Het voorbije joodse dordrecht
Dossier over het kortstondige bestaan
van het Dordts-joodse lagere schooltje
* Klassefoto blijkt gemaakt in de lagere joodse school
* Lijst van personen van Joodschen bloede geboren tusschen 1919 en 1938
Van het joodse lagere schooltje, dat was gevestigd in twee godsdienstlokalen achter de synagoge, | |
Linker foto toont de ingang naar de school achter de Varkenmarkt. De foto is gemaakt in 1960, toen de school er al lang niet meer bestond. |
Foto rechts toont de noordgevel van de synagoge vlak voor de sloop door aannemer H. Kuiters. Achterin is het schoolgebouw te zien. |
Linker foto: de gang naast de synagoge (rechts) die leidde naar de joodse school. |
Rechts: de achterzijde van synagoge (midden) in 1960, met links een pakhuis en rechts de school. |
Dordrecht heeft in de Tweede Wereldoorlog een eigen Joodse school voor lager onderwijs gekend. Die school is er niet vrijwillig gekomen, de oprichting ervan was afgedwongen door de Duitsers. Zij, de bezetters, bepaalden dat Joodse kinderen per 1 september 1941 moesten worden verwijderd van de openbare en christelijke scholen waarop zij tot dan les kregen. Zij hoorden voortaan bijeengebracht te worden “in afzonderlijke scholen”.
Aanvankelijk stond Dordrecht niet op de lijst van 32 gemeenten die van het Departement van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming (OWC) een eigen Joodse school voor gewoon lager onderwijs (GLO) mochten stichten. Dit betekende voor Dordts-joodse kinderen in de lagere-schoolleeftijd dat zij het onderwijs voortaan in Rotterdam moesten krijgen. Ook voor enkele joodse kinderen uit Zwijndrecht en Sliedrecht zou Rotterdam de dichtstbijzijnde ‘schoolstad’ worden.
Hierop bood de Nederlandsche Israëlitisch Gemeente (NIG) in Dordrecht het departement aan om een Joodse school voor lager onderwijs te openen in twee schoollokalen van de Nederlandsch Israëlitische Godsdienstschool. Deze bevond zich achter de synagoge aan de Varkenmarkt. Deze school, met 26 scholieren uit Dordrecht (21), Sliedrecht (4) en Zwijndrecht (1) en twee leerkrachten – feitelijk dus eerder een schooltje –, moest beschouwd worden als “een voorlopige regeling”. Het departement stemde ermee in.
Op 8 september 1941 opende de school de deuren en begon het schooljaar. Iets meer dan vier maanden later, op 16 januari 1942 werd de school definitief. Het departement had een dag eerder schriftelijk laten weten dat het “voldoende termen aanwezig acht” voor het oprichten van deze lagere school. Nog geen tien maanden later, op elf november 1942, werd de school alweer gesloten: de Holocaust maakte een bruut eind aan alles.
De ultrakorte geschiedenis van de Dordtse Joodse school is tot dusverre slechts eenmaal aangestipt – in het Jaarboek 2021 van de historische vereniging Oud-Dordrecht, dat gaat over de jodenvervolging in Dordrecht tussen 1940 en 1945. De auteur ervan is de historicus drs. Kees Weltevrede, de huidige voorzitter van de Dordtse werkgroep Stolpersteine.
In onderstaand dossier wordt er uitgebreider op ingegaan. Dat is mogelijk geworden dankzij de Dordtse archiefonderzoekster Erica van Dooremalen. Zij ontdekte in het Regionaal Archief Dordrecht (RAD) een (openbare) map met alle correspondentie over de Joodse school – vooral uit de oorlogsjaren, maar deels ook nog van daarna. Zij fotografeerde alle 170 documenten en stelde die ter beschikking aan de werkgroep Stolpersteine.
Wie waren de 73 Joodse scholieren, geboren tussen 1919 en 1938, die niet alleen van hun eigen lagere scholen, maar ook van de hbs, het gymnasium of de ambachtsschool werden verwijderd? En wat is er met hen gebeurd? Wie waren de onderwijzers die les gingen geven in de Joodse school aan de Varkenmarkt, en hoe is het hen vergaan? Dit alles komt aan de orde in dit achtergrondverhaal. School en synagoge bestaan overigens niet meer: zij zijn beide in de jaren zestig gesloopt.
Omzendbrief
Op 16 augustus 1941 kwam dat onthutsende directief.
