Aron van Gelderen en Lemke Dekker. Ook Joseph Aron verstopte zich bij Marie Schmitz, maar pas eind 1944.
Foto Familiebezit

Canada
Twee kinderen kregen Joop en Lemmie van Gelderen. Na Paula kwam er nog Eduard, op 5 november 1965, eveneens in Leiden. Deze broer woont al enige tijd in Canada. Uit twee vorige huwelijken stammen drie kinderen, in zijn derde huwelijk kwamen er nog drie bij. Zijn derde echtgenote is een Surinaamse die zich heeft bekeerd tot het jodendom. Zij en Eduard vormen een liberaal joods gezin. Paula van Nie-van Gelderen is moeder van twee kinderen.
        Haar ouders leven niet meer. Joop van Gelderen, wiskundige van beroep, stierf op 8 juli 2014 in Utrecht, op 78-jarige leeftijd, haar moeder Lemmie op 9 augustus 2016, ook in Utrecht, 76 jaar oud. Haar grootouders zijn veel eerder al gestorven, Mozes in Naarden op 25 september 1969 (65), Rebecca in een bejaardenhuis in Bussum, op 15 mei 2003 (96).
        Het overlijden van haar grootvader, de man die samen met haar vader onderdook in Dordrecht, had ook in familiegeschiedkundig opzicht een naar gevolg: Rebecca van Frank vernietigde kort daarna alle persoonlijke documentatie en foto’s die herinnerden aan haar man. “Het huwelijk schijnt niet erg goed te zijn geweest”, is het enige dat kleindochter Paula over het mogelijke motief heeft gehoord. Te redden viel er niets. “Toen Mozes overleed, woonden wij als gezin in Zuid-Frankrijk, in Cassis. Mijn vader was docent aan de universiteit van Marseille. Pas een jaar later keerden we terug naar Nederland, en toen bleek oma alles te hebben weggegooid.”

Josep Aron van Gelderen en Ruud van der Loos

Josep Aron van Gelderen en Ruud van der Loos

Josep Aron van Gelderen en Ruud van der Loos

Deze drie foto’s kreeg Paula van Gelderen enkele jaren geleden bij toeval. Ze tonen alle drie haar vader Josep Aron (‘Joop’; ‘Jopie’) van Gelderen: het jongetje met de donkere haren. Het andere jochie, met blonde haren, is een jeugdvriendje van hem, Ruud van der Loos uit Leiden, nu een tachtiger. Wie het meisje is, is onbekend.
De foto’s zijn gemaakt in de periode 1940-1941, door de vader van Ruud. Paula heeft de foto’s ontvangen van Ruud zelf, die haar had opgespoord met hulp van een nicht van hem uit Gouda. Hij had de foto’s ontdekt in familiebescheiden toen hij een fotoboek aan het samenstellen was, en nieuwsgierig werd wat er van Jopie was geworden. De jeugdvriendjes hebben na de oorlog nooit meer contact gehad. Ruud herinnerde zich dat “Jopie ineens weg was”.
Foto’s Familiebezit

        Desondanks kan zij enkele foto’s tonen, die bij dit kader staan afgedrukt. De foto’s laten haar vader zien op jonge leeftijd, als jongen nog. Hoe kreeg zij die in haar bezit?
        “Op een dag, ergens vorig jaar”, licht Paula toe, “zocht een mevrouw uit Gouda contact met mij. Haar oom, Ruud van der Loos uit Leiden, een tachtiger nu, was bezig een fotoboek te maken. Deze Ruud was een jeugdvriendje van mijn vader. En de vader van Ruud was fotograaf. Hij heeft Ruud en Joop in 1940 of 1941 gefotografeerd, en drie foto’s heb ik nu. Er staat ook nog een meisje op; we weten niet wie dat is. Ruud heeft verteld dat zijn vriendje Jopie ineens weg was in de oorlog. En na de oorlog hebben ze nooit meer contact gehad. Mijn moeder had het vast geweldig gevonden als zij de foto’s had kunnen zien, er was immers niets meer.”.

