Het voorbije joodse dordrecht
Duitse jodin Irma wordt in
Dordtse Biesbosch verliefd
* Broer van Leendert leidde sodafabriek in Dordrecht
In deze woning vlakbij de Grotekerk, op nummer 6 van de Mazelaarsstraat, woonde voor, deels in en na de oorlog Leendert van der Graaf, de latere echtgenoot van Irma Reinsberg. Ook zijn vader Johannes heeft er verbleven. |
Midden in de oorlog begon hun liefdesgeschiedenis, in de Dordtse Biesbosch.
Irma Jeanette Reinsberg, een joodse weduwe uit het Duitse Quakenbruck, was al maanden onderweg. Vanuit haar woonplaats Amsterdam was ze via België naar Frankrijk gevlucht, om uit handen van de Duitsers te blijven. Die hadden haar opgeroepen voor deportatie. Irma werd echter gepakt en opgesloten in een concentratiekamp in Bordeaux. Toen ze daarvandaan werd gedeporteerd, wist ze uit de trein te springen. Maar weer werd ze gearresteerd en vastgehouden, ditmaal in Orléans.
Opnieuw wist ze te ontsnappen. Ze bereikte Nederland en dook onder in de Dordtse Biesbosch.
Leendert van der Graaf was een gescheiden, niet-joodse man. Hij en zijn vrouw Catharina Christina van Dijk gingen per 6 maart 1940 uit elkaar. Hij was als kanselier werkzaam op het consulaat van Mexico.
Ergens in de Dordtse Biesbosch ontmoette hij op een dag Irma, de voortvluchtige weduwe. Haar man, Erich Israël Reinsberg, ontwerper bij een confectiefabriek in Amsterdam, was bij een razzia opgepakt en in Mauthausen vermoord, op 10 oktober 1941. In Dordrecht raakten Irma en Leendert verliefd op elkaar, een romance die op 21 oktober 1944 leidde tot de geboorte van Max. Van trouwen kwam het pas na de bevrijding, op 27 september 1945 in Dordrecht.
Hun liefde is ongebroken gebleven. Irma en Leendert emigreerden met hun zoontje naar de VS, kregen daar in 1947 in Evanston, Illinois dochter Margaret. Leonard Vandergraaf, zoals Leendert is gaan heten, is in 1980 op 75-jarige leeftijd overleden, Irma als 97-jarige in 2011.
In deze love story wordt uiteengezet wat er bij hen en in hun wederzijdse families voorafging aan – én gebeurde na − dat beslissende moment in de Dordtse Biesbosch.
In 2022 werd in het Stadsarchief de expositie heropend die was gewijd aan de razzia van 22 en 23 februari 1941. |
Jane Strasburg deed uitputtend onderzoek voor een stamboom van haar familie Reinsberg. Zij is helaas overleden, op 2 februari 2015, voordat de redactie van deze Stolpersteine-site haar voor haar research kon bedanken. |
Bronnen
Twee bronnen zijn van wezenlijk belang geweest bij alle naspeuringen naar het leven van Irma Reinsberg en Leendert van der Graaf.
De ene is het Amsterdamse Stadsarchief, dat in het voorjaar van 2021 in zijn hoofdzetel aan de Vijzelstraat een expositie hield over ‘De razzia van 22 en 23 februari 1941’. Deze tentoonstelling moest voortijdig gesloten worden als gevolg van de lockdown, die het kabinet gelastte. In 2022 werd de expositie heropend, de corona-epidemie was afgezwakt. Tot 8 mei konden bezoekers weer de lange banieren lezen en bekijken, waarop levensverhalen van razzia-slachtoffers waren gedrukt.
Eén ervan betrof de wederwaardigheden van Erich Reinsberg, de eerste echtgenoot van Irma. Wat het Stadsarchief over hem had opgedoken, was uiterst bruikbaar voor dit artikel.
De tweede voorname bron was de stamboom die Jane L. Strasburg-Reinsberg had samengesteld over het geslacht Reinsberg − dat zijn oorsprong had in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. Jane, woonachtig op Mercer Island in de staat Washington, had er uitgebreid onderzoek naar gedaan, en de resultaten openbaargemaakt via deze link.