In een zogenoemde omzendbrief, genummerd 933 en afkomstig van de secretaris-generaal (SG) van het Departement van OWC, J. van Dam, staat dat de Rijkscommissaris van het bezette Nederlandsche gebied wil: dat “schoolkinderen die van Joodschen bloede zijn of als zoodanig worden beschouwd op korten termijn” worden bijeengebracht in afzonderlijke scholen.
Voordat dit gebeurt, moet eerst worden vastgesteld hoeveel joodse kinderen er op “Nederlandschen scholen” zitten. Gemeentebesturen wordt daarom verzocht “zoo spoedig mogelijk” aan het departement op te geven om hoeveel en welke scholieren het gaat.
Het Dordtse college van B&W brengt de directeuren en hoofden van de gemeentelijke onderwijsinrichtingen op 21 augustus per brief op de hoogte van deze richtlijn. Gevraagd wordt om de opgave “uiterlijk 7 dagen na het hervatten der lessen” op te sturen naar de gemeente, zodat “het aantal leerlingen van Joodschen bloede” kan worden vastgesteld.
Wie eigenlijk als Joods kan worden beschouwd, was al toegelicht in de departementale brief nr. 933. “Jood is een ieder, die uit ten minste drie naar ras voljoodsche grootouders stamt.” En “als Jood wordt ook aangemerkt hij die uit twee voljoodsche grootouders stamt en een joods-godsdienstige opvoeding ontvangt”.
Op 25 augustus worden in een nieuwe omzendbrief (nr. 990) scherpere richtlijnen aangekondigd. Met ingang van 1 september dienen Joodse leerlingen te worden verwijderd van alle scholen die “niet uitsluitend” Joods zijn, waarmee de openbare en bijzondere (ofwel christelijke) scholen worden bedoeld. Joodse kinderen, herhaalt SG Van Dam, moeten het onderwijs voortaan in joodse scholen vervolgen, die daarom “zoo spoedige mogelijk” horen te worden opgericht, zodat zij “niet langer dan 4 weken” van onderwijs verstoken zijn.
De beruchte omzendbrief van de Rijkscommisssaris voor het bezette Nederlandsche gebied, door B&W van Dordrecht op 21 augustsu 1941 doorgestuurd naar de directeuren en hoofden van de gemeentelijke onderwijsinrichtingen. Zij krijgen de opdracht de joodse leerlingen van hun school te sturen, want die worden bijeengebracht in afzonderlijke scholen. |
Scheiding
Op 30 augustus wijst de Dordrechtsche Courant erop dat joodse leerlingen per diezelfde 1ste september ook alleen nog maar “onderwijs mogen ontvangen” van Joodse leerkrachten. De krant citeert hiertoe uit een bericht “ter algemeene kennis” van de SG, en presenteert het nieuws onder deze kop: ‘Het Onderwijs en de Joden’, en met deze onderkop: ‘Scheiding tussen Joodsche en niet-Joodsche leerlingen en leerkrachten’.
Op 10 september deelt de Gemeente Dordrecht de SG mee hoeveel joodse leerlingen er zijn op gemeentelijke scholen: in totaal 22. Het betreft niet alleen het lager onderwijs, ook het middelbaar onderwijs. Dit is de onderverdeling: voorbereidend lager onderwijs (4 leerlingen), lager onderwijs (6), uitgebreid onderwijs (5), gymnasium (1), hoogere burgerschool (6).
Volledigheidshalve schrijven burgemeester J. Bleeker en gemeentesecretaris K.L. Poll namens het college, dat er geen joodse leerlingen zijn geplaatst op de volgende scholen: de gemeentelijke buitengewone scholen voor lager onderwijs voor debielen en imbecielen, op de gemeentelijke kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen, op de gemeentelijke handelsavond school en op de gemeentelijke school voor nijverheidsonderwijs.
Maar hoe zit het met de bijzondere scholen? Die hebben, aldus Bleeker en Poll, “op een enkele uitzondering na”, nog niet opgegeven hoeveel joodse scholieren zij in hun bestand hebben. De gemeente heeft de besturen van deze scholen daarom herinnerd aan de verplichting om opgave te doen. Voor 15 september moeten zij gereageerd hebben.
Dat doen zij niet. Uit een uittreksel van de notulen van de B&W-vergadering van 15 september blijkt dat er nog steeds “onwillige schoolbesturen” zijn. Deze krijgen “nog een week tijd”. Daarna zullen “bij weigering strengere maatregelen worden genomen”.
