Het voorbije joodse dordrecht
Terwijl de Dordtse Leni onderdook
in Rotterdam, verdween haar familie
* Ontdekt in een verborgen ruimte: een treurige brief van Ies Cohen
* Foto ontdekt van Helena Meijer
Na meer dan zeventig jaar weet hij nog alle details – van de geslaagde onderduik die zijn ouders met hun buren samen wisten te geven aan een joods echtpaar. De vrouw was een Dordtse, haar man een Rotterdammer.
Die onderduik voltrok zich vanzelfsprekend in het geniep. Zelfs hij, een jongen van 10 toen, had nergens benul van, al vielen hem buitengewoon buitenissige dingen op. Maar wist hij veel.
Hij wilde dat verhaal nu wel eens vertellen, zei hij in een telefoontje naar de redactie van deze website – die zich immers concentreert op Dordtse joden. Vandaar dat we in Gorinchem, zijn huidige woonplaats, op bezoek gingen, tintelend van nieuwsgierigheid.
Jannis van de Plassche, een gepensioneerde juwelier uit het Zeeuws-Vlaamse Oostburg, begon zijn verhaal met opzet vaag. Hem was toen immers ook niets bekend. En gaandeweg gaf hij steeds meer bijzonderheden vrij, zoals het beeld voor hem ook steeds scherper werd.
Hij bouwde zijn relaas op zoals de onderduik destijds tot hem kwam; daar kwam het op neer.
Zodra de oorlog voorbij was, kwam de klap, een daverende. Niet voor Van der Plassche, maar voor het joodse echtpaar. Het bevrijdingsplezier stuiterde nog door de straten, maar voor hen niet, niet lang althans. Stukje bij beetje openbaarde zich nu namelijk wat er met hun familieleden was gebeurd in die vele maanden dat zij zich niets wetend verscholen hielden.
Verdriet overwoekerde ineens alles.
Een terugblik op een onderduik.
De woningen aan de Berkendaal, de straat in Vreewijk, met links achter de berkenboom nummer 180, |
Op afstand
Het decor is Berkendaal, een straat in de Zuid-Rotterdamse Vreewijk, dichtbij het Feyenoord-stadion. Op nummer 180 woont Leen Wielaart met zijn vrouw Wicherien Broere. In het aanpalende pand, op 182, huist het gezin Van de Plassche, bestaande uit vader Francois Michel van de Plassche (1899), moeder Johanna Adriana Viënne (1899), zoon Jannis (1933) en dochter Johanna Tanneke (1935). De ouders zijn Zeeuwen, uit Zeeuws-Vlaanderen; de kinderen geboren Rotterdammers.
De woningen in deze buurt zijn klein en bescheiden, met beneden het woongedeelte en boven de slaapkamers. Ze bestaan nog steeds.
“Op zich heb ik het bombardement niet meegemaakt,” vertelt Jannis, terwijl zijn vrouw Friederieke Sack op de achtergrond meeluistert. Zij hebben drie kinderen, van wie de ene op Aruba zit, de andere in Rosmalen en de derde in Gorinchem. En deze laatste had haar ouders aangeraden “deze kant uit te komen”, dan kan zij ze makkelijker helpen met allerlei eventueel ongemak.
“Wij woonden aan de rand van Rotterdam, dus we zagen het bombardement alleen op afstand. Ik heb wel dikwijls moeten schuilen, als er luchtalarm klonk. Dan bleef je binnen.”
Twee advertenties, beide uit Het Joodsche Weekblad, |
Gangkast
Jannis van de Plassche was zes toen de oorlog uitbrak, iets ouder toen de oorlog zich bij hem en bij de buren thuis begon te manifesteren. Hij merkte vreemdheden op, die hem pas veel later, achteraf, verduidelijkt werden.
Zo begon het: “Op zeker ogenblik maakte mijn vader in een gangkast een schuilplaats, tussen het verlaagde plafond en de bovenmuur. Hetzelfde gebeurde bij de buurman, meneer Wielaart. Waarom dit gebeurde, vertelde mijn vader mij niet. Ik was een kleine jongen, ik verbaasde me erover.”
