Het voorbije joodse dordrecht
‘Kom hier, smous! Het stikhok moet je in!’ - het ongewisse lot van onderduikers in Dordrecht
* Jongste zoon van Betje en Henri Hoek
geëxecuteerd in gehucht Woeste Hoeve
Onderduikers verstopten zich uit angst voor de Duitsers, die overal in Dordrecht nadrukkelijk en onvermijdbaar aanwezig waren. Op deze foto, stiekem gemaakt vanuit de woning van juwelier De Mey aan de Voorstraat, zijn op de Visbrug enkele Duitse legerauto’s en soldaten te zien. |
Hoezeer de werkgroep Stolpersteine ook moeite doet om adresgegevens op te sporen van joden die tijdens de oorlog in Dordrecht verbleven – soms zit het flink tegen.
De werkgroep wil joden die in Dordt zijn gearresteerd en vandaar gedeporteerd, gepast herdenken met een gedenksteentje, een zogenoemd Stolperstein. Maar dan moet wel minstens bekend zijn wie waar woonde. Of anders, wie zich op dat moment, om uiteenlopende redenen, in Dordrecht ophield: op familiebezoek, om te logeren of om zich verstopt te houden.
Omvangrijk
Adressen van joodse huiseigenaren zijn te achterhalen. Die bevinden zich in het stadsarchief. Maar aanmerkelijk lastiger is het om uit te vissen op welk adres joodse bezoekers, passanten en onderduikers verbleven.
Over de 101.414 Nederlandse joodse oorlogsslachtoffers is uitputtende documentatie beschikbaar, zoals bijvoorbeeld het boek In Memoriam (Den Haag, Sdu Uitgeverij, 1995) en anders de betrouwbare website joodsmonument.nl. Uit die omvangrijke informatie is het woonadres op te maken, de geboortedatum én de precieze datum waarop een persoon in de dodenkampen is vermoord.
Maar als iemand in het geheim, of bij toeval, op een ander adres dan het eigen woonadres was, staat dat er niet bij. Onderduikers bijvoorbeeld hielden begrijpelijkerwijs uit opzet alles mistig. En zo blijft voor de werkgroep verborgen dat bepaalde joden zich in Dordrecht bevonden.
Duitse aanwezigheid in Dordrecht. Ook deze foto is onopvallend gemaakt, vanuit de fotozaak van Beerman aan het Vrieseplein. Voor de groentenwinkel van Mol in de Vriesestraat staat een door een Duitse tank op de Vriesebrug stukgeschoten kanon. Het Leprooshuis is ingericht als militair hospitaal. Naarmate de oorlog vorderde, werden joden steeds meer dwarsgezeten door de Duitse bezetter. |
Toeval
Maar door puur toeval raakt er nog wel eens iets bekend. Door boeken die de jacht op de joodse onderduikers beschrijven, door websites waarop bezoekers aanvullende gegevens hebben achtergelaten, door krantenpublicaties of herontgonnen familiepapieren. Het is op deze wijze dat de werkgroep ontdekte welke joodse Nederlanders ongelukkigerwijs in Dordrecht waren, juist toen de jodenjagers fanatiek toesloegen. Vier willekeurige voorbeelden worden daar hiervan gegeven.
Voor de betrokkenen liep hun verblijf in Dordrecht fataal af. Maar doordat door dit nieuwe materiaal tijdelijke verblijfadressen opdoken, kan de werkgroep nu in ieder geval proberen voor hen Stolpersteine te plaatsen.
Smous!
Van Mietje Viskoper is het onderduikadres bekend. Dat is ook niet zo verwonderlijk: haar triest verlopen Dordtse onderduik is het best gedocumenteerd, in liefst twee boeken: Vogelvrij, van Sytze van der Zee (De Bezige Bij, 2010) en Jodenjacht, van Ad van Liempt en Jan H. Kompagnie (Balans, 2011).
Mietje was ondergedoken bij een serveerster op de Riedijk 32 rood II achter, en hoogstwaarschijnlijk was dat Johanna Geertruida Wigman. Mietje was een piepjonge, zevenjarige Amsterdamse, geboren op 2 november 1936, en daar wonend in de Sint Antoniebreestraat 62III. Op een dag werd zij in Dordrecht een prooi tijdens een van de rooftochten die drie rechercheurs daar voortdurend ondernamen, Harry Evers, Arie den Breejen en Theo Lukassen. Vooral Evers stond bekend, rapporteert Van der Zee, als “een hardvochtige antisemiet”, die joden uitschold voor “smouzen” en “smerige rotjoden”. En die placht te zeggen: “Ik maak een sport van het ophalen van joden.”
