Het voorbije joodse dordrecht

Irwin Serphos, een allenige, maar
vlijtige MTS-leerling in Dordrecht
* Twee jaar later: een e-mail uit Israël over het rechtsherstel dat uitbleef
* Oom bezoekt vanuit Israël in Dordt de Stolperstein voor zijn neef Irwin
* Hubert van Blankenstein: boek uit over onrecht in Groningen

Irwin Serphos

Een foto van Irwin Serphos, door zijn zus Jeannette, die de oorlog overleefde, afgestaan aan het Israëlische onderzoeksinstituut Yad Vashem.
Foto Beeldbank Yad Vashem

Hij was vol goede voornemens, maar allenig, ver verwijderd van zijn familie, en vast nog wel verdrietig gestemd: zijn vader was enkele maanden eerder overleden.
        Half oktober 1940 arriveerde in Dordrecht een jongeman, 18 jaar oud nog maar. Irwin Serphos heette hij, en Dordrecht moet voor hem een volslagen vreemde stad zijn geweest. Hij was geboren en opgegroeid in Enschede, en dat hij Dordrecht al eens had bezocht, blijkt uit geen enkel archiefdocument.
        Wat hij dan in Dordrecht te zoeken had? Irwin Serphos ging er studeren, aan de MTS, een school die in den lande blijkbaar zo goed stond aangeschreven dat zelfs een Twentenaar er voor naar Dordrecht kwam. De ambtenaar van de burgerlijke stand noteerde de aankomst van deze leerling op 16 oktober 1940, een woensdag. In de column ‘Ambt, Beroep of Bedrijf’ schreef hij: ‘zonder, ll MTS’. Als woonadres werd Bankastraat 78 (nu: 88) ingevuld.
        De Tweede Wereldoorlog had Nederland al bereikt, Dordrecht was ook allang ingenomen. Irwin was joods, en in Duitsland hadden de nazi’s al hardhandig bewezen dat zij dit ras wilden kortwieken. Niettemin begon deze jongeman temidden van al deze onrust nog welgemoed aan een technische studie. Of dit ingegeven was door argeloosheid of doorzettingsvermogen, valt hem niet meer te vragen.
        Irwin Serphos zal het niet zo makkelijk hebben gehad in Dordrecht. Zijn vader was nog maar kort daarvoor gestorven, op 1 juli 1940, op 48-jarige leeftijd. Zijn moeder woonde ginds in Groningen, net als zijn zus. En in de stad kende hij niemand. Hoe alleen kun je dan zijn, als jonge jongen?
        Maar die verlatenheid weerhield hem er niet van zijn opleiding te beginnen en door te zetten. 1940 verstreek, in 1941 ging hij over, begin 1942 slaagde Irwin ook nog voor het examen Boekhouden – zo op het oog bleef hij een voorbeeldige, vlijtige jongeman. Totdat de Duitsers hem beetkregen, nog in datzelfde 1942, en hem werktuiglijk naar de gaskamers van Auschwitz stuurden.
        Twintig jaar oud heeft Irwin Serphos slechts mogen worden, en dit verhaal beschrijft wat er zoal gebeurde in zijn leven, en dat van zijn familie − vóór, tijdens en na de oorlog.

vader en moeder van Irwin Serphos

De vader en moeder van Irwin, op foto’s die geplaatst zijn op de herdenkingswebsite ‘Joods Monument’.
Foto Joods monument


geboortebericht van Irwin Serphos

Het geboortebericht van Irwin, gepubliceerd in het Twentse dagblad ‘Tubantia en Enschedesche Courant’, op 20 mei 1922.
Foto Delpher

Textiel
Enschede, de textielstad in oostelijk Nederland, vormde het begin voor alle leden van het gezin Serphos. Hugo Martin Serphos, de vader, was er geboren, op 6 februari 1892. Dat gold ook voor de moeder, Henriëtte Menko. Zij kwam er ter wereld op 16 september 1895. Zij trouwden in Enschede, op huwelijkse voorwaarden, op 20 februari 1918; hij 26 jaar oud, zij 22. Een jaar later verscheen het eerste kind, op 9 oktober 1919: Jeanette Estella Serphos, ook wel Netty en Nettie genoemd. Met de komst van Irwin, nog eens drie jaar later op 18 mei 1922, was het gezin klaarblijkelijk voltooid. Bij deze twee kinderen bleef het.
        Hugo Serphos was een textielzakenman. Dat komt duidelijk naar voren uit de overlijdensadvertenties die volgend op zijn dood op 1 juli 1940, in het Algemeen Handelsblad werden geplaatst. Serphos is overleden “na een langdurige ziekte”, zo blijkt, en de commissaris en directie van de NV. S. Muller & Co.’s Heerenkleedingfabriek in Groningen neemt er met “diep leedwezen” kennis van. Serphos was mede-directeur van deze vennootschap. Een andere advertentie is van de directie van de NV Stoomweverij Nijverheid uit Enschede. Hiervan was Serphos commissaris. Beide firma’s schrijven in gelijke bewoordingen: “Zijn nagedachtenis zal bij ons steeds in hooge eere blijven.”
        De familie Serphos woonde toen al niet meer in Enschede. Ze waren jaren eerder verhuisd naar Groningen, waar ze een pand aan de Kamplaan 8 hadden betrokken. *

Irwin’s vader Hugo Martin overlijdt aan het begin van de oorlog

Irwin’s vader Hugo Martin overlijdt aan het begin van de oorlog in Groningen, op 1 juli 1940. In het ‘Algemeen Handelsblad’ herdenken de familie en bedrijven hem.
Foto’s Delpher 