De oorlog is gevorderd tot 1942-1943 als er opnieuw iets eigenaardigs gebeurt. “Onze buurman had een glashandel, de buurvrouw werkte in de melkfabriek VZ. Dus die waren hele dagen weg. Je kon altijd dwars door hun huis heen kijken: ze hadden geen vitrage en geen gordijnen. Maar op een zeker moment hingen er ineens vitrage en gordijnen. Daarvoor nooit. Ik vond dat een hele vreemde zaak.”
Jannis vroeg zijn moeder wat er aan de hand was. “Ach, dat hebben ze gedaan voor de inbrekers; dat ze niet naar binnen kunnen kijken”, reageerde ze achteloos.
Nog zo’n raar voorval: “Ik zit aan tafel met mijn moeder, sommetjes te maken. Zij hielp me. Het was overdag. Opeens wordt er op de muur geklopt. Ik zeg: ‘Moeder, er wordt op de muur geklopt.’ ‘Ach jongen, dat verbeeld jij je maar’, zegt ze. Ik hoor het haar nóg zeggen.”
Na een minuut of vijf staat zijn moeder op, en zegt: “Ik ga even kijken of de buurvrouw de melk niet op heeft laten staan; dat ’t niet verbrandt.”
Zij heeft de sleutel van de buren, ze loop het huis uit. “Na een minuut of tien komt ze nerveus terug, en ging ze gewoon verder met de sommen.”
Verder terug in de tijd: Esther Barkelau en Marcus Meijer, |
Fietsen
Dan komt die merkwaardige zondag in het voorjaar van 1944. “Mijn vader had uit de schuur in de tuin een fiets gepakt, net zoals de buurman. Bij hen stonden ineens een man en een vrouw. Ze gingen weg. Ik vond dat een vreemde zaak. Want er werd bij ons nooit gefietst op zondag. Mijn vader was erg christelijk.
“Dus ik zeg tegen mijn moeder: ‘Mamma, wat gaat papa doen met die mensen?’‘ Dat zijn vrienden van de buren’, zegt ze, ‘en die willen de omgeving zien, dus die gaan een eind fietsen.”
Nog weer later, Van de Plassche denkt dat het in november 1944 was. In de straat wordt plotseling geschoten.
“Wij waren inmiddels boven gaan wonen, omdat het daar warmer was. Beneden zien wij een heleboel Duitse militairen rondlopen. We wisten niet wat er aan de hand was. Nu was mijn vader douane-ambtenaar geweest; hij had het uniform nog. Hij zette z’n douanepet op; die leek op de pet van een NSB’er. En hij deed zijn cape om.
“Hij zei: ‘Ik ga even kijken.’ Hij pakte de fiets uit de tuin achter. Intussen gooide ik boven het raam open. Meteen werd er geschoten, met een mitrailleur. Mijn vader kwam gelijk terug. Een paar minuten later komt de buurman bij ons. Hij vraagt: ‘Mag ik hier onderduiken?’ ‘Maar wat is er aan de hand?’, vraagt mijn vader. ‘Heb je geen briefje gehad dan?’, zegt de buurman.”
Mozer Meijer, de grootvader van Leni Meijer, overlijdt in juli 1931. De rouwadvertentie in het NIW toont de namen van zijn eerste en tweede echtgenote, Elisabeth Barkelau en Jansje de Vries. |
Voedsel
Het blijkt dat alle mannen beneden de 40 een oproep hadden gekregen. Ze moesten bij de deur klaarstaan met twee dagen voedsel: voor de Arbeitseinzatz. In de hele stad was een razzia gaande, alle bruikbare mannen werden bij elkaar geveegd.
Vader Van de Plassche was al 44, zijn buurman 38. Daarom kwam hij onderduiken. Wielaart werd in het gat bovenin de gangkast gestopt. Jannis: “En tòen wist ik waarom dat gat was gemaakt.”
De buurvrouw verstopte de kleren van haar man fluks in haar eigen schuilplaats, in haar gangkast. Ze pakte een foto tevoorschijn die voor de oorlog van haar man was gemaakt, toen hij in het sanatorium lag. Ze hing de foto prominent op in de woonkamer.
“De Duitsers kwamen met z’n tweeën de boel controleren bij ons. Ze hebben onder en boven de verstopte buurman gelopen, en niets gevonden. Maar je hart ging van rikketik. De buurvrouw werd ook gecontroleerd. Ze zei: ‘Mijn man ligt in het sanatorium, kijk maar. Hier heeft u de foto.’ En dat geloofden ze.”