De ‘Dordrechtsche Courant’ bericht op 30 augustus 1941 dat joodse scholieren alleen nog maar les mogen krijgen van joodse leerkrachten, een volledige scheiding tussen joods en niet-joods. |
Geweigerd
Op 18 september maakt burgemeester Bleeker handgeschreven notities over de kwestie. Hij somt de schoolbesturen op, die “geweigerd hebben de namen van joodse leerlingen mede te delen”.
Het gaat om het bestuur van de bijzondere scholen op gereformeerde grondslag, van de in- en uitwendige zending, van de christelijke hbs en dat van de christelijke Buitengewone school. Bleeker vervolgt ermee dat het bestuur van de Vereniging van christelijk lager onderwijs in de buitenwijken heeft meegedeeld dat het “om principiële redenen zeer moeilijk” medewerking kan verlenen, “doch heeft tevens bericht dat op zijn scholen geen joodsche kinderen gaan”.
Hetzelfde geldt, blijkt nu, ook voor de Vereniging van in- en uitwendige zending: de hoofden van deze scholen, op de Singel en aan de Krispijnseweg, meldden dat deze “door geen joodsche kinderen worden bezocht”. Het bestuur van de Vakteekenschool kon de gewenste gegevens nog niet verstrekken: de cursus begint pas op 1 oktober. Bleeker sluit af met de opmerking dat voorzover kon worden nagegaan aan de hand van gegevens van het Bureau Bevolking op “scholen van bovengenoemde vereenigingen geen joodsche kinderen gaan, die in Dordrecht woonachtig zijn”.
Niet duidelijk is of hij met “bovengenoemd” alle scholen bedoelt in deze notities, of alleen de laatste twee.
Op diezelfde 18de september stuurt Bleeker echter een brief naar de SG, die de kwestie nogal verduidelijkt. Hij schrijft dat er op bijzondere inrichtingen van onderwijs, op christelijke scholen dus, 24 joodse kinderen zaten. Nu luiden de cijfers: 4 op scholen voor voorbereidend lager onderwijs, 17 op scholen voor lager onderwijs, 1 op een school voor uitgebreid lager onderwijs en 2 op het nijverheidsonderwijs (de Ambachtsschool).
Hij sluit af met: “Op de andere soort van inrichtingen van bijzonder onderwijs waren geen Joodsche leerlingen geplaatst. De ingezonden opgaven zijn met de in het bevolkingsregister voorkomende gegevens vergeleken en juist bevonden.”
In eerste instantie blijkt Dordrecht geen eigen joodse lagere school te krijgen. Dit betekende dat de kinderen naar Rotterdam moesten reizen, de dichtstbijzijnde ‘lagere-schoolstad’. |
Rotterdam
Op 28 oktober 1941 blijkt uit een circuliaire van OWC dat Dordrecht niet in aanmerking komt voor een eigen joodse, lagere school. Er worden 32 gemeenten genoemd, Dordrecht staat er niet tussen. Dit betekent dat de leerlingen naar de dichtstbijzijnde gemeente zouden moeten reizen, en dat is Rotterdam.
Dit ‘buitensluiten’ van Dordrecht brengt de Centrale Commissie voor het Joodsche Onderwijs (CCJO) in Amsterdam ertoe, om op 12 november een brief te sturen naar burgemeester Bleeker. Secretaris I. van der Velde wijst Bleeker er op dat Dordrecht juist niet is uitgesloten. Hij wijst daartoe op een citaat uit een brief van de SG, gedateerd op 28 oktober 1941, waarin staat dat er “in beginsel geen bezwaar bestaat” als gemeenten toch een joodse lagere school willen stichten”. Maar “feitelijk zal dit steeds onmogelijk zijn, wegens het ontbreken van een genoegzaam aantal bevoegde Joodsche leerkrachten”.
Voor Dordrecht gaat dit laatste niet op, meldt de CCJO. Zij stelt mejuffrouw R. van Dam voor als leerkracht en vraagt de burgemeester dan ook niet alleen om haar te benoemen, maar ook om nu het initiatief te nemen tot de stichting van een joodse lagere school in Dordrecht. Volgens de commissie hebben 21 joodse kinderen in Dordrecht de openbare scholen moeten verlaten, in Sliedrecht waren dat er vier, in Zwijndrecht één.
Met andere woorden: er zijn 26 leerlingen, dit aantal acht de commissie “voldoende” om over te gaan tot het stichten van de school.
