Het voorbije joodse dordrecht

De onontdekte foto’s van Dordtse
joden in het archief: aflevering 5

Pand familie Beerman Vrieseplein gezien vanaf de Vest

Deze foto laat, vanaf de Vest, het achterdeel zien van het pand dat de familie Beerman overnam van de fotograaf H.J. Tollens. De foto, behorend tot de Collectie-Tollens, moet eind jaren dertig zijn gemaakt. Vanuit een van de 26 kamer in het gebouw zag Aart Alblas op zondag 6 juli 1941 door de vitrages zijn ouders, broer en zussen over het Vrieseplein naar de Wilhelminakerk lopen, wat hem deed wenen.
Foto RAD (nr. 556_2767)

Er heeft zich nog iets afgespeeld in huize Beerman op het Vrieseplein.
        In één van de 26 kamers van dit pand verbleef tijdens de oorlog de verzetsman en kandidaat-notaris Jan Idema. Op een dag in juli 1941 verborg hij er een vriend van hem, net overgekomen uit Engeland: de Dordtse geheim agent en marconist Aart Alblas. Wat Alblas vervolgens op zondagmiddag 6 juli, zo tegen vijven, dwars door de vitrages op het Vrieseplein zag, deed hem de tranen over de wangen lopen.
        Een jaar later, 16 juli 1942, werd Engelandvaarder Alblas, die “onbewust” een rol speelde in het Englandspiel, gearresteerd en gevangen gezet in het Oranjehotel in Scheveningen, daarna in het Noord-Brabantse kamp Haaren. In april 1944 werd hij via Assen overgebracht naar het Oostenrijkse concentratiekamp Mauthausen en daar gefusilleerd – op 6 september 1944, op 25-jarige leeftijd. Postuum is Alblas Dordrechts meest gedecoreerde verzetsman geworden. In 1948 is hij bijvoorbeeld benoemd tot ridder 4de klasse in de Militaire Willemsorde.
        Idema heeft de oorlog overleefd.
        In dit verhaal wordt verteld wat Alblas, Idema en die andere Dordtse kameraad van hen, de Nederlands Hervormde Jacques Batenburg, hebben betekend voor het verzet – waar ze tot over hun oren inzaten. In kort bestek, want elders is dat al veel uitvoeriger en diepgaander gedaan, alleen al over het Englandspiel.

Aart Alblas

Aart Alblas, geboren in Middelharnis, is postuum de meest gedecoreerde verzetsman van Dordrecht geworden.
Foto Oorlogsgravenstichting

Boek
Wat zag Alblas, toen hij uit het raam keek, dat hem deed huilen?
        Dat de tranen überhaupt zijn geregistreerd, is te danken aan Jelte Rep (Zaandam, 15 juni 1940), een oud-journalist van Trouw, documentairemaker en scenarioschrijver voor de NCRV. Rep, 81 jaar oud in 2021, publiceerde in 1977 bij Unieboek BV in Bussum het boek Englandspiel, met de ondertitel ‘Spionagetragedie in bezet Nederland 1942-1944’.
        Op verzoek van Wim Hazeu, chef afdeling drama NCRV, had hij bijna vier jaar gewerkt aan dit onderwerp, zo licht hij toe in de inleiding. Hem was verzocht research te verrichten over het Englandspiel, voor een serie gedramatiseerde documentaires. Hazeu moedigde Rep aan om “de resultaten van dat omvangrijke onderzoek in boekvorm te laten verschijnen”. Zulks gebeurde in 1977.
        Reeksen boeken heeft Rep doorgesnuffeld, stapels dossier uitgeplozen en honderden mensen ondervraagd. “Vooral de gesprekken (…) bleken niet makkelijk. Ik voelde me een indringer die oude wonden kwam openmaken. Iemand die weer een verhoor kwam afnemen.” Het ophalen van de “verschrikkelijke herinneringen” kostte de ooggetuigen soms slapeloze nachten. Ook na meer dan dertig jaar bleken “de pijn en de smart, de verwonderingen en het ongeloof” nog steeds niet verdwenen te zijn bij de betrokkenen.
        Het resulterende boek telt 382 pagina’s, inclusief register. Curieus is alleen dat Rep nergens met noten naar bronnen verwijst.