Bankastraat

Aanvankelijk woonde Irwin Serphos na aankomst in Dordrecht in de Bankastraat, in dit pand op hedendaags nummer 88.
Foto Redactie Website

Sint Jorisweg

In maart 1941 verhuisde hij naar de Sint Jorisweg, naar dit pand, dat ook nog steeds bestaat, op huidig nummer 57.
Foto Redactie Website

Leraren
Ruim drie maanden na het overlijden van zijn vader betrad Irwin Dordrecht. Niet vanuit Groningen, zoals de woonkaart in het Dordtse archief aantoont, maar vanuit Enschede. Als adres wordt Goolkatenweg 164 genoemd. Onder andere aan deze straat (op de nummers 158 – 190) stonden enkele van de “24-tal goede woningen, die tegen een lage huurprijs aan leraren” van middelbare scholen ter beschikking waren gesteld. De huizen waren het initiatief van “de heer S.N. Menko N.J. zn. en enkele anderen”, die daartoe de bouwvereniging ‘Het Woonhuis’ hadden opgericht. In het kwartaaltijdschrift ’n Sliepsteen van de Historische Sociëteit Enschede-Lonneker heeft Frits te Lintelo in 2004 een achtergrondartikel over dit project gepubliceerd.
        Vermoedelijk heeft Irwin Serphos in zijn geboorteplaats zijn school afgemaakt, en logeerde hij zolang bij een leraar, om vandaar naar Dordrecht te verhuizen.
        De school waar Irwin zich meldde, de MTS aan de Oranjelaan, stond niet ver van zijn kamer aan de Bankastraat vandaan. In feite lag het (tamelijk imponerende) gebouw bij hem om de hoek. Maar aan de Bankastraat, in een woning die nog altijd bestaat, is Irwin niet lang gebleven, zo’n vijf maanden om en nabij. Op 14 maart 1941 trok hij verder, de binnenstad in, naar de Sint Jorisweg, nummer 39 (nu 57). Hij was er inwonend. De MTS, die overigens is gesloopt, was ook vanaf de Sint Jorisweg nog altijd makkelijk te belopen.
        Op school ging het Irwin Serphos goed af. De Dordrechtsche Courant van 3 juni 1941 rapporteert, in een bericht over ‘Overgangen M.T.S.’, dat hij tot de “lange reeks gelukkigen” behoort van de afdeling “Werktuigbouwkunde en electrotechniek (theoretisch)”. In het jaar daarop, op 3 februari 1942, staat de heer I. Serphos opnieuw in de krant, nu als één van de geslaagden voor het examen Boekhouden, afgenomen door de Nederlandse Associatie voor Praktijkexamens.
        Boekhouden − had Irwin dit er naast gedaan? Het is een nogal ongebruikelijke cursus voor een jongeman die de MTS probeert te bedwingen. Of had hij zijn technische studie, al of niet gedwongen door de bezetter, moeten afbreken?
        Feit is dat Irwin voorkwam op een Duitse lijst die in Dordrecht circuleerde, een lijst met namen en adressen van de plaatselijke joden die bewaard is gebleven in het Dordtse archief. Serphos staat hier vermeld als kontorist, als kantoorbediende.
        Of hij het zich bewust was, is niet te achterhalen, maar de lijst bewijst dat de Duitsers al op hem loerden. Zo nodig wisten zij de joden te vinden.
        En Irwin is ook opgepakt. Waar en op welk tijdstip is niet geregistreerd in de (gedigitaliseerde) dagrapporten van de Dordtse politie, wellicht bevond hij zich elders. Maar over de afloop is geen twijfel. Irwin Serphos is vergast in Auschwitz, op 31 december 1942. Een leven dat op ontplooien stond, werd vroegtijdig afgebroken, een toekomst was verloren.

De MTS, inmiddels gesloopt, op de hoek van de Oranjelaan en de Bankastraat

De MTS, inmiddels gesloopt, op de hoek van de Oranjelaan en de Bankastraat. Deze foto is gemaakt begin jaren veertig, in de tijd dat Irwin Serphos er studeerde.
Foto Regionaal Archief Dordrecht (RAD, nr. 552_402936)


Irwin Serphos gaat over

Irwin Serphos gaat over, bericht de ‘Dordrechtsche Courant’ op 3 juli 1941. In februari 1942 meldt de krant dat hij geslaagd is voor het examen Boekhouden.
Foto’s Krantenbank RAD