Deze eerste versie dateert van 6 mei 2004, in 2008 publiceerde zij een update.
De redactie van deze Dordtse Stolpersteine-website had haar graag willen benaderen, al was het maar om haar te bedanken voor haar uitputtende research. Maar Jane Strasburg bleek te zijn overleden. Jane, geboren op 2 juli 1943, is gestorven op 2 februari 2015, op 71-jarige leeftijd. Zij is begraven op de lokale joodse begraafplaats. Op Mercer Island was zij aangesloten bij de conservatief-joodse congregatie Herzl-Ner Tamid.
Spinnerij
Irma is het tweede van de drie kinderen die Max Reinsberg (Vasbeck, 28 oktober 1883) in Quakenbrück had met Bertha Drucker (Battenburg, 12 april 1881). Irma is geboren op 28 januari 1914, haar pleegzus Else Stern op 17 mei 1907, na Irma kwam Walter Raymond, op 21 september 1915. Vader Max, eerder een ambtenaar in Oberhemer, werd in Quakenbrück mede-eigenaar van een wolspinnerij, samen met zijn vader Jacob en zijn broer Philipp.
Max Reinsberg stierf al relatief jong, in Quakenbrück, op 8 maart 1931, 47 jaar oud. Zijn echtgenote Bertha en hun twee kinderen zijn daarna − in een onbekend jaar − geëmigreerd naar Amerika, want zij zijn daar overleden: Bertha in Skokie, Illinois (5 januari 1977: 95), Walter Raymond, als gepensioneerd tandarts en echtgenoot van Marjorie Nelum, in Sturgis, South Dakota (30 augustus 1992: 76) en Else Stern ten slotte in Chicago, op 15 mei 1996 (88).
Else Stern was de biologische dochter van ene Joseph Stern. Zij werd door Max opgevoed als zijn dochter, “alhoewel hij haar niet heeft geadopteerd”, meldt Jane Strasburg.
Irma groeide volgens het Amsterdamse Stadsarchief in Duitsland op “in een gegoed milieu”. Zij hield van zingen en pianospelen. In september 1933, de nazi’s waren aan het bewind, vertrok zij zonder haar ouders vanuit Marburg naar Nederland, als meisje van 19 jaar. De reden? “Als Joodse vrouw was haar [in Duitsland] de toegang tot de universiteit geweigerd”, hoewel Irma het diploma van het Realgymnasium had behaald.
De persoonskaarten van Erich en Irma uit het Amsterdamse Stadsarchief. |
Het huwelijk van Erich en Irma wordt vermeld in ‘De Tijd’ van 10.1.1936, |
Oostfront
In Amsterdam leerde Irma Reinsberg damesjurken maken. Ze ontwikkelde zich tot coupeuse en kledingontwerpster. Ze woonde volgens haar persoonskaart in het Stadsarchief op verschillende adressen, totdat zij op 9 januari 1936 in Amsterdam trouwde met haar Erich Reinsberg, die op 11 januari 1909 was geboren in Oberhemer en vanuit Berlijn naar Amsterdam was gekomen. Hij was 26 jaar oud, Irma 21.
Dat bruid en bruidegom dezelfde achternaam hebben, was geen toeval, zocht het Stadsarchief uit: de grootvaders van Erich en Irma waren broers.
Na het huwelijk betrok het stel eerst een woning in de Lekstraat, op 6 november 1937 werd het adres Volkerakstraat 2 huis. Kinderen zouden zij niet krijgen.
Erich Reinsberg was de oudste zoon van Siegfried Reinsberg (Vasberg, 4 september 1881) en Hedwig Gottschalk (Oberhemer, 9 maart 1881). Op 28 oktober 1913 kreeg Erich er twee zusjes tegelijk bij, de tweeling Liesel (ook geschreven als: Liesl en Liese) en Lotte.
De familie Reinsberg “dreef een succesvolle textielzaak, waar onder andere hoeden en kleding werden gemaakt”, aldus het Stadsarchief.