Prinsenstraat

De familie Alblas woonde in het grote pand aan de Prinsenstraat
nu de nummer 23 t.e.m. 37 heeft. Het is, vanaf de hoek, links het derde pand, bij de witte bestelwagen.
Foto Google Streetview

Open wond
Het Englandspiel is een “open wond uit de Tweede Wereldoorlog”, zoals het tv-geschiedenisprogramma ‘Andere Tijden’ het omschreef in mei 2003. Nederlandse geheim-agenten uit Engeland werden, eenmaal gedropt in hun vaderland, “bijna allemaal direct” door de Duitsers gevangen genomen. Zij waren verraden door de eerste gedropten, “die door de Duitsers waren opgepakt en werden gedwongen dit ‘spel’ mee te spelen”, verklaart kortweg Van Dale, het groot woordenboek van de Nederlandse taal. Het Englandspiel was een misleidingsspel.
        Het ontaardde in een drama. Volgens Jelte Rep vonden “als direct gevolg van dit macabere spel” vierenvijftig Nederlanders de dood, slechts vijf anderen overleefden. Daarnaast werden honderden verzetsmensen opgepakt. “Velen keerden nooit terug.”
        Aart Hendrik Alblas is geen geboortige Dordtenaar. Hij kwam ter wereld in Middelharnis, op 20 september 1918. Maar hij heeft in Dordrecht wel het einddiploma van de vijfjarige christelijke hbs gehaald. Op 4 september 1936 werd hij benoemd tot adelborst, een marineofficier in opleiding. Hij voltooide de opleiding in Den Helder “echter niet”, aldus het Biografisch Woordenboek van Nederland (BWN), een wetenschappelijk, gedigitaliseerd naslagwerk te vinden op de website van het Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis.
        Na “eervol ontslag op 1 september 1937” volgde Alblas tot juni 1938 de opleiding aan de zeevaartschool in Rotterdam. Daarna reisde hij in dienst van de Vereenigde Nederlandsche Scheepvaartmaatschappij als leerling stuurman naar China en Japan. Op 23 april 1940 verwierf hij het diploma derde stuurman.

gezinskaart familie Alblas

Dit is de gezinskaart, voor- en achterzijde, van de familie Alblas. Het gezin is op 24 september 1930 uit Papendrecht in Dordrecht komen wonen, en betrok er een woning aan de Prinsenstraat 23 rood (nu: 25). Vader Cornelis Alblas (Ridderkerk, 28.4.1883) en moeder Maria Adriana van der Pas (Barendrecht, 20.11.1881) kregen na hun huwelijk op 30 april 1908 in Barendrecht in vier gemeenten negen kinderen, in deze volgorde: Cornelis Jan (Barendrecht, 3.4.1911), Jan Cornelis (Barendrecht, 31.12.1912), Hermina Aplonia (Middelharnis, 8.9.1915), Maria Adriana (Middelharnis, 18.9.1916), Aart Hendrik (Middelharnis, 20.9.1918), Lijntje Johanna (Middelharnis, 14.12.1919), Johanna Wilhelmina (Dordrecht, 3.4.1922), Wilhelmina Nelly (Papendrecht, 20.1.1924) en Nelly Arina (Papendrecht, 15.12.1925).
Foto’s RAD