De hongerwinter naderde. Jannis werd ondergebracht bij familie in Asperen, een oudoom en twee neven. “Ik ging om de week naar de ander. Zíj hadden nog wel genoeg te eten.”
Zijn ouders en zijn zus bleven in Rotterdam. Na de oorlog kwam zijn vader hem weer ophalen en nam Jannis mee terug, op de fiets, helemaal naar Rotterdam
Fabriek
Enkele weken na de bevrijding volgt de ontknoping. Jannis krijgt langzaam door wat zich had afgespeeld bij hen en de buren.
“Het was eind mei, dat ik met mijn moeder op visite ging bij een vreemde mevrouw in de binnenstad, aan de Nieuwe Binnenweg.”
Ze vertelde dat ze Leni Meijer heette, en haar man Israel Cohen. Ze vertelde ook dat haar man directeur was van een behangselfabriek. Ze nodigde Jannis en zijn moeder uit om de fabriek te komen bekijken. Dat deden ze, in juni. De fabriek stond op de hoek van de Crooswijksestraat en de Linker Rottekade en heette voluit Jac Cohen’s Behangselpapierfabriek NV.
Hierna verklaart Jannis’ moeder de vreemdheden uit de oorlog. De gordijnen en vitrage waren opgehangen, opdat Israel en Leni, die de schuilnamen Peet en Tia hadden, er ongezien konden onderduiken. Niemand kon nu naar binnen kijken. “Ze zaten gewoon in de woonkamer, en ze sliepen gewoon boven. Maar als er onraad was, was er die schuilplaats in de gangkast. Die hebben ze nooit hoeven gebruiken.”
Het kloppen op de muur had te maken met een paniekaanval van Leni Meijer. “Die mevrouw was helemaal overstuur. Ze zei tegen haar man: ‘Ik ga me aangeven.’ Ze voelde zich opgesloten; ze wilde naar buiten. De man klopte op de muur, mijn moeder ging erheen. De man zei: ‘Kom me helpen, alsjeblieft.’ Hij was bang dat ze ons allemaal zou verraden.
“Mijn moeder heeft haar toen links en rechts in haar gezicht geslagen. ‘Potverdikkie, dat doe je niet, naar buiten gaan’, heeft ze gezegd. ‘Ik heb ook nog twee kinderen.’ Toen kwam ze weer bij zinnen, ze kalmeerde.”
Ziek verklaard
Jannis van de Plassche schat dat Israel en Leni het ruim een jaar in de Berkendaal hebben kunnen volhouden. “Ze konden er niet langer blijven, want achter ons woonde een verraadster die iedereen probeerde aan te geven. Dat was dat wegfietsen: het was er niet veilig meer. Ik heb naderhand begrepen dat het echtpaar naar haar ouders in Dordrecht is gegaan en dat ze daar zijn ondergedoken.”
Wat Jannis ook nog van zijn moeder hoorde, was dat voorval in Dordrecht. Leni’s vader, volgens Jannis een oud-ijzerhandelaar, was samen met zijn vrouw door zijn huisarts ziek verklaard. Hij had zogenaamd zware tbc en de verklaring daarover hing op de voordeur.
“De Duitsers controleerden dat natuurlijk en zo kreeg Leni’s vader thuis bezoek van een Duitse arts. Die komt binnen en zegt: ‘Ach, Herr Meijer, wie geht’s?’ Wat bleek? De vader van die Duitse arts was een vriend van Meijer. Die vriend zat in Duitsland in de ijzerhandel. “
“Is dat niet verwonderlijk? Dat van de duizenden Duitsers in Nederland uitgerekend die twee elkaar ontmoetten? De Meijers zijn door die arts nòg zieker verklaard, met als gevolg dat ze niet afgevoerd zijn.”
Hij verontschuldigt zich: het voorval emotioneert hem nog altijd.
Eén keer is Israel Cohen nog teruggeweest in de straat. Hij had een bos bloemen bij zich voor de buren, maar die waren niet thuis. Hij heeft ze toen afgegeven bij Van de Plassche. “Daarna is alle contact verbroken.” Ook de omgang met de buurman verwaterde, “maar dit is later weer goed gekomen.”
Inmiddels zijn Wielaart en zijn echtgenote overleden, zoals ook de ouders van Jannis zijn gestorven: vader in 1982, moeder in 1984.