Trouwen
Wat speelde zich intussen in Groningen af, rond zijn moeder en zus?
        De weduwe Henriëtte Serphos Menko ontsnapte al evenmin aan de moordzuchtige nazi’s. En ook zij liet het leven in Auschwitz, op 26 januari 1943, ruim drie weken nadat haar zoon op dezelfde locatie de gaskamer was ingedreven. Henriëtte is 47 geworden.
        Netty Serphos, de dochter, had onuitsprekelijk geluk: zij doorstond de Holocaust. Hoe zij uit handen van de bezetter heeft kunnen blijven, is niet vastgelegd. Maar enkele officiële gegevens geven een idee van hoe zij haar leven heeft kunnen ontwikkelen.
        Zo is zij in de oorlog getrouwd, met de eveneens joodse Tobias van Blankenstein. Dat gebeurde in Haren, het dorp ten zuidoosten van Groningen waar Tobias woonde met zijn ouders: de verffabrikant Bernard Herman van Blankenstein (Rotterdam, 17.4.1890) en Frieda Philipstein (Groningen, 10.11.1888). Het burgerlijk huwelijk had plaats op 7 april 1942, het religieuze op 2 juli, in de synagoge aan de Folkingestraat in Groningen. Netty was 22 in die tijd, haar echtgenoot 25. Netty gaf als beroep hulp in de huishouding op; Tobias, geboren in Schiedam op 5 mei 1916, was verftechnicus.
        Drie kinderen kreeg het echtpaar, de eerste kort nadat de oorlog was beëindigd, op 2 juni 1945. Deze eersteling, een meisje, kreeg de namen van haar beide oma’s: Henriëtte Frieda van Blankenstein. De ouders gaven in Het Parool van 5 juni “met zeer groote vreugde” kennis van “de voorspoedige geboorte”, met de aantekening dat zij tijdelijk verbleven in Huize Ooievaard aan de W. Frisostraat 14 in Utrecht.
        Henriëtte heeft haar opa van vaders zijde, Bernard Herman, niet bewust meegemaakt, hij misschien haar nog net even wel: de heer Blankenstein stierf enkele maanden later, op 24 december 1945 in Haren, op 45-jarige leeftijd.
        Als tweede kind kwam er een zoon, Bernard Hugo van Blankenstein, wiens naam is samengesteld uit de voornamen van zijn grootvaders. Bernard Hugo werd geboren in Groningen op 10 mei 1947. Zijn ouders waren er gaan wonen aan de Van Starkenborghstraat 14a. Dit is ook het adres waar Netty van Blankenstein beviel van het derde kind, dochter Mirjam, op 4 november 1948. Beide keren heerste er “grote blijdschap” in het gezin, lieten zij weten via advertenties in het Nieuw Israëlitisch Weekblad.
        Bernard Hugo doemt in 1960 nog een keer op in deze krant, als hij op 21 mei bar mitswa wordt, in de lokale synagoge aan de Folkingedwarsstraat 16.

archiefkaart over Irwin’s verblijf in Dordrecht

De archiefkaart over Irwin’s verblijf in Dordrecht, voor- en achterzijde.
Foto RAD

Duitsers bezitten lijsten met de woonadressen van Dordtse joden

De Duitsers bezitten lijsten met de woonadressen van Dordtse joden. Irwin Serphos staat er ook op, zoals de foto laat zien. Nog in 1942 wordt hij opgepakt en uiteindelijk vermoord in Auschwitz, op de laatste dag van het jaar, 31 december. De ‘Nederlandsche Staatscourant’ meldt zijn overlijden pas in de uitgave van 13 juli 1950.
Foto Redactie Website

Emigratie
In 1964 verlaat het gezin Van Blankenstein Nederland. Dat valt op te maken uit familiegegevens op de genealogische website Geni. Netty, Tobias en hun drie kinderen emigreren naar Palestina, de zogeheten aliya. De moeder van Tobias, Frieda, gaat mee, of volgt nadien. Zij overlijdt korte tijd later, op 30 december 1965, in Haïfa, 77 jaar oud.
        In Israël krijgen sommige familieleden andere namen. Tobias heet nu Tobias Even-Zohar, Bernard Hugo wordt Chaim Even-Zohar.
        Netty, de vrouw van Tobias, is haar jongere broertje Irwin uit Dordrecht allerminst vergeten. Tot tweemaal vult zij in Yad Vashem een formulier in over hem, een zogenoemde Page of Testimony, een document waarmee dit Israëlische onderzoeksinstituut de identiteit van omgebrachte joden wil herstellen en hun levensloop kort wil weergeven.
        De ene keer schrijft Jeanette Estella de persoonsgegevens met de hand op, en zonder datum. Als beroep geeft zij neutraal op ‘student’. Bij verblijfplaats tijdens de oorlog (place of residence) vult ze echter bruusk in: “immediately Auschwitz”, en bij de omstandigheden van zijn dood (circumstances of death): “/11/1942 Auschwitz and death”.
        Ze is blijkbaar nog onverminderd woedend.
        Het tweede formulier is getypt en gedateerd: 20.12.1973. Woonde zij op het eerste formulier nog in Netanya, aan de Brennerstraat 315, nu is het adres: 15 Panorama Road in Haïfa. De verblijfplaats is nu correcter (Dordrecht), zijn overlijdensdatum eveneens (Auschwitz, 31.12.1942, gas chambers). Misschien wist ze inmiddels meer over hoe het leven van haar broer was afgelopen.

Jeannette, de zus van Irwin, weet de oorlog te overleven

Jeannette, de zus van Irwin, weet de oorlog te overleven. Eind jaren veertig krijgen zij en haar man Tobias van Blankenstein, met wie zij in de oorlog (op 7 april 1942) in Haren was getrouwd, drie kinderen, achtereenvolgens:
Henriëtte Frieda (op 2 juni 1945, ‘Het Parool’ van 5 juni), Bernard Hugo (op 10 mei 1947, ‘Nieuwsblad van het Noorden’ van 16 mei) en ten slotte Mirjam (op 4 november 1948, NvhN van 5 november).
Foto’s Delpher

Yad Vashem twee formulieren

Nadat het gezin Van Blankenstein in 1964 naar Israël is geëmigreerd, vult Jeannette (Netty) bij Yad Vashem twee formulieren in over haar broer, de ene met de hand en ongedateerd, de andere getypt. Het eerste ‘getuigschrift’ is nog vol woede.
Foto’s Beeldbank Yad Vashem

***

dochter Mirjam in 1982 zelf moeder is geworden, van dochter Ruthy   Een laatste, althans openbaar bericht over de familie Blankenstein in Israël is dat dochter Mirjam in 1982 zelf moeder is geworden, van dochter Ruthy, aldus een advertentie in het Nieuw Israëlitisch Weekblad van 22.10.1828. Mirjam is getrouwd met Benny Nof.