Kort na elkaar raakten de kinderen hun ouders kwijt. Moeder Hedwig overleed op 22 juni 1915 in Dortmund (34). Vader Siegfried was soldaat in het Duitse leger toen hij in de Eerste Wereldoorlog aan het Oostfront in Galicië (Polen) op 10 augustus 1916 sneuvelde, op 34-jarige leeftijd. Erich was toen zes jaar, de tweelingzusjes nog geen twee jaar. Een zus van hun moeder Hedwig, Ida Gottschalk, nam “de zorg voor de kinderen op zich”.
Ook de tweelingzussen van Erich, Liese en Lotte, vestigden zich in Amsterdam en |
De tweelingzusjes worden op 20 mei 1933 ingeschreven in het bevolkingsregister van Amsterdam. |
Op deze foto van de Volkerakstraat, gemaakt in 1992, |
Het bedrijf van de drie Reinsbergen zoekt |
Amsterdam
Nadat Erich zijn middelbare schoolopleiding had bedwongen en in 1925 in Dortmund zijn diploma in economie had behaald, kreeg hij een baan als bedrijfsleider in de zaak van een oom in Berlijn, in de wijk Neukölln, vertelt het Stadsarchief. Maar Erich “had communistische sympathieën” en zag zich daarom genoodzaakt enkele maanden na de machtsovername door Hitler in 1933 naar Amsterdam te vluchten. Zijn zusjes en tante volgden “niet veel later”.
Vanaf 20 mei 1933 woonden ze in de Jodenbreestraat op nummer 62, vervolgens op de Nieuwe Keizersgracht. In maart 1934 vonden ze woonruimte aan de Plantage Parklaan op nummer 24. Ze gingen alle drie in de confectie werken: Erich was fabrikant, Liese (zoals zij in de burgerlijke stand van Amsterdam stond genoteerd) en Lotte waren naaister. Onder de naam ‘Gezusters Reinsberg’ maakten de zusjes kleding; ze werkten, samen met broer Erich, op het adres Rapenburgstraat, nummer 167 II en III.
In 1938 ging het mis met de firma. Bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank in Amsterdam op 14 maart, werd de zaak van Erich en zijn zussen failliet verklaard, zo berichtte het Algemeen Handelsblad op de zestiende. Een jaar later, op 14 april 1939, haalde Erich opnieuw deze krant. “Door het verbindend worden der eenige uitdeelingslijst is het faillissement van Erich Reinsberg, confectiefabrikant te Amsterdam, geëindigd”, viel er te lezen.
Het Stadsarchief meldt dat de werkzaamheden doorgingen, op dezelfde locatie, “maar onder een andere naam”: NV Confectiefabriek Reinsburg. Irma, in 1936 de echtgenote geworden van Erich, ging ook werken in het bedrijf van haar man en schoonzussen. “Het nieuwe bedrijf liep goed, in krantenadvertenties verschenen vacatures voor onder meer machinestiksters, coupeuses en thuisnaaisters”.
In 1938 werd de confectiefabriek van de gezusters Liese en Lotte en broer Erich failliet verklaard (‘Algemeen Handesblad’, 16.3.1938), in 1939 werd het faillissement beëindigd (AH, 14.4.1939). De drie begonnen onder een andere naam op dezelfde plek, in de Rapenburgerstraat, een nieuwe firma. |
Erich ging met Irma wonen in de Volkerakstraat, op nummer 2 huis. Dit is zijn woonkaart. |
De Vreemdelingenkaart van Erich uit het Stadsarchief, |
Razzia
Maar dan breekt de Tweede Wereldoorlog uit. In Amsterdam probeert de Duitse bezetter tijdens razzia’s zoveel mogelijk joden op te pakken. Het Stadsarchief acht het “zeer waarschijnlijk” dat Erich Reinsberg tijdens de razzia van 22 februari aan het werk was in zijn firma aan de Rapenburgstraat. Die straat lag immers “in het hart van de Jodenbuurt” en de Duitse politie ging daar “van huis tot huis om Joodse mannen naar buiten te slepen”. Dit trof in de Rapenburgstraat in totaal 21 mannen.