Vlucht
Terug naar Dordrecht nu, de aanleiding voor dit aanvullende artikel. Hoe kwam haar opa Mozes in Dordrecht terecht? Wat ging er aan vooraf?
Zich baserend op overgeleverde anekdotes reconstrueert Paula van Gelderen de vlucht uit Leiden. Zij denkt dat die zich afspeelde in 1942, haar vader Joop was toen zeven. “De familie was niet veilig meer in Leiden en moest onderduiken. Mijn opa is rechtstreeks naar Dordrecht gebracht, naar Marie Schmitz, via het verzet. Mijn oma Rebecca werd in Amsterdam ondergebracht, we weten niet op welk adres.”
        Haar vader, een kind nog, kon niet meteen terecht op één betrouwbare locatie. Hij is één dag bij zijn moeder in Amsterdam geweest, werd daarna steeds naar andere adressen overgebracht. Uiteindelijk kon hij voor langere tijd in Beekbergen blijven, bij Lot en Boet Klein, in hun vakantiehuisje. In de herfst van 1944 ontdekte een groepje NSB’ers hem. “Mijn vader is toen weggerend en zo ontsnapt. Ze kregen hem niet te pakken.” Maar de plek was nu te gevaarlijk geworden voor Joop van Gelderen, hij moest nodig elders verstopt worden. “Achterop haar fiets heeft Lot hem toen van Beekbergen naar Dordrecht verplaatst.”
        Dat was nogal riskant, vervolgt ze. “Aangekomen bij de rivier bij Sliedrecht, de Beneden Merwede, moest zij naar de overkant. Lot is toen een verhaal gaan ophangen bij de burgemeester van Sliedrecht, de NSB’er J.P.H. Dhont. Zo van: ‘Het is een onhoudbaar jongetje, hij moet terug naar het gezin in Dordrecht.’ Op die manier heeft ze een roeiboot geregeld gekregen, en toen is ze nota bene door Duitsers met Jopie overgezet. In Dordrecht heeft ze hem direct afgeleverd bij Marie Schmitz, en ging zij terug naar Beekbergen. In nagelaten correspondentie wordt gerept van “een vriendin in Dordrecht van Boet’s moeder”. Het lijkt er dus op dat er een connectie was tussen Boet en Marie.”
        Dat is nog zo’n correctie die ze wil aanbrengen op bovenstaand verhaal: haar vader is slechts enkele maanden op de Reeweg bij zijn vader gebleven, niet al vanaf 1942. Moeder Rebecca zocht haar man na de bevrijding op in Dordrecht, een poos konden zij als gezin verenigd op de Reeweg blijven. Daarna reisden zij terug naar Leiden, waar Paula’s vader zijn school- en studietijd doorbracht.
        Hoe ’t het gezin verder verging? Aanvankelijk kon haar opa Mozes − een chemicus die was gepromoveerd in Leiden − “moeilijk werk vinden”, vertelt Paula. “Hij is toen thuis bijles gaan geven, aan studenten scheikunde en medicijnen. Langzaam krabbelde hij op. Hij vond een goede baan, ging in Naarden in een groot huis wonen, per 5 mei 1959. In de werkkamer van mijn opa rook je allerlei geuren: hij maakte parfums.”

Aart
Marie Schmitz, afkomstig uit Haarlem, trouwde in juli 1919 met Leendert Adrianus (‘Leen’) Verhoeven, een kunstschilder en secretaris van het Dordtse Teekengenootschap Pictura. Leen Verhoeven overleed al voor de oorlog, in juli 1932, 48 jaar oud. Een neef van hem was Aart Verhoeven (1929), ook een kunstenaar en legendarisch Picturalid. Het was deze Aart die na de bevrijding als 16-jarige bij zijn tante op bezoek ging, de weduwe Schmitz. Bij die gelegenheid deed Paula’s vader Joop open, zich voorstellende als “Otto”. Verhoeven vertelde dit in het jubileumboek van het 200-jarige Pictura, in 1994. Volgens hem had Otto donkerbruine ogen.
        Hebben haar vader, opa en oma na de oorlog nog wel eens contact gezocht met Marie Schmitz?
        Paula denkt van wel. Want in hun huis in Naarden hadden Mozes en Rebecca werk van Aart Verhoeven hangen, zo’n twee of drie schilderijen, én werk van Cor Dik (1906-1975), een autodidactisch kunstenaar. “Cor heeft een tekening van mijn vader gemaakt [zie foto]. Ze moeten dus haast wel Marie Schmitz en Aart Verhoeven hebben ontmoet.”
        Nu vaststaat dat Marie Schmitz twee onderduikers in huis heeft gehad, de een langdurig, de ander korter, rest er voor Paula van Gelderen nog één taak: bij Yad Vashem de onderscheiding aanvragen die dit Israëlische instituut na onderzoek uitreikt aan bewezen onderduikhelpers, óók postuum. Ze gaat een poging wagen, met geestdrift.


< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'