Na de oorlog kreeg Leni Cohen-Meijer een zoon, zoals Het Vrije Volk berichtte op 25-3-1948. |
Uitgemoord
Het verhaal van Jannis, die later zijn juweliersberoep ging uitoefenen in Oostburg, is hiermee verteld. Maar wie waren nu Israel en Leni precies? Van wie stammen zij af, hoe is het ze vergaan?
De naspeuringen leveren intrieste feiten op. Terwijl in de Berkendaal twee gezinnen aan twee joden hun levensreddende onderduikhulp bieden, worden buiten beeld de levens van meerdere Meijers geamputeerd.
Leni Cohen-Meijer zei bij het eerste bezoek eind mei tegen Jannis en zijn moeder dat haar “hele familie is uitgemoord”. Daarmee zei ze geen woord te veel.
Haar is al dat leed vermoedelijk te veel geworden: ze pleegde zelfmoord. Zij en haar man kregen na de oorlog een zoon, in 1948: Jacques Marc (‘Jacky’). Maar op 5 juli 1961 zette ze niettemin haar eigen leven stop, op 44-jarige leeftijd. “Dan heb je de oorlog overleefd”, zegt Jannis, het hoofd licht schuddend, “en maak je op zo’n trieste manier een einde aan je leven.”
Dit is de woning van de familie Meijer aan de Vest, nummer 81, links van de blauwe auto. Zij betrok het pand in 1939 en bleef er tot ver na de oorlog. |
Verpleegster
Wat is de achtergrond van de Dordtse Leni Meijer?
Ze heet eigenlijk Helena. Ze is in Dordrecht geboren op 11 april 1917, als dochter van Marcus Meijer (Dordrecht, 16.3.1890) en Esther Barkelau (Vlissingen,15.8.1894). Het echtpaar woonde op de Vest, nummer 57b (nu: 81) vanaf 31 mei 1939. Daarvoor kort (vanaf 9.1.1939) in de Korte Breestraat, nummer 15. Marcus was inderdaad een “koopman in oude metalen”, staat op de persoonskaart in het Dordtse archief.
Helena werkte vanaf 28 april 1937 als verpleegster in het joodse ziekenhuis aan de Schietbaanlaan 42 in Rotterdam, vanaf 28 april 1937. Ze kwam uit Apeldoorn, uit een andere baan. Op 8 augustus 1940 verliet ze Rotterdam om weer bij haar ouders in Dordrecht te wonen. Op 16 september 1942 keerde ze terug in Rotterdam, nu als de echtgenote van Israel (‘Ies’) Cohen (Utrecht, 15 juli 1915).
Ze waren in Dordrecht getrouwd, midden in de oorlog, op 3 juni 1942, in de synagoge aan de Varkenmarkt. Vervolgens moesten ze onderduiken, op de Berkendaal, als Peet en Tia.
Marcus Meijer, Helena’s vader, is de telg van een familie die omvangrijk had kunnen zijn als niet veel kinderen vroeg waren gestorven. En als de familie in de oorlog onaangetast was gebleven. Maar nee, van de resterende kinderen bleven er nog minder over; de nazi’s blokkeerden hun levens.
Het naoorlogse familieoverzicht oogde als een waar slagveld.
Vijftien
De stamvader van deze Meijers is Mozes, een Dordtenaar geboren op 24 mei 1854. Hij huwde op 18 september 1878 in Dordrecht Elisabeth Barkelau, een in 1853 geboren Nijmeegse.
Liefst vijftien kinderen baart Elisabeth in snelle opeenvolging, van wie er zes korte levens leiden. In chronologische volgorde zijn het (met achter hun namen waar nodig de vroege overlijdensdatum):
1. Debora Elisabeth (16.1.1879),
2. Bertha (30.5.1880, overleden 17.4.1881),
3. Esther (10.9.1881),
4. Abraham (25.11.1882, overleden 19.1.1883),
5. Marcus Samuel (7.11.1883, overleden 2.12.1883),
6. Nog een Bertha (20.1.1885),
7. Nog een Abraham (3.9.1886),
8. Marcus (22.12.1887, overleden 16.1.1888),
9. Sara (13.1.1889),
10. Nog een Marcus, de vader van Helena (16.3.1890),
11. Noach (22.12.1891, overleden 14.2.1892),
12. Carolina (20.10.1893),
13. Nog een Noach (3.9.1895, overleden 5.9.1895),
14. Leentje (6.8.1896),
15. Een derde Noach (15.4.1898).
Vijftien jaar na de geboorte van haar laatste kind sterft moeder Elisabeth zelf, op 31 oktober 1913. Haar man Mozes hertrouwt dertien jaar later, op 8 april 1926, in Dordrecht met Jansje de Vries uit Kuinre. Zij is dan al 73, hij 71. Nog enkele jaren later is het leven van Mozes klaarblijkelijk voltooid. Hij overlijdt op 10 juli 1931, op 77-jarige leeftijd.