Erich kwam via Kamp Schoorl in Buchenwald terecht. “Hij moest zijn kleding inleveren en kreeg kampnummer 4759.” Op 22 mei 1941 werd Erich naar Mauthausen overgebracht en dat betekende dat hij zou worden vermoord. Dit gebeurde op 10 oktober 1941, hij was toen 32 jaar oud.
Maar de gezusters Lotte en Liese, waar waren zij ondertussen gebleven? Werkten zij nog altijd in hun confectie-onderneming?
De ongetrouwde Lotte had Nederland op tijd verlaten. Volgens haar archiefkaart was zij op 8 maart 1940 naar Palestina vertrokken, ruim op tijd om de Duitsers te ontwijken. Zij reisde met de boot naar Haïfa. Tot die tijd had zij in Amsterdam op het laatst, vanaf 9 april 1936, in de Holendrechtstraat gewoond, op nummer 41 I, samen met Liese. In Israël trouwde Lotte met Jehuda (‘Paul’) Cohen (Dinslaken, 15 mei 1911). Met hem kreeg zij de zoon Gad Cohen, op 28 februari 1947.
Op dit formulier, voor- en achterzijde, ingevuld op 28.4.1941 door de Sicherheitspolizei (Sipo) in Amsterdam, |
Dit is Liese. Het is de enige foto die is gevonden van een lid van de familie Reinsberg. Zij trouwde op 28 oktober 1941 in Amsterdam met Claus Justus Neumann. |
De Zomerdijkstraat, gefotografeerd in september 1969, van links naar rechts lopend van nummer 30 naar nummer 2. |
Oom
Liese zelf trouwde midden in de oorlog, op 28 oktober 1941, met een joodse landgenoot, Claus Justus Neumann (Düsseldorf, 13 januari 1914). Hij was een 27-jarige confectionair, die op 4 december 1933 ook voor Hitler was uitgeweken naar Nederland, naar Amsterdam. Liese werd 28 op hun trouwdag. Nog dezelfde dag verhuisde Liese naar de nieuwe, gezamenlijke woning in de Zomerdijkstraat op nummer 30 I, zij vanuit de Holendrechtstraat, hij vanuit de Nieuwe Amstellaan (29 III).
Samen met haar echtgenoot ging Liese nu werken in de kledingfabriek Lambert, Janssen en Neumann, die in 1919 was opgericht door een oom van Claus, Ernst Neumann. Volgens de website ‘Joods Amsterdam’ had het bedrijf een hoofdkantoor aan de Herengracht 127 en fabrieken in zowel de Nieuwe Uilenburgerstraat en de Valkenburgerstraat. Het fabriceerde damesconfectie.
In de oorlog, aldus de site, heeft de firma uitstel van deportatie aangevraagd voor de joodse werknemers, volgens het Stadsarchief óók om ze “meer tijd te geven onder te duiken”. Uitstel is “voor enige tijd verleend en heeft het leven van een enkele werknemer gered” (Joods Amsterdam). “De meeste werknemers, inclusief Ernst Neumann, werden later gearresteerd, gedeporteerd en vermoord.” Ernst Neumann (Hohenstein, 13 september 1875) eindigde in Auschwitz op 6 september 1944 (68).
Voor Liese en Claus bood het uitstel geen bescherming. Beiden werden opgepakt bij een grote razzia in augustus 1942.
Volgens Jane Strasburg grepen SS’ers de echtelieden beet toen zij hun huis probeerden te verlaten. Vanuit Westerbork zijn zij vervolgens afgevoerd naar Auschwitz. Daar is Claus al op 19 augustus 1942 vergast (28 jaar oud) en Liese op 30 september 1942 (ook 28). Ida Gottschalk (Hemer, 20 december 1887), de tante die de twee zussen had opgevangen en opgevoed, werd eveneens betrapt in haar woning aan de Holendrechtstraat 42 I, en werd op 26 januari 1943 in Auschwitz gedood, in de leeftijd van 55 jaar.