Tegenwoordig leeft er niemand meer die Irwin Serphos nog persoonlijk heeft gekend. Zijn zus Netty is op 1 juli 2003 overleden, 83 jaar oud, in de kuststad Herzliya, vlakbij Tel Aviv. Tobias, haar echtgenoot, was haar voorgegaan, in 2000, op 5 oktober. Hij is 84 geworden. Over de kinderen Van Blankenstein is via openbare bronnen alleen nog te vinden dat Mirjam zelf moeder is geworden, van David en Ruthy. De laatste werd volgens het NIW geboren op 14 oktober 1982 in Netanya. Mirjam is getrouwd met Benny Nof.
        Het leven van Irwin is jong afgekapt, maar Netty heeft voor een nieuwe generatie kunnen zorgen. En zolang die zich Irwins naam blijft herinneren, wordt hij tenminste niet vergeten.

Twee jaar later: een e-mail uit Israël
over het rechtsherstel dat uitbleef

Twee jaar nadat bovenstaand verhaal was geplaatst, kreeg de redactie in juli 2020 uit Israël een uitgebreide e-mail van Bernard Hugo (‘Hubert’) van Blankenstein (Groningen, 1947), een kind van Tobias van Blankenstein en Jeannette (‘Netty) van Blankenstein-Serphos. Zij is de zus van Irwin, zij overleefde de Holocaust.
        Destijds kon geen nabestaande worden gevonden van Irwin of de familie Van Blankenstein, nu meldde zich ineens deze Hubert, wiens naam is veranderd in Chaim Even-Zohar. Hij is een neef van Irwin, en had eerst nu het verhaal over zijn oom gevonden. Het ontroerde hem, dit eerbetoon.

Hubert van Blankenstein met zijn vader Tobias, zijn moeder Jeannette en zijn zussen Henriëtte en Mirjam

Hubert van Blankenstein (tweede van rechts), in Israël Chaim Even-Zohar genaamd, met zijn vader Tobias, zijn moeder Jeannette en zijn zussen Henriëtte en Mirjam.
Foto Privébezit

Schrijffouten?
Hubert is 73. Hij is zijn hele leven journalist geweest. Nadat hij had gestudeerd in Amerika, concentreerde hij zich op vakliteratuur. Zijn boeken zijn geschreven in het Engels en in het Hebreeuws. Daarom verontschuldigde hij zich ook in zijn e-mail: sinds zijn eindexamen hbs in Nederland, had hij niet meer in het Nederlands geschreven. De redactie moest hem eventuele schrijffouten maar niet kwalijk nemen.
        Hubert van Blankenstein emigreerde in 1965 naar Israël en vervulde vanaf 1966 zijn dienstplicht van drie jaar in het Israëlische leger. Hij was parachutist. In 1967 vocht hij mee in de Zesdaagse Oorlog, in de Sinaï Peninsula. Twintig jaar woont hij nu met zijn vrouw Tamar en hun drie kinderen (dochter Ayelet, zoon Yair en dochter Chemda) in het historische plaatsje Caesarea – dat wordt genoemd in het Nieuwe Testament. De kinderen zijn “allemaal gelukkig getrouwd”. Tamar en Hubert hebben negen kleinkinderen.
        Over zijn Hebreeuwse naam vertelt hij nog: “Mijn vader heeft zijn naam nooit en te nimmer veranderd, ook niet in Israël. De enige die dat deed, was ik. En dat hebben mijn ouders me toen erg kwalijk genomen.” Hij benadrukt dit zo, omdat ergens op de genealogische site Geni.com iets anders wordt beweerd over de naam van zijn vader. “Maar degene die dat schreef, weet beslist niet waar hij het over heeft.” Als bewijs laat Hubert foto’s zien van de grafstenen van zijn ouders, met teksten in het Hebreeuws en in het Nederlands. “Vader is echt als Van Blankenstein geboren én gestorven.”

graven in Israël van de ouders van Hubert, Tobias en Jeannette van Blankenstein

De graven in Israël van de ouders van Hubert, Tobias en Jeannette van Blankenstein. Hun Nederlandse namen zijn, in tegenstelling tot die van Hubert, onveranderd gebleven.
Foto Privébezit

Verzet
Over zijn oom Irwin, die hij nooit heeft gekend, omdat deze al op 31 december 1942 in Auschwitz is omgebracht, wilde Hubert toch graag wat extra gegevens verstrekken. Bijvoorbeeld dat Irwin in zijn Dordtse tijd samen met vrienden van de studentenvereniging “heel actief in het verzet” is geweest. “Irwin is verraden en gearresteerd vanwege zijn werk in het verzet. Deze verzetsstrijders hielpen onder andere met het vinden van onderduikadressen.”
        Irwin heeft ook zijn zus van een onderduikadres kunnen voorzien, vervolgt Hubert. “Mijn ouders, getrouwd in Groningen op 1 juli 1942, zijn op hun trouwdag naar Amsterdam gevlucht.” Het blijkt dat Irwin geholpen heeft om daar het eerste onderduikadres voor zijn zus te verzorgen. “Dat was geen kleinigheid – in feite hebben mijn ouders de oorlog kunnen overleven mede door het fijne verzetswerk van Iriwn en zijn vrienden, de studenten in Dordrecht. Dat is heel bijzonder en diep tragisch. Irwin heeft helaas een kort leven gehad. Maar het is duidelijk dat zijn tijd in Dordrecht de allerbelangrijkste was in zijn leven. In die paar jaar heeft hij veel heeft bijgedragen aan de samenleving.”
        Hoe Hubert dit allemaal weet? Ook dat licht hij toe. Vijf jaar voor deze Netty overleed in 2003, heeft zij op 78-jarige leeftijd haar levensverhaal verteld. De bandopnames daarvan zijn verwerkt tot een verhaal op schrift, van 25 pagina’s. Dit document was vooral bedoeld voor Netty’s drie kinderen, onder wie dus Hubert. Zo kon hij de aanvullingen verstrekken – plus ook nog enkele foto’s – die in dit kader zijn verwerkt.