Raceboot
En dan komt Jan Idema ter sprake. Het BWN: “In mei 1940 was Alblas nog in Nederland, waar hij samen met een vriend, J.A. Idema, kandidaat-notaris te Dordrecht, inlichtingen betreffende de vijand begon te verzamelen. In de nacht van 18 op 19 maart 1941 konden deze inlichtingen door hem naar Engeland worden meegenomen, toen het gelukte om met een andere Engelandvaarder in een kleine raceboot uit bezet gebied te ontsnappen.”
        Die metgezel was landmachtsoldaat ir. A.M. Westerhout. Beiden waren gekleed in gestolen Duitse uniformen.
        Alblas had in Engeland bij de onderzeedienst willen dienen. Maar hem werd, “gezien zijn ervaring”, verzocht zich beschikbaar te stellen als geheim agent van de Britse en Nederlandse inlichtingendiensten. Kort opgeleid door MI6, onder andere tot marconist, sprong Alblas, alias Klaas de Waard, in de nacht van zaterdag 5 op zondag 6 juli 1941 vanuit een Engelse bommenwerper met een parachute de duisternis in.
        Hij meende boven de heide van Assen te hangen, in werkelijkheid kwam hij bij Nieuweschans terecht, op 500 meter van de grens met Duitsland. “De wind was hard”, reconstrueerde Jelte Rep, en de kleigrond ook. Alblas “sloeg met zijn hoofd tegen de grond”. “Hij beschadigde zijn neus behoorlijk”.
        In zijn bagage sjorde hij een zender mee die niet te peilen was. Hij wilde zendapparatuur en parachute begraven, maar zij pioniersschopje ketste af op de grond. Verderop, bij een boerderij, vond hij een uitgedroogde sloot met zachtere bodem. Daarin kon hij zijn spullen verstoppen.
        Even later liep Alblas “regelrecht in handen” van twee marechaussees, die juist die nacht controleerden op Ausweise. In het bureau in Nieuweschans zag hij een ingelijst portret van de koningin, van wie hij nog geen dag eerder “in levenden lijve afscheid had genomen”. De marechaussees bevestigden desgevraagd dat Wilhelmina nog steeds hun koningin was, waarna Alblas kon vertellen dat hij in háár opdracht hierheen gestuurd was.
        De marechaussees bleken goed, zo ook de opper die zij erbij riepen. Alblas was buiten gevaar, de opper bood hem zelfs zijn diensten aan. Na een paar uur nachtrust ondernam Alblas de reis naar Dordrecht.

Jan Idema

Jan Idema, een schoolvriend van Alblas, verzamelde kort na de inval van de Duitsers in mei 1940 al inlichtingen over de bezetter. Alblas nam deze in maart 1941 mee tijdens zijn vlucht naar Engeland. Deze foto’s, afkomstig uit dagblad ‘De Dordtenaar’, tonen Idema na de oorlog, respectievelijk in 1950 en bij zijn pensionering in 1973.
Foto’s Krantenarchief RAD

Fuifje
Zondag belde Alblas vanuit het station Rotterdam-Feijenoord zijn Dordtse schoolvriend Jacques Batenburg op. Die verkeerde net “in een opperbeste stemming: hij had zijn doctoraal economie gehaald en hield een gepast fuifje”. Alblas vroeg Batenburg om hem te komen afhalen. Hij had eerder Jan Idema gebeld, maar die was niet thuis. Daarop belde hij Batenburg – die voluit Izak Eliza Batenburg heette en was geboren in Dordrecht op 11 april 1918.
        Jacques Batenburg was stomverbaasd. Alblas zat toch in Engeland? Alblas legde uit dat hij met een opdracht was teruggekeerd en nu onderdak zocht. Hij had gehoopt de eerste nacht bij Idema te kunnen slapen, die “kamers had boven een fotograaf” op het Vrieseplein. Batenburg wist wel waar Idema uithing: op visite bij een boer in Dubbeldam. Op dat adres belde Batenburg Idema op, met het verzoek “terstond per fiets naar het station te komen”. “Hij moest een hoed en donkere bril meenemen.”
        Idema deed wat van hem verlangd werd, maar liet hoed en zonnebril thuis. Rep: “Dat leek hem te padvinderachtig.” Tegen zijn meisje Gré zei hij dat hij eventjes weg moest. Dat wantrouwde zij; zijn uitstapjes “duurden soms heel wat langer dan eventjes”. Gré – voluit Margrietha Johanna Cornelia Hoogervorst geheten, geboren in Den Haag op 17 december 1917 – stond erop mee te gaan.
        Ondertussen begon Alblas aan zijn treinreis naar Dordrecht, samen met Batenburg die hem tegemoet was gereisd. De reis was spannend. Alblas mocht immers niet herkend worden. Bij het in- en uitstappen controleerden Batenburg en Gré of er geen bekenden waren. In Dordrecht stond Idema al klaar. Batenburg liep hem tegemoet en vroeg naar de bril en de hoed. “Had hij het dan niet begrepen? Alblas was terug.”
        Idema ging de gevraagde camouflagespullen alsnog halen, korte tijd later kon Aart Alblas zijn woonplaats inlopen. Batenburg en zijn vriendin gingen terug naar fuifje.