De gezinskaart van Claus en Liese. |
Nadat Liese en Claus waren vermoord in Auschwitz, was Irma het enige familielid Reinsberg nog dat in leven was. Haar Joodsche-Raadkaart vermeldt dat zij weduwe is en woont de Roerstraat. Maar waarschijnlijk was Irma al gevlucht, via Frankrijk, waar zij tweemaal heeft vastgezeten, naar uiteindelijk de Dordtse Biesbosch. |
Verhuisd
Als enige familielid leefde nu Irma nog, de weduwe van Erich Reinsberg. Het Stadsarchief vond uit dat Erich toen hij werd opgepakt, een vervoersbewijs en twee rekeningafschriften bij zich had. Twee maanden na de razzia werden die naar Amsterdam opgestuurd, “waarschijnlijk naar zijn echtgenote Irma”. Zij was echter een paar weken daarvoor, op 7 april 1941, verhuisd, naar de Geulstraat 26, waar ze was ingetrokken bij Jan en Judikje Roos. “Mogelijk heeft Irma de eigendommen van haar echtgenoot nooit ontvangen.”
Op 20 april 1942 trekt Irma verder, nu naar de Roerstraat 20 II, inwonend bij de familie Meijer. Dan krijgt ze een oproep om zich te melden. In plaats daarvan ontvlucht Irma Nederland. Zo begint haar ‘avontuur’, dat haar uiteindelijk in Dordrecht zal brengen.
Ze gaat naar Frankrijk, wordt gearresteerd en verdwijnt voor 2,5 maand in een concentratiekamp bij Bordeaux. Als ze vanuit dat kamp per trein wordt gedeporteerd, lukt het haar om eruit te springen. Ze wordt niettemin voor de tweede keer opgepakt, en nu vastgehouden in Orléans. Nadat ze ook hier “op spectaculaire wijze” (Stadsarchief) weet te ontsnappen, gaat ze naar Nederland, om er onder te duiken in de Dordtse Biesbosch.
En daar ontmoet zij haar toekomstige tweede echtgenoot, Leendert van der Graaf.
Leendert van der Graaf, met wie Irma een kind zou krijgen in oktober 1944, was al getrouwd geweest, met Catharina Christina van Dijk, zoals blijkt uit deze Dordtse gezinskaart, voor- en achterzijde. Dit huwelijk eindigde in een echtscheiding op 6 maart 1940. Het paar had toen twee kinderen, Jan en Wim. |
Geen geloof
Leendert, geboren in Dordrecht op 7 mei 1904, heeft al een huwelijk achter de rug. Hij was op 29 oktober 1930 getrouwd met Catharina Christina van Dijk (Dordrecht, 30 juni 1905). Twee kinderen had het echtpaar gekregen, Jan op 2 januari 1934, Wim op 31 maart 1936. Op de gezinskaart staat dat de ouders geen van beiden bij een kerkgenootschap waren aangesloten. Maar bij de zonen staat dat zij ‘NH’ zijn geworden.
Het gezin heeft tot 28 maart 1938 in Schiedam gewoond aan de Van Ruijsdaellaan 62a. Na die datum werd in Dordrecht Borneostraat 17 het adres. Op 2 mei 1939 trok men naar de Havenstraat, waar zij nummer 23 betrokken, op 28 juni in datzelfde jaar naar de Mazelaarsstraat, nummer 6. Daarna ging het mis met de relatie. Leendert en Catharina besloten te scheiden, officieel gebeurde dat per 6 maart 1940.
Maar al eerder hielden ze het niet meer met elkaar uit. Catharina was al op 29 april 1939 met haar twee kinderen vertrokken naar Rotterdam, naar de Spechtstraat 6a. Leendert verhuisde op 23 september 1940 naar Amsterdam, naar de Diepenbrockstraat 38 huis. Volgens zijn Amsterdamse persoonskaart is hij op dat adres gebleven tot 6 juni 1945, tot na de bevrijding dus. Toen keerde hij terug naar de Hazelaarstraat 6, waarmee bedoeld zal zijn: Mazelaarsstraat 6 zwart (nu: 6).