familiekiekjes moeder Henriëtte, vader Hugo Martin, en hun kinderen Jeannette en Irwin

Dit zijn enkele van de familiekiekjes die Hubert van Blankenstein beschikbaarstelde. De onderschriften erbij zijn gebaseerd op wat achterop de foto’s was genoteerd. Niet altijd stond er een jaartal bij of een uitleg.
V.l.n.r.: De eerste, ongedateerde foto toont een van plezier kraaiende Irwin en zijn zus Jeannette (‘Netty’, ‘Nettie’) op het strand in Den Haag, toegekeken door hun moeder Henriëtte Menko.
Irwin met zijn vader in de eerste auto die het gezin Serphos kocht in Enschede, ongedateerd.
Het gezin Serphos in Enschede, met moeder Henriëtte, vader Hugo Martin, en hun kinderen Jeannette en Irwin.
Irwin met een eigen auto.
Irwin en zijn zus Jeannette op latere leeftijd.
Foto Privébezit

Huis
Een kwestie die Hubert van Blankenstein merkbaar hoog zit, ook decennia later nog, is het familiehuis aan de Kamplaan 8 in Groningen. In het verhaal hierboven staat slechts dat het gezin Serphos van Enschede op een zeker moment naar Groningen verhuisde. Maar rond dit pand blijkt zich naargeestige ellende te hebben afgespeeld – die typerend was voor de achteloze verkwanseling van joods (woning)bezit.
        Nadat de fabriek van Irwin’s vader (Hugo Martin Serphos) in Enschede in 1934 failliet was gegaan, vertrok de familie naar Groningen. Hugo Serphos werd er mede-directeur bij de firma S. Muller & Co., een herenkledingfabriek en familiebedrijf. Het huis dat het gezin betrok aan de Kamplaan “was enorm groot”, maar de familie Serphos-Menko kon het zich permitteren: zij was vermogend.
        In de oorlog nam de Duitse bezetter dit gezinshuis in beslag en maakte er een plaatselijk hoofdkwartier van. In 1944 verkochten de nazi’s het “voor een habbekrats” aan een NSB’er. Over de roof van joods onroerend goed in Nederland is eerder in 2020 ontzagwekkend veel materiaal bekend geworden, zie op deze website verhaal 233.
        Hugo Serphos is kort na het uitbreken van de oorlog op 1 juli 1940 overleden. Nadat de weduwe Henriëtte Menko en haar zoon Irwin in Auschwitz waren vermoord, op respectievelijk 26 januari 1943 en 31 december 1942, was de overlevende Netty, Huberts moeder, de enige erfgename. Uit meerdere kadasterstukken die Hubert de redactie toestuurde, blijkt hoezeer zij na de oorlog heeft geprobeerd het gezinshuis terug te krijgen, en daarin schaamteloos werd gedwarsboomd.

gezinshuis in Groningen Kamplaan 8

Het gezinshuis in Groningen, aan de Kamplaan 8. Tijdens de oorlog pikten de Duitsers dit pand in en maakten er een hoofdkwartier van.
Foto Privébezit

Rechtsherstel
In Huberts eigen woorden gebeurde er dit: in 1949, vier jaar na de oorlog, vroeg kandidaat-notaris Klaas de Haan, wonend aan de Paterswoldseweg, als bewindvoerder van de nalatenschap van Netty Serphos rechtsherstel aan voor de woning. “En dit werd hem verleend.” Maar “toen begon de ellende”. “Volgens stukken geschreven door mijn vader, Tobias van Blankenstein, heeft zijn vrouw Netty na 1949 vier of vijf keer een woonvergunning aangevraagd om in haar eigen huis te mogen wonen.”
        “Dit werd aldoor geweigerd. Mijn vader wist niet wat de reden was. Hij vermoedde dat de chique villabuurt niet goed genoeg was voor joden. Ik geloof zelf dat er een andere reden was: het huis werd bewoond door de burgemeester van Groningen, Jan Tuin. Die wilde er gewoon niet uit.”
        Omdat huisvesting telkens geweigerd werd, zag Netty van Blankenstein-Serphos zich genoodzaakt het pand te verkopen. Hubert heeft de akte daarvan bijgevoegd, gedateerd op 11 januari 1953. De akte, oordeelt Hubert, is “in feite de bevestiging dat het huis werd gekocht door burgemeester Jan Tuin, namens en voor de gemeente. Hij kon er blijven wonen!”
        “Het is uitermate droevig”, sluit Hubert af, “dat mijn ouders niet terug konden naar hun eigen woning, terwijl de rechtbank het rechtsherstel had erkend en het huis op naam van mijn moeder kwam.”


Oom bezoekt vanuit Israël in Dordt
de Stolperstein voor zijn neef Irwin

Woensdagochtend 24 mei 2023 was het dan eindelijk zover: Hubert van Blankenstein, overgekomen uit Israël, kon in de Dordtse Bankastraat, bij nummer 88, de struikelsteen bekijken die daar ligt voor zijn omgebrachte neef Irwin Serphos. Zijn vrouw Tamar vergezelde hem, al even onder de indruk. Samen namen ze eerbiedig een paar momenten van stilte in acht.