Op 14 november blijkt er nog iets gaande, en dat zal geen toeval zijn. Burgemeester Bleeker en gemeentesecretaris Poll sturen een brief aan de SG in Den Haag. [Die brief is getypt op de 13de november, met potlood is daar de 14de van gemaakt, red.] In dit schrijven melden zij dat de Nederlandsche Israëlitische Gemeente (NIG) van Dordrecht zélf al een initiatief heeft genomen; kennelijk wilde de NIG niet wachten op het gemeentebestuur. En de NIG bericht dat de school voor gewoon lager onderwijs die het departement niet aan Dordrecht heeft willen toewijzen, er toch al is.
Maar intussen blijkt er al op 8 september 1941 een voorlopig joods schooltje te zijn begonnen, door de Nederlandsche Israëlitische Gemeente, afdeling Dordrecht, in twee godsdienstlokalen achter de synagoge. De gemeente deelt dit het Departement van OWC mee in een brief op 14 november 1941. |
Voorlopig
In twee schoollokalen van de Nederlandsch Israëlitische Godsdienstschool wordt al vanaf 8 september 1941 onderwijs gegeven. Deze lokalen bevinden zich achter de synagoge aan de Varkenmarkt. De school is “een voorlopige regeling”.
In de lokalen zitten 25 kinderen, verdeeld over deze klassen: 1 (6 leerlingen), 2 (4), 3 (2), 4 (4), 5 (5) en 6 (4). De scholieren komen voor het grootste deel uit Dordrecht, op vier na uit Sliedrecht.
Wat Bleeker en Poll de SG ook nog kunnen meedelen: er zijn al leerkrachten. Als voorlopig hoofd van de school is aangesteld A. van Geuns, een joodse onderwijzer op wachtgeld, die afkomstig is uit Tiel en in het bezit van de hoofdakte en de akte Frans L.O.. Als tweede leerkracht is aan de school verbonden mejuffrouw Roza Henriëtte van Dam uit Amsterdam, die de akte LO bezit. Van Geuns heeft les in de gecombineerde 4de, 5de en 6de klassen; Van Dam in de gecombineerde 1ste, 2de en 3de klassen.
Met dit bescheiden, maar Dordtse schooltje is afgewend dat kinderen voor gewoon lager onderwijs naar Rotterdam hadden moeten reizen. Bleeker en Poll hebben het hier ook nog over in hun brief aan de SG. Zij schrijven dat er “groote bezwaren aan waren verbonden” om kinderen van nauwelijks 6 jaar elke dag heen en weer te laten reizen van Dordrecht naar Rotterdam. Wat erbij komt, zijn de vervoerskosten. Die zouden door de gemeente moeten worden vergoed aan de ouders, en die reiskosten zouden “vermoedelijk even groot zijn” als de loonkosten van het hoofd van een joodse school.
De heren Bleeker en Poll benadrukken verder dat ook in het naburige Gorinchem een voorlopig joods schooltje is opgericht, met tien leerlingen. Ook deze leerlingen kunnen toch anders “bezwaarlijk dagelijks naar Rotterdam heen en weer reizen”. Als Dordrecht een eigen joodse school krijgt, zouden die Gorkumse kinderen daar kunnen worden geplaatst. En zo zou het ook kunnen gaan met joodse kinderen uit de Hoeksche Waard. Het leerlingenaantal van de Dordtse school zou op deze manier al kunnen stijgen tot plusminus 40.
Op de foto links staat Roza Leviticus-van Dam Roza Leviticus-van Dam werd de tweede leerkracht, |
Schoolraad
Het voorlopige schooltje achter de synagoge heeft ook al een voorlopige Joodsche Schoolraad, benoemd door de betrokken ouders. Aan deze schoolraad is door de NIG per 8 september “de leiding van de voorlopig opgerichte school opgedragen”. De leden ervan zijn voorzitter I. van Huiden (Voorstraat 180; plaatselijk hoofdvertegenwoordiger van de Joodsche Raad), penningmeester M.M. Cohen (Toulonselaan 7), dr. B.A. Cohen (Groenedijk 84) en secretaris B.J. Katan (Levensverzekeringstraat 22; voorganger en secretaris van de NIG).
Kortom, er is voldoende aanleiding, vinden Bleeker en Poll, om Dordrecht toe te voegen aan de lijst van (32) gemeenten die een eigen school voor gewoon lager onderwijs mogen stichten. “Een spoedig antwoord” zouden zij op prijs stellen.