De kinderen die in leven zijn gebleven, zijn ondertussen al lang getrouwd en hebben zelf voor een nieuwe generatie gezorgd. Van hen is eerstgeborene Debora Elisabeth de eerste die heengaat, op 17 september 1922, na “een noodlottig ongeval”, zoals de rouwadvertentie in het Nieuw Israëlitisch Weekblad meldt. Zij was in 1908 getrouwd met de Dordtse metaalhandelaar Jacob van Dam (8 november 1876) - en kinderloos gebleven.
De Cohens
In Rotterdam had Jac Cohen in 1929 zijn behangselpapierfabriek gesticht. Jac heette volledig Jacob Israël, zo staat in een schets van het gezin op de website Joods Erfgoed Rotterdam. Hij was geboren in Middelburg, op 10 juli 1884; zijn vrouw Sara Clara Drislam (geboren 7 oktober 1884) kwam uit Den Haag.
Na hun huwelijk op 16 september 1908 werd hun eerste kind nog in Middelburg geboren: Sophia Aaltjen (7.10.1909). De twee latere kinderen kwamen ter wereld in Utrecht, eerst Jozef Israel (23.9.1911), daarna Israel (15.7.1915) - de man die zich in de Berkendaal moest verstoppen.
Jozef Israel werd vertegenwoordiger voor de firma van zijn vader, Israel magazijnbediende. Dochter Sophia Aaltjen trouwde in 1934 met Rudolf David Friedberg (Rotterdam,17.4.1908). Aan het begin van de oorlog woonde het gezin van Jac Cohen aan de Statensingel 171b; eerder, vanaf 1931, aan de Spoorsingel 49.
Naarmate de oorlogstijd verstrijkt, wordt het uitpluizen van de families Meijer en Cohen onverdraaglijker. Allerlei individuele gezinsleden, die los van elkaar op de herdenkingssite Joods Monument staan, kunnen nu weliswaar worden gekoppeld, maar het beeld dat oprijst is huiveringwekkend. Je ziet de ontwrichting voor je ogen ontrollen.
Overlijdensadvertenties in het NIW: Marcus Meijer, de vader van Leni, stierf in 1961; moeder Esther in 1980. |
Weduwnaar
Wat geschiedde er, ‘dankzij’ de nazificering?
Aan Jacob van Dam is op deze website eerder een artikel gewijd, dat ook over zijn huishoudster ging, Lena Marie Eijl, en haar kinderen Eliazar Henry en Esther Mary Betty (verhaal 92). Op Joods Monument staat dat van Jacob “geen gezinsverband bekend is’. Maar nu blijkt hij dus de weduwnaar van Debora Elisabeth Meijer te zijn. Jacob van Dam kwam om het leven in kamp Vught, op 24 juli 1944 (verhaal 92).
Bertha de tweede, het zesde kind van Mozes en Elisabeth Meijer, werd vermoord in Auschwitz, op 3 december 1942. Van haar is geen laatste woonadres bekend.
Leentje, kind nummer 14, woonde en werkte in Den Haag als hulp in de huishouding. Zij werd vergast in Sobibor, op 11 juni 1943.
Sara, kind nummer 9, woonde in Goes met haar man Levie Marcus Barkelau (Goes, 7.3.1868) aan de Lange Vorststraat 64a. Zij zijn beiden tegelijk vermoord in Auschwitz, op 1 februari 1943.
Esther, kind nummer 3, vormde in Scheveningen een gezin, wonend aan de Leuvenschestraat 27, samen met Jacob Cohen (Dordrecht, 8.2.1880) en hun drie kinderen. Op 1 kind na, werd het gezin vergast. Jacob en Esther tegelijk in Auschwitz op 10 september 1942, dochter Rozette (78.11.1907) in hetzelfde vernietigingskamp op 10 september 1943, dochter Sophia (5.12.1912) daar op 26 september 1942. Het ene kind dat overleefde, blijft hier ongenoemd.