Hubert en Tamar

Hubert en Tamar (‘Tammy’), later op die gedenkwaardige 24ste mei 2023 gefotografeerd. Bij het bekijken van de Stolperstein in Dordrecht, eerder die dag, zagen zij er nog belabberd uit, behoorlijk onder de indruk als zij waren van het steentje voor Irwin Serphos, de neef van Hubert.
Foto Privébezit

Belofte?
Al jaren was Bernard Hugo (‘Hubert’) van Blankenstein, geboren in 1947 te Groningen, van plan om naar Dordrecht te gaan. Vrijwel dagelijks verweet hij zichzelf dat hij de belofte om dat te doen tot dusverre “nooit was nagekomen’. Nu was het er dan ten slotte definitief van gekomen. Maar met het inlossen van de belofte, was voor Van Blankenstein, die in Israël Chaim Even-Zohar heet, nog lang niet de zoektocht voorbij die hij óók al jaren doet naar wat er rond familie in de oorlog is gebeurd. En in dat opzicht heeft het bezoek aan Dordrecht hem niet bepaald verder geholpen.
        Op de Stolperstein staat dat de 20-jarige, ongehuwde kantoorbediende Irwin (Enschede, 18.5.1922), die in Dordrecht aan de MTS heeft gestudeerd, op 31 december 1942 in Auschwitz is vermoord. “Is dat wel zo?”, vraagt Van Blankenstein zich af. Op de persoonskaart van Irwin uit het archief van de Joodsche Raad (zie de foto hieronder) staat namelijk dat hij op 18 september 1942 vanuit Kamp Westerbork op transport is gezet “naar D.”, zijnde niet Duitsland, maar Auschwitz in Polen. Irwin woonde in de oorlogstijd inmiddels aan de Sint Jorisweg in Dordrecht, op nummer 39.
        De moeder van Irwin − én grootmoeder van Hubert –, Henriëtte Serphos-Menko (Enschede, 16.9.1895), verbleef ook in Westerbork, van 23 november 1942 in barak 68. Op 23 januari 1943 werd zij, “nog in de bloei van haar leven” (Hubert), per trein afgevoerd, eveneens naar Auschwitz-Birkenau. Daar werd zij drie dagen later, op de 26ste, als 47-jarige vergast, aldus de website ‘Joods Monument’.

Joodsche Raadkaarten van moeder Henriëtte Serphos-Menko en haar zoon Irwin

Dit zijn de Joodsche Raadkaarten van moeder Henriëtte Serphos-Menko en haar zoon Irwin. Henriëtte is op 23 januari 1943 vanuit Westerbork op transport gezet; Irwin was dat al op 17 september 1942, ook vanuit Westerbork. Foto’s Arolsen Archives

In het Nieuw Israëlitisch Weekblad van 13 december 1946 werd in een advertentie om inlichtingen gevraagd over verschillende leden van de families Serphos en Menko

In het ‘Nieuw Israëlitisch Weekblad’ van 13 december 1946 werd in een advertentie om inlichtingen gevraagd over verschillende leden van de families Serphos en Menko, onder wie Henriëtte en Irwin.
Zij waren beiden al vermoord, in Auschwitz, op respectievelijk 26.1.1943 en 31.12.1942.
Foto Delpher

overlijden van Irwin is officieel pas bekend geworden via de Nederlandsche Staatscourant

Het overlijden van Irwin is officieel pas bekend geworden via de ‘Nederlandsche Staatscourant’,
in de uitgave van 13 juli 1950.
foto Delpher

Hugo Martin Serphos overleed op 1 juli 1940

Hugo Martin Serphos, de vader van Irwin en de eigenaar van de woning aan de Kamplaan in Groningen (zie het verhaal hierboven), overleed op 1 juli 1940. De overlijdensadvertentie stond in het ‘Algemeen Handelsblad’ van diezelfde dag. Toch vroeg de SS-agent Anton Wiebe jaren later nog geld voor het zogenaamde arresteren van de dode Hugo.
Foto Delpher

Drie dagen
Dit is wat Van Blankenstein bevreemdt: de transporten van Westerbork naar Polen namen gemiddeld drie dagen in beslag, “vaak meer”. “Ook werd niet iedereen na aankomst vermoord. Heeft Irwin eerst een maand of drie als dwangarbeider moeten werken in een Duitse fabriek, totdat hij bezweek? Is die datum van de 31ste december die op het struikelsteentje staat, wel gebaseerd op feiten?”, vraagt hij zich nog altijd af.
        [In de Nederlandsche Staatscourant van 13 juni 1950 staat, in tientallen kolommen met namen van omgebrachte joden, bij Irwin Serphos trouwens exact dezelfde datum, 31.12.1942, red.]
        Tijdens het speuren naar oorlogsfeiten over zijn familie vond de nu 76-jarige Van Blankenstein een wat hij noemt “verschrikkelijk document”: een onkostendeclaratie van de SS-agent Anton Wiebe. Wiebe is de man die zowel Irwin heeft gearresteerd – op diens onderduikadres in Den Haag – als Irwins moeder Henriëtte (ondergedoken in Nijmegen). Wiebe heeft Irwin persoonlijk ‘begeleid’ naar Westerbork en Henriëtte afgeleverd bij de Sicherheitsdienst in Groningen. Van Blankenstein denkt dat zijn oma daar ook “gemarteld is”.
        Maar wat hij “zo erg” vindt, benadrukt hij, is dat dit alles “naar buiten is gekomen vanwege de onkostenvergoedingen en de bonus-per-hoofd declaraties, die deze agent heeft ingediend bij zijn superieuren bij de Nijmeegse politie: voor reizen naar Groningen om rond te speuren; voor de overnachtingskosten en voor de begeleidings-bonussen voor het wegbrengen van gearresteerde joden naar kampen”.
        Van Blankenstein heeft een foto van de declaratie, die hij “gruwelijk en onbegrijpelijk” noemt, bij zijn e-mail met uitleg aan de redactie van deze Stolpersteine-website gevoegd, zie hieronder.
        Terzijde constateerde hij dat Anton Wiebe heeft “zitten liegen over mijn grootvader Hugo Martin Serphos”. Die was al op 1 juni 1940, wonende aan de Kamplaan 8 in Groningen, overleden aan een nierziekte – zie het overlijdensbericht hiernaast. Maar Wiebe vroeg een jaar later nog “geld voor het zogenaamde arresteren van deze dode jood”.