Tranen
Op het Vrieseplein praatte Alblas zijn vriend bij over zijn pogingen om naar Engeland te komen, en over de zender. Dat bestond toch niet, reageerde Idema, een zender die niet te peilen is? Toch wel. Alblas vertelde over een proefuitzending in Schotland, die zich volgens peilingen had bevonden in… de Sahara.
        Intussen liep het tegen vijven. Tijd voor de Dordtenaren om weer ter kerke te gaan. Rep: “Alblas stond op en liep naar de vitrages. Idema begreep waarnaar Alblas wilde kijken: zijn vader Cornelis en moeder Maria Adriana, zijn broers (twee) en zijn zusters (zes), als die over het Vrieseplein naar de kerk liepen. Na een paar minuten kwam Alblas met een paar natte wangen terug. Hij had ze gezien. Maar ze mochten niet weten dat hij terug was, hoe graag hij hen ook had ingelicht!”
        De volgende morgen, maandag de 7de, stonden Alblas en Iedema om vijf uur op. Er moest huisvesting worden gevonden. Het werd de Haagse Riouwstraat; daar vonden ze een pensionnetje. De zender moest toen nog opgehaald worden. Alblas reisde daartoe samen met Jacques Batenburg en Gré naar het noorden. Idema had geregeld dat ze bij een familielid van hem, een hereboer in Beerta, konden logeren.
        De boer in Nieuweschans bleek een NSB’er. En zijn boerderij lag in het zicht van de grens, waar Duitsers liepen te patrouilleren. Maar de aanwezigheid van Gré was nu een uitkomst: zij en Jacques begonnen een eindje verderop aan “een stevige vrijpartij”, om de aandacht af te leiden van de grensbewakers. Onderwijl groef Alblas de koffer met de zender op.
        Gré stond erop de koffer te vervoeren, een meisje zouden ze niet zo gauw verdenken. Inderdaad nam een Wehrmachtofficier op het station de koffer van haar over. Ook op eindstation Hollands Spoor ontfermde een Duitse soldaat zich gedienstig over de koffer. Bij Batenburg en Alblas stokte de adem in de keel, maar het liep goed af.