Op 15 januari 1942, twee maanden later, krijgt de burgemeester bericht van het departement. SG Van Dam schrijft dat hij “voldoende termen aanwezig acht” voor de oprichting van een Joodsche school voor g.l.o. Hij machtigt Bleeker om de stichting “ter hand te nemen”.
Een week later meldt Bleeker, op 23 januari, meldt Bleeker de SG dat hij zo’n school heeft gesticht, met ingang van 16 januari 1942, en dat hij met ingang van die datum mejuffrouw Van Dam er heeft aangesteld als onderwijzeres, dit op advies van de CCJO.
Met andere woorden: de voorlopige joodse lagere school is nu omgezet in een definitieve. Dordrecht kwam nu metterdaad op de departementale lijst terecht van gemeenten met een joodse school. Uit een gestencild bericht van de afdeling Begrootingszaken te Deventer van het Haagse Departement van Financiën, gedateerd op 23 maart 1943, valt op te maken dat er in totaal nu 37 van zulke gemeenten waren.
Uit dit bericht in ‘Het Joodsche Weekblad’ van 27.2.1942 valt op te maken dat ook mejuffrouw Hamburger in dienst was genomen, en dat er een Fröbelschool was onder leiding van mejuffrouw Corry Selina Fonteijn.
Deze school wordt niet genoemd in de RAD-map. |
Dit is een tweeledige foto van Corry Fontein, gemaakt op 19 juli 1939 door Foto Beerman. Zij woonde in haar Dordtse tijd in de Cornelis van Beverenstraat. Van Margreet Esther Hamburger is geen afbeelding gevonden. |
Fröbelschool
In Het Joodsche Weekblad van 27 februari 1942 wordt het ‘nieuwe’ Dordtse schooltje gesignaleerd. In het nieuwsbericht worden dezelfde cruciale datums genoemd: “Met ingang van 16 Januari 1942 is de op 8 september 1941 opgerichte Joodsche lagere school door den burgemeester erkend. Thans bestaat het onderwijzend personeel uit de dames mej. R. van Dam en mej. zr. M.E. Hamburger.”
En dan volgt er een zin die nogal verrast, luidend: “De Fröbelschool staat sinds 1 october onder leiding van mej. C.S. Fonteijn.”
Kleuterjuf Corry Selina Fonteijn (Breda, 28.12.1913), wonend aan Cornelis van Beverenstraat op nummer 19 rood, is tot nog toe niet genoemd, en haar naam wordt ook totaal niet vermeld in de RAD-map. Tot 1 maart 1941 was zij assistente bij het voorbereidend lager onderwijs in Dordrecht. Bij beschikking van de Rijkscommissaris voor het bezette gebied was zij per 21 februari 1941 uit die functie ontslagen.
Uit de melding in Het Joodsche Weekblad zou afgeleid kunnen worden dat Corry vervolgens de Fröbelschool is gaan leiden, zoals kleuterscholen toentertijd heetten. Maar was deze school onderdeel van het joodse schooltje achter de synagoge? En waarom ontbreekt de naam C.S. Fonteijn dan volledig in de archiefmap over die school? Deze vragen blijven onbeantwoord.
Ter afsluiting wordt hier vermeld dat Corry Fonteijn een halfjaar na het krantenbericht is ondergedoken, in oktober 1942, bij de familie Klaus aan de Riedijk, zie verhaal 82 op deze site. Na de oorlog is zij per 1 januari 1946 hoofd geworden van de Gemeentebewaarschool nr. 4 in Dordrecht. In februari 1952 vertrok zij naar Amsterdam om daar als kleuterjuffrouw te werken op de joodse kleuterschool Rosj Pina. Corry Fonteijn is overleden in Amstelveen op 29 april 2013, op 99-jarige leeftijd.
Alweer dicht
Terug naar het officieel erkende joodse schooltje in Dordrecht.
Op 18 maart 1942 ontving de burgemeester van de dienst Gemeentewerken het advies om de schoollokalen en de zestien tweepersoonsschoolbanken op te knappen. De NIG had daar om gevraagd. Gemeentewerken stelde voor om het matglas in de lokalen te vervangen door blank glas, om het wit- en sauswerk aan muren en plafonds te verbeteren en om de schoolbanken opnieuw te laten schilderen. De kosten zouden circa 125 gulden bedragen.