declaratie die SS-agent van politie Anton H. Wiebe

De declaratie die SS-agent van politie Anton H. Wiebe indiende voor reis- en verblijfkosten inzake “onderzoek Joden”, tussen 9 en 13 september 1942, in Den Haag, Amsterdam en Groningen. Nadat hij Henriëtte Serphos-Menko, echtgenote van de al in juni 1940 overleden Hugo Serphos, had gearresteerd in Groningen, pakte Wiebe in Den Haag Irwin op, de zoon van het echtpaar Serphos.
Foto Collectie-Hubert van Blankenstein

Alcohol
Opvallend vindt Van Blankenstein wat hij in het boek De Jacht op het verzet (maart 2013) van de journalist en programmamaker Ad van Liempt aantrof: de rol die alcohol speelde tijdens de bezetting. Hij wijst op wat daarover wordt geschreven over Nijmegen, in de zomer van 1942.
        “Nadat een aantal Joden aan de Kelfkensweg zijn gearresteerd, wordt hun huis door de Sicherheitsdienst geplunderd. Ook SS-agent Anton Wiebe is van de partij. Hij is van plan zijn meegebrachte koffer vol te stoppen. Tijdens de rooftocht vindt hij een fles jenever waar hij niet vanaf kan blijven. Binnen de kortste keren is hij stomdronken. Als hij de volgende dag met een kater wakker wordt, merkt hij dat hij alleen een leeg sigarenkistje als buit heeft meegenomen.”
        Van Blankenstein vervolgt: “Het verhaal over de stevig drinkende SS-agent Anton Wiebe komen we ook tegen in Jodenjacht [een ander boek van Ad van Liempt, gepubliceerd in 2011, red.] Het geval staat niet op zichzelf. De jagers op joden en leden van het verzet dronken bij het leven. In de ideologie van de nationaal-socialisten was dronkenschap een gruwel. Maar zoals zo vaak kwamen ideologie en praktijk niet altijd overeen. Met name aan het einde van de oorlog verslapte de discipline.”

***

steentje voor Irwin in de Bankastraat

Het steentje voor Irwin in de Bankastraat
is daar bij nummer 88 geplaatst,
op maandag 9 juli 2018.
Foto Privébezit

Tijdens het bezoek aan de Bankastraat kwam de huidige bewoner naar buiten, sluit Van Blankenstein af.
        “We kregen water om de steen wat op te poetsen; de tekst was moeilijk leesbaar geworden. De bewoner kende het verhaal en toonde ons (van buiten af) de kamer onder het dak, waar hij dacht dat Irwin had gewoond. We vroegen hem of hij ooit wel eens iemand ziet die stil blijft staan bij deze struikelsteen – waar, tussen haakjes, de Bankastraat vol mee ligt. Zijn antwoord was: ‘Zo nu en dan komen er groepjes schoolkinderen.’
        “Dat op zichzelf maakt het fijn dat de steen er ligt. De geschiedenis wordt niet vergeten.”


Hubert van Blankenstein: boek
uit over onrecht in Groningen

Het is voltooid en zojuist verschenen: het boek dat Hubert van Blankenstein heeft willen schrijven over de roof, het onrecht en de restitutie rond het ouderlijk huis in Groningen. In Groningen stond ons huis luidt de titel van deze gebonden uitgave, die eind november 2023 is verschenen bij Uitgeverij Verbum in Amsterdam en die met 367 pagina’s 22,50 euro kost.

Boek van Hubert van Blankenstein: In Groningen stond ons huis

Dit zijn de omslagen van de boeken die Hubert van Blankenstein heeft gepubliceerd bij Uitgeverij Verbum. Het tweede boek is een zogeheten side-boek, een bijboek, dat digitaal gratis te downloaden is.
Foto’s Uitgeverij Verbum

side-boek van Hubert van Blankenstein: J’accuse – Brief aan prof. dr. Maarten Duijvendak

Journalistiek
Hubert van Blankenstein (1947) heet in Israël Chaim Even-Zohar. Nu hij gepensioneerd is, verdeelt hij zijn tijd tussen zijn geboorteland en Israël. In de VS heeft hij zijn universitaire opleiding journalistiek en internationale communicatie (BA en MA) voltooid. Later was hij directeur bij Tacy Ltd, een consultancybureau voor de internationale diamantindustrie in Tel Aviv. Ook was hij redacteur en uitgever van diverse vakpublicaties.
        Over de affaire rond het grote familiehuis aan de Kamplaan 8 in Groningen is eerder op deze Dordtse Stolpersteinewebsite geschreven, in een nieuwsbericht en deels in een kader bij een achtergrondverhaal over de Dordtse MTS-leerling Irwin Serphos, verhaal 183.
        Hubert van Blankenstein, qua voornamen voluit Bernard Hugo geheten, is een zoon van Tobias van Blankenstein en Jeanette Serphos, die op haar beurt een zus is van Irwin. Hubert is dus een neef van hem. In mei 2023 is Hubert nog samen met zijn vrouw Tamar in Dordrecht de Stolperstein wezen bekijken, die ter herinnering aan Irwin is gelegd bij nummer 88 van de Bankastraat.
        Veel gedetailleerder dan in nieuwsbericht en kader wordt in het boek de tragedie rond de woning aan de Kamplaan beschreven. Ook in het persbericht van de uitgeverij is dat al het geval, reden waarom daaruit hier royaal wordt geciteerd, opdat de kwestie beter kan worden geduid.