Antenne
In de Rouwstraat beproefden ze de zender. Alblas kon geen verbinding met het hoofdkwartier in Londen krijgen. Ze hadden een twintig meter lange antenne nodig en die kon Alblas daar niet kwijt. Batenburg hielp ze aan een nieuw adres, het ouderlijk huis van zijn Gré in de Paulinastraat 8. Dat huis grensde aan een katholieke kerk, aan de kerktoren waarvan de antenne kon worden bevestigd. Moeder-overste gaf toestemming.
        De antenne werd horizontaal over het dak van de school naar het huis van de Hoogervorsts gespannen, zodat zij vanaf de straat niet te zien was. Alblas trok in bij de ouders van Gré. Die hadden daar geen bezwaar tegen, ook niet toen hen eenmaal was verteld dat deze “onschuldig uitziende jongen met die eerlijke, blauwe ogen en die blonde kuif, gevaarlijk werk deed in opdracht van de overkant”, aldus Rep in zijn boek.
        Alblas, die ook andere zendlocaties dan de kerk gebruikte, verzamelde samen met Idema en Batenburg uiteenlopende inlichtingen: scheepsbewegingen, konvooien, welke schepen er in de havens lagen, hoe de stemming was onder het havenpersoneel, de aan- en afvoer van benzine en olie, hoeveel waar lag opgeslagen, nieuws van de departementen en hun eigen waarnemingen. Rep: “Jan Idema legde links en rechts contacten. Informaties stroomden spoedig toe.”
        Alblas seinde alles door naar Engeland. De zender, die de roepletters TBO kreeg, kwam regelmatig in de lucht. “Het werkte uitstekend.” En de Britten kwamen op basis van de berichten in actie. Zoals Batenburg na de oorlog vertelde in 2004 op de website van het Nationaal Verzetsmonument Bos der Onverzettelijken: “Toen bijvoorbeeld een konvooi Duitse troepen van de Nieuwe Waterweg richting Hamburg vertrok en wij dit doorgaven, werd het konvooi prompt in de grond geboord door Engelse piloten.”
        Ook het Biografisch Woordenboek stelt dat Alblas “veel waardevolle militaire inlichtingen doorgaf en soms ook politieke”. Maar het signaleert daarnaast dat Alblas “een rol speelde bij het onderhouden der verbindingen ten behoeve van S.E. Hazelhoff Roelfzema”. Dat is Erik, de fameuze Soldaat van Oranje. Alblas wordt ook wel de telegrafist, de marconist van de Soldaat van Oranje genoemd.
        Alblas leerde Roelfzema kennen toen hij in Den Haag het huis had bezocht van de familie Hueting, licht Wikipedia toe. “Hij werd er door Sieg Vaz Dias voorgesteld aan Gerard Hueting als ‘Klaas de Waard’, die onderdak en kleding nodig had.” Alblas kon bij de Huetings komen inwonen. Het huis werd “een ontmoetingscentrum voor verzetslieden”, onder wie de Engelandvaarders Roelfzema, Peter Tazelaar en Chris Krediet. Met de zus van Gerard, Pum Hueting, een verpleegster bij het Zuidwal Ziekenhuis, kreeg Alblas een relatie.
        Ook Gerard Hueting haalde door heel Nederland informatie op, die Alblas doorgaf aan Engeland. Gré Hoogervorst hielp Alblas in haar vrije tijd met het coderen van de berichten. “Dat kostte enorm veel tijd”, vertelde Batenburg naderhand.

Radertje
De Engelsen hadden tegen Alblas gezegd dat de zender niet peilbaar was, maar ook dat hij niet al te lang achter elkaar mocht zenden. Batenburg, in 2004: “Dat was natuurlijk niet in overeenstemming met elkaar. Eerlijk gezegd heb ik de Engelsen deze misleiding wel kwalijk genomen.” Ook Idema geloofde niets van de onpeilbaarheid. Samen met Batenburg ging hij op de uitkijk staan als Alblas aan het seinen was. Alblas zelf vond dat maar onzin. Rep: “Hij achtte het niet mogelijk dat de Duitsers zoveel moeite zouden doen om een kleine jongen als hij te pakken. Hij was maar een radertje in een groot geheel.”
        Maar helemaal aan het begin van Reps boek staat het, dreigend – de zender TBO was al opgevallen bij majoor Hermann Giskes van de Abwehr III F en bij Kriminalrat Joseph Schreieder van Abt. IV E. Er “hing een schaduw over hun succes” met het Englandspiel en die werd veroorzaakt door juist die zender. Rep: “TBO was al een jaar hardnekkig in de lucht en vormde een smet die zich moeilijk liet verwijderen. Het moest een agent van uitzonderlijke klasse zijn die de zender beheerde.”
        Volgens Batenburg hadden de Duitsers al na twee maanden door peilingen en het plotseling uitschakelen van de stroomvoorziening de locatie al eens ontdekt, vertelde hij in 2004.
        “Ik stond op de uitkijk. Toen de Duitsers er aankwamen, holde ik naar binnen en schreeuwde dat iedereen weg moest. Alblas is toen ontsnapt. Gré heeft met de zendapparatuur het huis verlaten. Ze is op de fiets met de koffer achterop naar De Bijenkorf gefietst, waar ze werkte. Ze gaf de koffer aan de portier. Even daarna kwam Alblas met een lege koffer en nam de volle koffer mee. Mijn meisje is direct gearresteerd. Maar met het zendapparaat heeft Alblas nog elf maanden kunnen zenden!”
        Ook Jacques Batenburg was bij het huis van zijn schoonouders gearresteerd, beiden kwamen in de gevangenis van Scheveningen terecht. Na twee weken werden zij vrijgelaten.
        Uiteindelijk is de zender Aart Alblas noodlottig geworden. Volgens het Biografisch Woordenboek gebeurde dit nadat zijn code, na de arrestatie van de agent W. van der Reyden, bekend was geworden. Pum Hueting is toen als lokaas ingezet, volgens Wikipedia. Op 16 juli 1942 volgde de arrestatie, en daarna de gevangenschap in Scheveningen, Haaren en Assen.
        BWB: “Hoewel ontsnappen mogelijk was, heeft hij (Alblas) dat bewust nagelaten om een familie die hem steeds had geholpen niet in gevaar te brengen. Bij een verhoor van honderd uren achtereen liet hij niets los. Ook weigerde hij in te gaan op een voorstel van Schreieder om een dubbelrol in het Englandspiel te spelen.”