De joodse school was er dan nu, en een opknapbeurt daagde, maar de neergang had zich al ingezet. Nog maar enkele maanden heeft de school bestaan. Op 11 november 1942, bijna tien maanden na die gedenkwaardige 16de januari, was de school alweer gesloten. Die datum staat in een kort briefje dat Bleeker en Poll naar de waarnemend SG van het Deventer departement zonden. De reden van de sluiting? “Wegens vertrek van leerlingen en leerkrachten.”
Oftewel: de stichting van het Dordtse schooltje was slechts uitstel van executie geweest. Uiteindelijk zouden óók de scholieren en hun onderwijzers het slachtoffer worden van de jodenvervolging.
Wat is er met hen gebeurd?
Dit is uitgezocht. Begonnen werd met de leerkrachten. In naoorlogs correspondentie, aangetroffen in de RAD-map, staat dat mejuffrouw R.H. van Dam, de tijdelijke onderwijzeres, op 23 oktober 1942 “naar elders werd weggevoerd”.
Roza heette voluit Roza Henriëtte Leviticus-van Dam. Zij was de echtgenote van Henri Leviticus, die is geboren in Dordrecht op 5 december 1912 en vermoord in Auschwitz op 31 januari 1943, in de leeftijd van 30 jaar. Roza, geboren in Winterswijk op 9 augustus 1911, heeft de Holocaust overleefd, zie op deze site verhaal 99. Zij hertrouwde op 19.2.1951 in Amsterdam met Heimann Trompetter (Weener, Duitsland, 4.1.1886), die op 25 oktober 1963 op 77-jarige leeftijd in Amsterdam is gestorven. Roza zelf werd 80 en overleed in New York op 3 februari 1991.
Nadat Roza was geëvacueeerd naar Amsterdam, |
Niet-joods
Nadat Roza op 23 oktober 1942 was weggevoerd, werd op de school in haar plaats Sophia (‘Fie’) Snieder-de Liver (Dordrecht, 21.4.1916) in dienst genomen. Namens de Joodse Schoolraad verzochten voorzitter Van Huiden en secretaris Katan de burgemeester op 2 november 1942 om Sophia te benoemen, dit omdat Roza “door de Duitse autoriteiten naar Amsterdam is geëvacueerd”. Sophia was bereid gevonden om les te komen geven; verzocht werd om haar “op dezelfde voorwaarden” aan te stellen als Roza Leviticus.
Sophia Snieder woonde in de Dordtse Cronjéstraat op nummer 10 en was getrouwd met de niet-joodse Joseph Gerardus (‘Jo’) Snieder, zie verhaal 29. Haar man is overleden op 28 maart 1955, 41 jaar oud; zijzelf op 8 februari 1998 in het Rotterdamse Havenziekenhuis, op 81-jarige leeftijd. Sophia zal niet lang onderwijzeres zijn geweest, want de joodse school werd immers op 8 november gesloten, acht dagen nadat burgemeester Bleeker het verzoek tot benoeming kreeg.
Als tijdelijk bezoldigd kwekeling met akte blijkt ook mejuffrouw Margreet Esther Hamburger (Velsen, 12.5.1914) even op de school te hebben gewerkt. Zij is op 28 september 1942 weggevoerd, zo staat in dezelfde naoorlogse brief van de gemeente Dordrecht (datum: 13.8.1946) aan de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen over het onderwerp ‘Joodsche scholen en Uitvoering Pensioenwet 1922) als waarin Roza wordt genoemd.
Margreet Hamburger, indertijd wonend aan de Johan de Wittstraat op nummer 23, heeft net als collega Roza de oorlog overleefd, zie verhaal 55. Zij stierf op 9 mei 1981 in Heemskerk, 66 jaar oud.
En A. van Geuns, de onderwijzer op wachtgeld die hoofd van de school werd? Abraham van Geuns (Pieterburen, 2 juli 1882) is ook slechts kort aan de school verbonden geweest; een reden is niet bekend. Uit het RAD-dossier is op te maken dat hij eerst tijdelijk als onderwijzer is vervangen door secretaris B.J. Katan, daarna werd Margreet Hamburger in zijn plaats aangenomen.
Van Geuns is slechts korte tijd schoolhoofd geweest, hoe lang is niet meer vast te stellen. |
Van Geuns heeft de oorlog overleefd. Hij is overleden op 10 april 1956 in Amsterdam, 73 jaar oud, volgens de overlijdensadvertentie in ‘Het Parool’ van 11.04.1956. |
Trein
Van Geuns is voor zijn baan niet verhuisd naar Dordrecht. Hij komt niet voor in de Dordtse gezinskaarten, noch op woningkaarten, en ook in de Dordrechtsche Courant is geen verhuizing te vinden. Hoogstwaarschijnlijk reisde hij per trein elke dag tussen Dordrecht en Tiel. Daar was hij op 4 mei 1916 gaan wonen op het adres Dr. Bosstraat 31, komend uit Nieuweschans. In Tiel is hij eveneens onderwijzer geweest, aan de openbare lagere school D.