Machinerie
“Tijdens de nazi-bezetting”, zo begint het, “duiken de ouders van Hubert van Blankenstein onder. Als ze uit de onderduik terugkomen, begint voor de familie een nieuwe strijd; niet tegen een zichtbare vijand, maar tegen de koude en bureaucratische Groningse gemeentelijke machinerie. Zijn moeder Nettie is de enige overlevende bewoner van haar ouderlijk huis aan de Kamplaan 8, een prachtige villa, in 1941 gevorderd ten behoeve van de Wehrmacht.”
        “Na de oorlog weigert burgemeester Cort van der Linden deze vordering op te heffen, iets dat hij wel doet voor de niet-Joodse eigenaren van omliggende gevorderde Kamplaan-woningen. Spelletjes en chicanes zorgen ervoor dat zijn ouders uiteindelijk de zeven jaar durende naoorlogse strijd moeten opgeven en de woning aan de Kamplaan in arren moede verkopen aan de gemeente Groningen. De nieuwe burgemeester Jan Tuin zit in de woning en weet van geen wijken.”
        “De gemeente Groningen heeft onderzoek laten doen naar het naoorlogse rechtsherstel van het geroofde Joodse onroerend goed. Om onafhankelijkheid te verzekeren, heeft burgemeester Koen Schuiling de opdracht uitbesteed aan professoren van de Rijksuniversiteit Groningen. De rapporten die hiervan het resultaat zijn, hebben een storm van verontwaardiging ontketend bij zoon Hubert van Blankenstein. Ze impliceren dat zijn vader zelf het enorme financiële verlies van de familie heeft veroorzaakt. De Jood krijgt weer de schuld van het onrecht dat hem is aangedaan.”
        “Om tot deze conclusie te komen, hebben de rapporten, aldus de auteur, een vals narratief gecreëerd zonder enig bewijs. Erger nog, het omvangrijk beschikbare schriftelijke bewijs wordt moeiteloos genegeerd of verworpen. De gemeente Groningen heeft inmiddels op morele gronden excuses aangeboden en de financiële schade vergoed, maar nooit afstand genomen van het gewraakte rapport.”

Dagjournalen
Over die bewuste nacht van 25 op 26 oktober 1943 is in de dagjournalen van de Gemeentepolitie die gaan over gearresteerde joden in de jaren 1942-1944, merkwaardigerwijs niets te vinden. De Dordtse archiefonderzoekster Erica van Dooremalen heeft die dagrapporten aangetroffen in het Dordtse archief, gedigitaliseerd en haar rapport erover in 2012 naar de Dordtse werkgroep Stolpersteine gestuurd, omdat het document laat zien welke joden waar op welke dag zijn opgepakt in Dordrecht. Dat zijn feiten die nuttig waren voor de verhalen op de website.
        Maar van 2 augustus 1943 springen de dagrapporten ineens naar 17 maart 1944, een ‘gat’ van 7,5 maand. Desgevraagd meldt Van Dooremalen dat dit komt doordat het desbetreffende boek met de dagrapporten “ontbreekt in het archief”. Het is simpelweg zoekgeraakt.
        Aan de grootschalige actie in die oktobernacht is op de Stolpersteinesite aandacht besteed. Ook Sytze van der Zee heeft dat gedaan in diens boek Vogelvrij, de jacht op de joodse onderduiker (De Bezige Bij, 2009). Maar van een lijst is hier geen sprake.

Bijboek
Met zijn boek was de kruistocht voor gerechtigheid voor Van Blankenstein nog niet voorbij. Hij heeft ook een bijboek geschreven, een zogeheten side-boek, dat gratis digitaal is te downloaden vanaf de website van Uitgeverij Verbum. De titel ervan luidt: J’accuse – Brief aan prof. dr. Maarten Duijvendak. De heer Duijvendak leidde het Groningse onderzoek naar Joodse eigendommen, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Dit onderzoek heeft volgens Van Blankenstein “minimaal € 260.000 gekost”, en heeft “een ondeugdelijk rapport opgeleverd waarbij waarheidsvinding niet het hoogste goed bleek”.
        Van Blankenstein heeft alle bevindingen van prof. Duijvendak gecontroleerd en komt in zijn bijboekje in briefvorm “tot ontluisterende conclusies”. Hij heeft het bovenal geschreven “voor de eer van mijn familie”.

Inzet
Over Hubert van Blankenstein valt verder nog te melden dat hij zich in Israël jarenlang heeft ingezet voor aldaar wonende, Nederlandse oorlogsslachtoffers.
        Zo was hij voorzitter van de Stichting Collectieve Marorgelden Israël (SCMI) en van Elah, pioniers in psychologische hulpverlening aan Shoah-overlevenden. Daarnaast vervulde hij de rol van penningmeester bij de Irgoen Olei Holland, de organisatie voor ex-Nederlandse immigranten in Israël, en was hij bestuurslid van Stichting Nini Czopp, een organisatie gericht op het verbeteren van de levenskwaliteit van Shoah-overlevenden.
        Tevens maakte Hubert deel uit van de door de Pensioen en Uitkeringsraad (PUR) benoemde commissie die bezwaarschriften beoordeelt, ingediend in het kader van de Wet Uitkeringen Vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (WUV).
        Met de publicatie van beide boeken is voor Van Blankenstein “de Kamplaan 8-affaire nu gesloten”, heeft hij de redactie van deze Dordtse Stolpersteinewebsite desgevraagd laten weten. “Ik heb gedaan wat ik kon doen om mijn vader en zijn nalatenschap te eren.”






< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'