Twee documenten over Aart Alblas uit het Arolson-archief in Bad Arolson

Twee documenten over Aart Alblas uit het Arolson-archief in Bad Arolson, het Duitse staatsarchief van nazi-slachtoffers. Beide betreffen het concentratiekamp Mauthausen, waar het leven van Alblas eindigde. Hij had al gevangene nummer 65517 en kwam uit ‘Harnis’ (Middelharnis), aldus de ene kaart. Volgens de andere kaart, de ‘Todesmeldung’, is Alblas op 6 september 1944 “auf der Flucht” neergeschoten. 

Crematorium
In september 1944 werd Aart Alblas doodgeschoten in het kamp Mauthausen en ter plekke verbrand in het kampcrematorium. Aanvankelijk was zijn laatste rustplaats niet meer aanwijsbaar. Maar in 1964 ontving de Oorlogsgravenstichting een bericht van het Comité International de Mauthausen: de locatie van 47 Nederlandse geheim agenten was teruggevonden. Twee voormalige Joegoslavisch gevangenen, U. Malinic en V. Maric, hadden in de oorlog samen met een Russische gevangene de asresten van deze 47 mannen verzameld en de kist met de asresten begraven áchter het crematorium.
        De plek is in 1965 door zorg van de Oorlogsgravenstichting gemarkeerd met een eenvoudige liggende steen. Het bleek te gaan om een groep van zeven Britse en veertig Nederlandse agenten, die allen in het kader van het Englandspiel gevangen waren genomen. De mannen waren verschillende malen de 186 treden van de dodentrap op- en afgejaagd, en daarna zijn ze ‘op de vlucht’ doodgeschoten. De mede-gevangenen, die getuige waren van de moordpartij, wilden een daad stellen en hielden daarom de asresten apart.
        Op 6 september 1986 zijn de namen van de 47 geëxecuteerden aangebracht op grafstenen bij het verzamelgraf.
        Postuum is Aart Alblas de meest onderscheiden Dordtenaar geworden, en een van de meest gedecoreerde deelnemers aan het verzet. Behalve met de Militaire Willemsorde is hij geëerd met het Bronzen Kruis, het Oorlogsherinneringskruis, het Verzetsherdenkingskruis en met de Queen's Commendation for Brave Conduct uit Engeland.
        De eerste ondiepwatermijnenveger die Nederland na de oorlog in gebruik nam, is de Hr. Ms. Alblas gaan heten, naar de luitenant-ter-zee van speciale diensten der derde klasse KMR die Alblas was. Dordrecht vernoemde een fietsbruggetje op de Staart naar hem, dat in 2005 werd geopend door Alblas’ oude makker Jacques Batenburg en toenmalige wethouder Aaike Kamsteeg.