Toch moet Leendert tussendoor in Dordrecht zijn geweest. Hoe anders had hij in de Dordtse Biesbosch Irma Reinsberg kunnen treffen?, zoals het Stadsarchief weet. En hoe anders ook is zij 21 oktober 1944 in Dubbeldam kunnen bevallen van zoon Max?
Leendert ging naar Amsterdam, naar de Diepenbrockstrtaat 38 huis, vanwaar hij, officieel althans, pas na de oorlog in Dordrecht terugkeerde, op 6 juni 1945. Hij betrok er zijn oude woning aan de Mazelaarsstraat 6. Toch moet Leendert tussendoor in Dordrecht zijn geweest, hoe anders kan hij Irma hebben ontmoet, die daar ondergedoken was? |
Databank
Leendert van der Graaf, dit ter duiding, is een zoon van Johannes ( ‘Jan’) van der Graaf (Dordrecht, 14 juli 1879) en Margarietha (‘Margriet’) Pieternella Nagtegaal (Dubbeldam, 2 augustus 1880). Op de website ‘Mijn-Genea.nl’ is een soort databank te vinden van wie allemaal behoren tot het geslacht De Graaf en naamsverwanten, in Nederland, Europa, de VS, Canada en Australië.
Hieraan wordt ontleend dat Johannes en Margriet op 19 november 1903 in Dordrecht trouwden, achtereenvolgens beviel Margriet van drie kinderen: van Leendert als eerste in 1904, daarna kwamen Johannes (21 augustus 1907) en Cornelia (6 december 1915). Op 30 maart 1906 had zij nog een kind gebaard, dat levenloos was. Vader Jan was eerst een koopman in kruidenierswaren, later een fabrikant van wasartikelen.
Vader en moeder zijn beiden tachtiger geworden. Jan stierf in Dordrecht op 4 april 1969 (89), zijn vrouw Margriet op 23 juli 1961 (81).
Zelf trouwde hun zoon Leendert pas na de oorlog met de vrouw bij wie hij een kind had verwekt. Waarschijnlijk werd het riskant geacht om voor die tijd met een jodin in de openbaarheid te treden. Het huwelijk had plaats in Dordrecht, op 27 september 1945. Hun zoontje Max was toen negen maanden oud.
Kort daarvoor, op 17 augustus, had Leendert Amsterdam dus officieel ingeruild voor Dordrecht; hij nam weer bezit van zijn woning aan de Mazelaarsstraat. Maar ook daar ging hij weer weg, op 17 augustus blijkt uit zijn woonkaart, om zich nu te vestigen op het adres Toulonselaan 3.
In februari 1947 zijn Irma en Leendert met zoontje Max naar de VS geëmigreerd. Later in dat jaar werd door het Finanzamt van Marburg, Irma’s woonstad voor de oorlog, een overzicht van haar financiële bezittingen opgemaakt. Zij zou waardepapieren hebben gehad en een geldbedrag. Het document komt uit het Duitse Arolsen-archief van nazislachtoffers. Het is onbekend of Irma op de hoogte is gebracht van haar achtergebleven bezittingen. |
Irma en Leendert kregen er in de VS nog een kind bij, |
Dit is Maggie, de dochter die Irma en Leendert in de VS kregen. Maggie, officieel Margaret Richey-Vandergraaf geheten, is op 69-jarige leeftijd overleden in 2017. Deze foto stond bij haar overlijdensbericht. Wie het jongetje naast haar is, is onbekend. |
Voornaam
In februari 1947 is het zover: het gezinnetje emigreert naar de VS. Irma moet toen al zwanger zijn geweest. Want op 13 augustus 1947, zeven maanden later, beviel zij van dochter Margaret, in Evanston, Illinois. Margaret, ook Maggie genoemd, is duidelijk vernoemd naar haar grootmoeder Margriet.