Per 30 maart 1943 is Van Geuns in Amsterdam gaan wonen, op het adres Kraaipanstraat 32 huis. Zijn echtgenote was Grietje van Hoorn (’t Zandt, 18.1.1884), met wie hij op 2 juni 1909 in haar woonplaats was getrouwd. Met haar kreeg hij drie kinderen: Leo (Tiel, 12.11.1936), Hilly Eva (Nieuweschans, 2.9.1937) en Harry Louis (Harlingen, 29.5.1940).
Volgens de website ‘JoodsmonumentZaanstreek’ was Abraham politiek actief in de SDAP, voor de oorlog onder meer als fractievoorzitter voor die partij in de gemeenteraad van Tiel. Later werd hij gedeputeerde van Gelderland. De schrijver Theo Thijssen “behoorde tot zijn vriendenkring”. Het gezin Van Geuns heeft de oorlog, waarin het echtpaar de schuilnaam Zondervan had, overleefd. Abraham van Geuns is overleden in Amsterdam op 10 april 1956, zijn vrouw Grietje in dezelfde stad op 18 december 1968.
Samengevat: de vier leerkrachten hebben allen de Tweede Wereldoorlog overleefd.
Leerlingen
En de leerlingen? Wat is er met hen gebeurd?
In de RAD-map bevindt zich een tweedelige lijst met 73 namen van “personen van Joodschen bloede”, geboren tussen 1919 en 1938. Jonge mensen dus.
Maar hoewel de lijst in die bepaalde map is aangetroffen, zijn dit niet de namen van leerlingen van het joodse lagere schooltje. De twee oudsten op de lijst zijn immers van mei en september 1919, en afgezet tegen de voorlopige start van de school op 8 september 1941, zou deze scholieren dan respectievelijk 22 en 21 zijn geweest. Zij waren de lagere-schoolleeftijd dus al lang voorbij.
De allerjongste op de lijst is geboren in januari 1938, en zij was in september 1941 als 3-jarige nog niet eens schoolrijp. Hetzelfde geldt voor de vier jonge kinderen die in mei (2x) en oktober 1937 ter wereld waren gekomen. Dit waren ook pas 3- en 4-jarigen.
De lijst geeft dus niet meer dan een indruk, een opsomming van joodse kinderen geboren tussen 1919 en 1938. Het zijn definitief niet allen leerlingen van de joodse lagere school in Dordrecht. Wie daar in september 1941 werd toegelaten, moest minimaal zes jaar oud zijn, dus niet eerder geboren zijn dan in september 1935. De oudere leerlingen zullen middelbare scholen hebben bezocht. Bijvoorbeeld de joodse ulo en hbs in Rotterdam. Kees Weltevrede schrijft in het Jaarboek 2021 van Oud-Dordrecht dat er “een paar leerlingen uit Dordrecht” daarnaartoe “op en neer gingen reizen”.
Deze twee foto’s tonen de lijst met de namen van 73 schoolgaande Dordts-joodse kinderen, geboren tussen 1919 en 1938. De potloodstreepjes voor bepaalde namen zouden volgens Van Dooremalen wel eens de lagere-schoolkinderen kunnen zijn. |
Vergoeding?
Dit was voor Levie Haagman – die in Dordrecht een winkel in textielgoederen, De Kousenhoek, had op de Voorstraat, op nummer 235 – was dit niet “niet op te brengen”, aldus Weltevrede. Haagman had zijn winkel op last van de Rijkscommissaris voor de bezette gebieden op 2 november 1941 moeten sluiten, en zat nu “zonder directe bron van inkomsten”.
Nu zijn zonen David Willy (Dordrecht, 26.3.1924) en Herman George (Dordrecht, 1.1.1927) niet meer naar hun gemeentelijke ulo-school in Dordrecht mochten en per 1 september 1941 verplicht naar de ulo in Rotterdam moesten gaan, kon Levie de reiskosten ( 19,30 per maand p.p.) na drie maanden niet meer opbrengen.