verzamelgraf met herdenkingsplaquette Mauthausen

Luitenant-ter-zee Aart Alblas is op 7 september 1944 gefusilleerd en verbrand in concentratiekamp Mauthausen, 25 jaar oud. Pas in 1964 werd bekend dat de asresten van hem en nog 46 andere gevangenen waren verzameld in een kist, die was begraven achter het crematorium. Door zorg van de Oorlogsgravenstichting is de plek van het verzamelgraf gemarkeerd en zijn op een herdenkingsplaquette de namen van de 47 aangebracht.
Foto’s Oorlogsgravenstichting

Groningen
Jan Albertus Idema woonde al niet meer op het Vrieseplein toen zijn vriend werd gefusilleerd. Op 29 oktober 1941 was hij verhuisd naar het Steegoversloot 75 (nu: 97). Vier jaar later, op 20 augustus 1945, vertrok hij naar Utrecht, naar de Springweg 15. Op 31 januari 1950 keerde hij toch weer terug in Dordrecht, zijn adres werd nu Singel 135 (inmiddels: 201). Op 7 augustus 1951 betrok hij elders op de Singel, op nummer 83 (125), een ander woonhuis, waarin hij ook zijn notariskantoor vestigde, samen met T.J.M. Schuurmans.
        Toen Idema in 1973 65 werd, legde hij zijn functie als notaris, waarin hij bij Koninklijk Besluit van 14 januari 1950 was benoemd, neer en verliet hij Dordrecht. In een afscheidsinterview in De Dordtenaar van 13 juni zei hij tegen verslaggever Jan Vos niet te weten waar hij naar toe ging. “Ik ga nu lekker wat rondkijken op de wereld en ik merk dan wel waar het schip gaat stranden.” Dat bleek gewoon Utrecht te zijn, waar hij zich op 28 juni vestigde in diezelfde Springweg, zij het nu op nummer 17.
        In een ander vraaggesprek, in De Dordtenaar van 19 januari 1950, vertelde Idema dat hij al veel eerder dan in 1945 op de Springweg was geweest, in de oorlog. Hij had er ondergedoken gezeten bij de familie Hauer en er “een gastvrij onthaal” gevonden. Samen met de heer Hauer, in Utrecht “een zeer geziene figuur”, had hij daar “een intense illegale activiteit ontplooid, welke werkzaamheden in Utrecht na de bevrijding niet onopgemerkt bleven”.
        Maar welke dan? Toen de journalist hem hierover nader wilde bevragen, “wuifde hij (Idema) het weg”. “Liever bepaalde hij zich thans tot de belangrijke taak die hem in Dordrecht wacht”: het notariaat.

Jacques Batenburg

Jacques Batenburg, mede-verzetsstrijder en kameraad van Aart Alblas, is in december 2010 in Oegstgeest overleden op 92-jarige leeftijd. Eind oktober 2010 zond TV Rijnmond een documentaire uit over Batenburg, zie:
youtube.com/watch?v=XP5Xb_yQqxE.
Aan die reportage zijn deze twee foto’s ontleend. De ene opname toont hem thuis,
de andere in het Dordtse museum ’40-’45.
Foto TV Rijnmond