De bedoeling was geweest om Margaret ook Margriet te laten heten, maar er ging iets verkeerd in het ziekenhuis. Haar moeder was nog duizelig (‘groggy’) van de bevalling, toen de verpleegster haar vroeg welke naam de baby moest krijgen, schrijft Jane Strasburg in het stamboomoverzicht. Irma was nog bezig Engels te leren en zei ‘Margaret’ in plaats van ‘Margriet’. Ze dacht ook dat ze alleen maar een praatje aan het maken was met de verpleegster. Want in Nederland moeten namen in het gemeentehuis opgegeven worden bij de afdeling Bevolking. Ze realiseerde zich niet dat ze zojuist de naam had opgegeven die op het geboortecertificaat kwam te staan.
Margaret is inmiddels overleden, in Irondequoit op 13 april 2017, als 69-jarige.
In een overlijdensbericht over haar op de website ‘Legacy.com’ staat dat zij een gepensioneerd assistent-professor ESL (English as a Second Language) was van het Roberts Wesleyan College, waar zij Engels als tweede taal doceerde.
Zij was eerst getrouwd geweest, sinds 3 augustus 1968, met Haines Lockhart junior (Chicago, 4 februari 1946), een scheikundige bij Eastmann Kodak in Rochester, New York. Zij kregen twee kinderen, Haines Lockhart III en Meegan Lane Lockhart.
Na de echtscheiding hertrouwde Maggie op 28 mei 1995 in Rochester met David Richey (Rochester, 2 februari 1938), die twee kinderen had uit een voorgaand huwelijk: Deborah Jean en Gordon. David was een bastrombonist in het Rochester Philharmonic Orchestra. Maggie is, meldde het bericht tevens, veertig jaar lid geweest van de Irondequoit United Church of Christ.
Van de gezinsleden Vandergraaf zijn geen persoonsfoto’s gevonden. |
Broer
Max, de Dubbeldamse broer van Margaret, is een werktuigbouwkundig ingenieur en uitvinder geworden. Hij huwde op 27 januari 1968 in Wilmette, Illinois Renate Käthe (‘Katie’) Kuhr (17 augustus 1946), een mondhygiëniste en aerobics-instructrice. Hun kinderen heten: Eric Anthony Vandergraaf en Michelle Lynn Vandergraaf.
De ouders van Max en Margaret zijn overleden, zoals gemeld. Leendert als Leonard in West Palm Beach, Palm Beach, Florida op 20 april 1980 (75), Irma op 13 september 2011 in Northbrook, Illinois (97).
Irma, die zes talen sprak en tot op hoge leeftijd is blijven zingen en pianospelen, heeft volgens Jane Strasburg haar memoires gepubliceerd, waarin zij schrijft hoe zij de Holocaust heeft weten te overleven. Het boek is voltooid in mei 2003 en kreeg als titel Alles Sal Reg Kom: Everything Will Turn out all Right.
Lotte Cohen-Reinsberg, de bijtijds naar Israël uitgeweken tweelingzus van Liese, is inmiddels ook overleden, in Haïfa, maar een datum en jaar zijn niet gevonden. Haar echtgenoot Paul stierf in 1967 op 8 april, 55 jaar oud, in Pardess Hanna-Karkur.
Lotte heeft na de oorlog moeite gedaan om te achterhalen wat er toch met haar zus Liese en haar zwager Claus is gebeurd. Ze schreef daartoe op 1 september 1945 een brief aan Lambert, Janssen & Neumann, de firma waar Liese en Claus hadden gewerkt. Op 19 september kreeg zij in Haïfa een antwoord (zie hierboven) – dat gevreesd moet worden dat het echtpaar niet meer leeft.
***
In 1957 vulde Lotte op 7 mei bij Yad Vashem, de Israëlische staatsinstelling voor het herdenken van de joodse slachtoffers van de Holocaust, een zogeheten Page of Testimony in over haar zus Liese en ook voor haar broer Erich, een soort getuigenverklaring. Of zij inmiddels wist wat Liese en Claus en Erich is overkomen, is niet bekend. Maar de hoop sterft als laatste − en misschien was dat inmiddels, twaalf jaar na de bevrijding – bij haar het geval.
De ‘Page of Testimony’ over haar zus Liese die Lotte in 1957 invulde bij Yad Vashem. |
De ‘Page of Testimony’ over haar broer Erich die Lotte in 1957 invulde bij Yad Vashem. |
< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'