Met ingang van 3 mei 1942 moesten alle joden, zowel kinderen als volwassenen, verplicht zichtbaar de zespuntige jodenster gaan dragen. De Dordtse drogist Hans Zadoks had het in de zomer van 1942 te warm in zijn jas met jodenster, trok deze uit en hing 'm aan de kapstok. Juist op dat moment kwamen er SS'ers in zijn zaak. Hij werd stante pede meegenomen. Zadoks is nooit meer teruggekomen. |
Maandagavond 15 november was er een inval bij mejuffrouw Wigman. Na haar slaapkamer te zijn binnengedrongen, haalden Evers en zijn chef Den Breejen “met veel misbaar alles overhoop”, tot Den Breejen onder de deken keek en riep: “Hier hebben we de smous.”
Evers schreeuwde tegen Mietje: “Kom hier, smous! Het stikhok moet je in!”, daarmee de gaskamer bedoelend. Beiden moesten zich aankleden, maar “net toen ze zouden vertrekken, nam Mietje de benen en rende een naburig café binnen”, aldus Van der Zee. “Al spoedig verscheen Evers met een getrokken pistool en nam het kind weer mee. De caféhouder, die woedend protesteerde, had hij toegebeten: ‘Als je je smoel niet houdt, schiet ik je voor je donder.’”
Openbaar
Mietje Viskoper werd naar Amsterdam getransporteerd en vandaar naar Auschwitz, waar zij op 11 februari 1944 werd vergast, evenals haar moeder: Elisabeth Catharina Viskoper-Wijnschenk (Amsterdam, 6 maart 1916). Haar vader heeft de oorlog weten te overleven. Dat Mietje zich überhaupt in Dordrecht had verstopt, valt uit de site Joods Monument niet op te maken. Maar het werd openbaar doordat de optredens van de Dordtse jodenjagers in boeken werden geschetst.
De verblijfplaats van Mietje in Dordrecht bleek uit de dossiers van het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR), die door diverse onderzoekers zijn geraadpleegd. Dit archief gaat over de rechtspleging die 300.000 Nederlanders na de oorlog hebben ondergaan, meet vier strekkende kilometers, en is te raadplegen in het Nationaal Archief in Den Haag. De arrestatie van Evers en Den Breejen staat daarin beschreven en zo kwam de naam van mejuffrouw Wigman te voorschijn. Zij blijkt het concentratiekamp te hebben overleefd, en is volgens een telexbericht van 8 mei 1945 vrijgelaten. Haar woning is in maart 1969, met als nieuw nummer 52, gesloopt.
Harry Evers is na verschillende vonnissen in 1948 veroordeeld tot 3,5 jaar gevangenisstraf, kwam meteen op vrije voeten en leefde daarna nog 40 jaar in het Brabantse Veldhoven, totdat hij op 8 december 1991 overleed. Hij arresteerde meer dan honderd joden.
De joodse school op de Varkenmarkt in Dordrecht. Toen joden in de loop van de oorlog steeds meer beperkende maatregelen kregen opgelegd door de Duitsers, mochten kinderen bijvoorbeeld niet meer naar hun school. |
Grote operatie
In hetzelfde boek van Van der Zee worden nog enkele onderduiksters vermeld van wie de werkgroep Stolpersteine aanvankelijk niets wist. Hun namen duiken op in een hoofdstuk dat geheel gewijd is aan “een van de grootste operaties” in Dordrecht, waarbij Evers betrokken is geweest, van maandagochtend 25 tot dinsdagochtend vroeg 26 oktober 1943. Acht rechercheurs namen er aan deel, die in dat ene etmaal eenendertig mensen oppakten en overdroegen aan de SD in Den Haag. Onder hen bevonden zich achttien joden.
Een voetnoot verwijst naar een pagina achterin, en daar staan de onderduikers opgesomd die dachten in Dordrecht veilig te zijn, plus hun overlijdensdatum in de concentratiekampen. Zo kwam de werkgroep van hun bestaan en hun noodlot te weten.
Betje Hoek-Aptroot (Leek, 26 januari 1889) staat er tussen. Zij, de vrouw van Henri Hoek (Vorden, 7 april 1889), was ondergedoken in Dordrecht en werd die 25ste oktober gearresteerd. Haar onderduikadres, dat in het boek niet wordt genoemd, was verraden; zo konden de acht jodenjagers haar makkelijk vinden. Ze hadden nog meer tips over onderduikers gekregen, en werkten ze die dag successievelijk af, in Dordrecht, Leiden, Utrecht en Den Haag.