Zou hij daarna de reiskosten vergoed kunnen krijgen? vroeg hij de gemeente. Burgemeester Bleeker deelde hem op 30 december 1941 mee het verzoek nu niet in te willigen. In februari zal de Dienst voor Sociale Zaken opnieuw de financiële omstandigheden onderzoeken en dan zal Bleeker opnieuw nagaan of de reiskosten vergoed kunnen worden.
Hoe dit afliep? Stoffenhandelaar Levie Haagman (Rotterdam, 24.12.1884) is op 7 december 1942 in Auschwitz vermoord, 67 jaar oud, samen met zijn 36-jarige echtgenote Charlotta Haagman-Kahne (Borgerhout, 13.4.1906) en zijn 9-jarige zoon Arthur Leopold. Hun andere zoon David Willy (Den Haag, 26.3.1924) is op 18-jarige leeftijd ook omgebracht in Auschwitz, zij het eerder, op 30 september 1942 al. En zoon Herman George (Den Haag, 11.1.1927) is later vermoord, ook in Auschwitz, op 28 februari 1943, 16 jaar oud.
Levie Haagman verzoekt de burgemeester om de reiskosten (trajeckaarten die 11 en 9 gulden per maand kosten) te vergoeden die zijn twee zonen moeten maken om hun ULO-school in Rotterdam te kunnen gaan. Zelf kan hij dit niet bekostigen. Burgemeester Bleeker wijst dit af. |
Streepjes
Terug naar de lijst.
Hoeveel leerlingen nu vanaf het begin op de joodse school hebben gezeten, in welke klas en wie dat waren, is niet precies te achterhalen. Er bestaat alleen deze ‘alomvattende lijst’, er zijn geen overzichten van leerlingen van de lagere-schoolklassen 1 tot en met 6 overgeleverd. Bovendien is niet duidelijk of de betrokken scholieren ook al die tijd op de school zijn gebleven. Misschien moesten ze wel op enig moment onderduiken of meeverhuizen met hun ouders.
Erica van Dooremalen denkt evenwel dat het streepje vóór de namen van sommige van de 73 scholieren betekent dat zij de lagere school bezochten. In dat geval kom je uit op een aantal van 43 kinderen. Zoveel zouden er dus, verspreid over zes klassen, op het schooltje hebben gezeten.
De lijst met 73 namen is trouwens grotendeels getypt, op de laatste vijf namen na. Die zijn met potlood toegevoegd. Geboren in Dordrecht waren er 47 van de 73, de overigen waren bijvoorbeeld afkomstig uit Rotterdam (5), Den Haag (6), Amsterdam (5), Hilversum (1), Boxmeer (1), Enschede (1), Zwijndrecht (1), Sliedrecht (1) en zelfs uit Milaan (2) of de Duitse plaatsen Kreuznach (1), Erp (1) en Krefeld (1).
Wat er met al deze in Dordrecht wonende kinderen is gebeurd, is nagegaan voor het overzicht hiernaast. Het resultaat is deprimerend: van de 73 joodse jongeren zijn er 47 vermoord, en hebben er 26 de verschrikkingen van de Holocaust overleefd
***
In de archiefmap over de joodse l.o.-school in Dordrecht bevindt zich ook nog een naoorlogs document, van 18 oktober 1947.
B&W schrijven in een brief aan de minister van OKW over de inrichtings- en exploitatiekosten die zijn gemaakt in verband met de school, en die zouden zij graag terugbetaald krijgen, zoals het onderwerp van de brief ook luidt: ‘Terugbetaling kosten Joods onderwijs gedurende de bezettingstijd’.
Het college komt voor het tijdvak van 8.9.1941 tot en met 10.11.1942 uit op een bedrag van ƒ 2747,27, waarvan ƒ 397,22 “ten laste der gemeente” komt. Blijft over voor het Rijk: ƒ 2350,05.
Op 20 maart 1950 antwoordt het ministerie dat het geld eraan komt.
De eindafrekening: op 18 oktober 1947 specificeren B&W de kosten die zijn gemakt voor de joodse school, |
* Klassefoto blijkt gemaakt Welbeschouwd is het een klein mirakel. Er blijkt een foto te bestaan van het joodse schooltje aan de Varkenmarkt. Die foto is al decennialang te vinden op de website van het Joods Historisch Museum (JMH), dat nu onderdeel is van het Joods Cultureel Kwartier (JCK) in Amsterdam. Maar een verband met het schooltje is nu pas gelegd kunnen worden.
Objectnummer
Historisch Deur Alles weg
Foto’s Boek |
< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'