De lijst is langer:
Abraham de tweede, kind nummer 7, had ook een gezin, samen met Heintje Hartogs (Amsterdam, 22.7.1891), in Hilversum, aan de Kleine Drift 78. Twee kinderen waren er: Mozes (Dordrecht, 21.8.1919) en Jacob (Hilversum, 12.1.1927). Ze zijn allemaal omgebracht, de moeder en Jacob op 2 juli 1943 in Sobibor, vader in Auschwitz op 5 november 1942, Mozes ook in Sobibor, op 16 juli 1943.
Het is zonder meer een ravage.
Bevrijding
Slechts een enkel kind Meijer haalde de bevrijding. Dat was bijvoorbeeld Marcus, kind nummer 10. Deze Marc en zijn echtgenote Esther hebben hun leven nog lange jaren kunnen voortzetten. Marc overleed op 86-jarige leeftijd in Dordrecht, op 28 maart 1976, Esther op 85-jarige leeftijd op 19 mei 1980, in het ‘Centraal Tehuis’ in Rotterdam.
Carolina, kind nummer 12, wist de oorlog ook heelhuids te overbruggen, samen met haar echtgenoot, de verpleger Theodorus Hermanus Beerents (Leeuwarden, 22.2.1892). Dit echtpaar woonde in Deventer.*
En ten slotte was er dus Helena, het kleinkind van Mozes en Elisabeth dat zich met Israel verstopte in Rotterdam, in Berkendaal.
De familie Cohen bleef evenmin gespaard. Jacob Israel Cohen en zijn Sara Clara Drilsma vonden hun einde in Auschwitz, op 26 februari 1943. Althans: volgens de Oorlogsgravenstichting. Hun namen ontbreken merkwaardig genoeg op de website Joods Monument.
Maar er was ook enig geluk in het gezin: net als Israel wisten ook zijn broer Jozef Israel en zus Sophia Aaltjen de oorlog te overleven. Sophia vertrok daarna met haar man Rudolf naar Canada, waar zij volgens Joods Erfgoed Rotterdam in 2008 op 99-jarige leeftijd overleed. Jozef Israel stierf op 5 juni 1995.
Israel “nam na de oorlog de zaak over”. De behangselpapierfabriek verhuist in 1960 naar Rijen, en dijt uit, om in 1971 te worden “opgekocht door de grote concurrent, Goudsmit-Hof”, die weer wordt overgenomen door Rath en Doodeheefver. In 2009 wordt het bedrijfspand in Rijen gesloopt.
***
Na de plotse dood van Leni, hertrouwt Israel met A.P. Soeteman. Hij overlijdt op 19 september 1983 in Rotterdam. Zijn zoon Jacques huwt Yvonne Groeteman en krijgt met haar twee kinderen, Suzanne Helena en Sabine Esther Jacques.
En zo eindigt een bijzonder verhaal over hulpvaardige Rotterdammers in Vreewijk - in een lange, droeve opsomming van joodse doden.
Jannis van de Plassche op de galerij bij zijn appartement in Gorinchem. |
[*Een achterneef van Carolina, Jacques Marc (‘Jack’) Cohen uit Capelle aan den IJssel (1948), vertelde de redactie begin 2021 in een e-mail: “Aardig misschien om hier te vermelden is, dat Carolina, de zus van mijn grootvader, na de oorlog naar Deventer verhuisde met haar echtgenoot T.H. Beerents en dat hij het als autodidact wist te brengen van verpleger tot loco-burgemeester van Deventer.”
Jack Cohen meldde verder nog een opvallend feit over zijn grootouders (Marc en Esther Meijer) en hemzelf: “Bijzonder is het detail wellicht, dat mijn ouders (Helena Meijer, dochter van Marc, en Ies Cohen) in 1942 in de synagoge aan de Varkensmarkt trouwden, mogelijk als laatsten in de oorlog. En zelf trouwde ik op 13 juni 1971 Dordrecht met Yvonne Groenteman (Rotterdam, 17.5.1948) in de tijdelijke synagoge aan het Vrieseplein, in elk geval als laatsten.”]
Foto ontdekt van Helena Meijer
|
< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'