Betje Hoek woonde eigenlijk aan de Euterpestraat 163 bovenhuis, in Amsterdam. Zij is op 10 februari 1944 in Auschwitz vermoord, samen met haar man Henri. Hun dochter Rini Elisa (Amsterdam, 16 februari 1922) en zoon Justus (Amsterdam, 25.8.1927) kwamen om het leven in respectievelijk Sobibor (2 juli 1943) en Apeldoorn (8 maart 1945). Eén kind heeft de oorlog overleefd, Maurits Henri, ook geboren in Amsterdam, op 5 december 1923 (zie kader *).
Gescheiden
Minstens zo onfortuinlijk was ook huishoudster Lena Marie Eijl, die woonde in de Clara en Mariahof 1 in Dordrecht. Op de site Joods Monument staat dat van haar “geen gezinsverband” bekend is, maar dat is niet correct. Onderzoekster Aline Pennewaard – die als beeldredacteur heeft meegewerkt aan (het eveneens zo genoemde) boek In Memoriam van Guus Luijters, over alle uit gedeporteerde Nederlandse joodse, Roma- en Sinti-kinderen – deelde desgevraagd mee dat Lena Eijl de gescheiden moeder is van Esther Mary Betty Velleman en Eliazer Henri Velleman.
Deze kinderen zijn óók op die bewuste 25ste oktober gearresteerd. Hun moeder, die na de scheiding weer de meisjesnaam voerde, woonde in Dordrecht, haar kinderen verbleven in in het Israëlitisch Weeshuis in Den Haag. Pennewaard denkt dat Lena Eijl in haar eentje niet voor Esther en Eliazar kon zorgen, en ze daarom in het weeshuis had ondergebracht. Alle drie zijn ze vergast. Esther (Rotterdam, 18 augustus 1932) op 19 november in Auschwitz, net als haar broer Eliazar (Hoek van Holland, 12 maart 1929) en haar moeder Lena (Amsterdam, 2 januari 1887).
Deze foto toont het zwembad De Groene Plas aan de Noordendijk in Dordrecht. Zwembaden werden verboden gebied voor de joden, zoals zij ook niet meer naar de biliotheek mochten, de bioscoop, de cafés en de restaurants. Wandelen in het park was er ook niet meer bij. |
Station Dordt
Nathan Zegerius had gruwelijke pech. Zijn kennismaking met Dordrecht was kort, een ongelukkige omstandigheid, en betekende onherroepelijk het begin van het einde van zijn leven.
Geboren op 8 juni 1922, en oorspronkelijk wonend aan de Tugelaweg 104 in Amsterdam, probeerde deze 22-jarige sjouwer vanuit zijn onderduikadres te ontkomen naar België. Bij een treincontrole in Dordrecht werd hij vastgenomen. Via het SS-concentratiekamp in Vught belandde hij in het Drentse kamp Westerbork, om op 15 augustus 1944 te worden gefusilleerd in de duinen bij Bloemendaal.
In november 1945 is Zegerius naamloos herbegraven op de erebegraafplaats in Overeen. Pas in 2005 kon hij een eigen grafsteen krijgen, nadat hij definitief was geïdentificeerd. Laura Schot schreef erover in het Nieuw Israëlitisch Weekblad, op 4 maart 2005, in een verhaal met de titel Bekend maakt bemind. Na zestig jaar krijgt een naamloos graf in Overveen eindelijk de naam van Nathan Zegerius.
Bizar
En ten slotte zijn er nog, voor zover gebleken uit alle openbare archieven, Jacob Santilhano en Bernard Arie Cohen.
Santilhano heeft volgens de website Joods Monument “enige tijd” in Dordrecht ondergedoken gezeten. Dat was, bleek uit nadere research, bij de familie Van Broekhoven in de Breitnerstraat in Oud-Krispijn, op nummer 1 (zie verhaal 234). Geboren in Amsterdam op 11 augustus 1918 is deze jonge, 24-jarige importeur op 9 juli 1943 in Sobibor vermoord.
Bernard Arie Cohen was nog jonger toen hij in Auschwitz overleed, op 11 februari 1944: zes jaar oud. Hij dook ook onder in Dordrecht, op de Vlietweg 27. Dit kwam aan het licht bij research naar de Dordtse familie Gobits (zie het hoofdstuk: ‘Chawwa Wijnberg, het relaas van een overlevende’). Uit nagelaten brieven van Mimi Gobits is gebleken dat haar vader Samuel Gobits, zijn echtgenote Rebeccea Leeuwin, dochter Greta en het joodse jongetje Bernard Arie Cohen, een jaar ondergedoken hebben gezeten op dat adres, bij Els van As, die zeer actief was in het verzet.
Dit is nogal bizar, als bedacht wordt dat het aanpalende nummer 26 het woonhuis was van Mimi Gobits, de dochter van Samuel.
Bernard (1937), die oorspronkelijk uit Den Bosch kwam, is later verraden en via Westerbork afgevoerd. Zijn ouders hebben de oorlog overleefd.
< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'