Vrijheidslievend
Net zomin als Aart Alblas was Idema een autochtone Dordtenaar. Hij is geboren in het Groningse Schildwolde, gemeente Slochteren op 10 januari 1908, als zoon van de gereformeerde predikant Simon Idema en Antje Buurma. Op 1 juli 1937 arriveerde hij uit Stad-Hardenberg in Dordrecht, om er als kandidaat-notaris te gaan werken bij notaris Bartholomeus Kuipers op de Singel 23. Hij ging wonen aan de Stooplaan, op nummer 2. Op 6 oktober 1939 werd hij huurder in de fotozaak van vader en zoon Beerman.
        Idema is ongetrouwd en zonder kinderen gebleven. Daarover zei hij in 1973 tegen Jan Vos: “Kijk, ik ben een zeer vrijheidslievend mens. Ook in het persoonlijke vlak. Dat zal ook wel de oorzaak zijn, dat ik altijd vrijgezel ben gebleven. Ja, je zou kunnen zeggen dat ik typisch individualistisch ben ingesteld.”
        Na het overlijden van Idema, op 90-jarige leeftijd op 4 maart 1998 in Renkum, is er in zijn naam in 2006 een Jan Albertus Idema Stichting gekomen, die de nakomelingen van Gerrit Kornelius Idema en Catharina Trijntje Postema ondersteunt. Op de website ‘Idemastichting.nl’ is te lezen dat deze steun onder andere is gericht op educatie, zorg, familiebezoek en persoonlijke ontwikkeling. Ook initieert de stichting ongeveer elke vijf jaar een familiedag. Op de site zijn de stamboom en familiehistorie van de families Idema en Postema te vinden. 
        De Idemastichting is de opvolger van de opgeheven Idema-Buurma Stichting, die in 1961 was opgericht door Jan Albertus Idema zelf, ten bate van zijn broers en zussen en de nakomelingen van zijn broers Gerrit Kornelius, Albertus Tiddo en zijn zus Alie. Zij waren getrouwd met respectievelijk Trijntje Postema, Klasina Robijn en Andries Polman. Aan het begin van dit millennium besloten de takken Idema-Robijn en Polman-Idema te stoppen met de Idema-Buurma Stichting. De tak Idema-Postema heeft daarna een doorstart gemaakt met de Jan Albertus Idema Stichting, “die als eerbetoon de naam draagt van ‘oom Jan’.”

Zwitserland
Drs. Jacques Batenburg kwam de oorlog eveneens levend door. In 2004 vertelde hij dat hij in de gevangenis van Scheveningen in een cel naast Nico Rijsdijk kwam te zitten, nog zo’n jongen van de christelijke hbs in Dordrecht. Rijsdijk, die vastzat voor activiteiten in Frankrijk, wist in december 1941 verstopt tussen zijn was te ontsnappen. Nadat Batenburg en Gré waren vrijgelaten zijn zij ondergedoken; ze wilden zich nu rustig houden.
        Op tien tot twaalf adressen hebben ze in Nederland ondergedoken gezeten. Ze kregen daarbij steeds hulp van de zogeheten Paroolgroep, waarin nog een schoolvriend van de hbs zat, Kees van Dijk. In februari 1943 zijn Jacques en Gré met hulp van de Paroolgroep naar Zwitserland ontsnapt; de Duitsers zochten hen wegens spionageactiviteiten. Via Frankrijk en een route die “heel gevaarlijk was”, belandden ze in Zwitserland. “We zijn verscheidene keren door het oog van de naald gekropen. Mijn vrouw heeft me voor een aantal ondoordachte handelingen behoed.”
        In Zwitserland is het stel getrouwd. In de kampen waar ze werden ondergebracht, maakten ze “zich nuttig voor andere Nederlanders”. In 1944 probeerden Jacques en Gré al eens om via Frankrijk naar Engeland te gaan om “van daaruit te helpen bij de bevrijding”. Dat lukte niet. Pas in 1945 kwamen zij vrij.
        Batenburg reisde eerst naar Engeland en was daarna welgeteld één dag in het bevrijde Nederland. Vervolgens ging hij direct door naar Indonesië “om in dienst van het gouvernement te treden”. Hij is er vijf jaar gebleven. “Maar dat is een heel ander verhaal.”
        Van het Dordtse groepje van vier is Jacques Batenburg als enige lang in leven gebleven. Alblas is gefusilleerd, evenals Nicolaas Rijsdijk (‘Nico’, Rotterdam, 14 augustus 1919 – Amsterdam, 31 juli 1942; 22 jaar), en Kees van Dijk is kort na de oorlog overleden “als gevolg van zijn verblijf in de kampen”.
        Batenburg werd in later leven penningmeester van de commissie die in Almere het Bos der Onverzettelijken mogelijk heeft gemaakt. Met de bomen in dit bos worden op één plaats de 2133 Nederlanders geëerd, die in de periode 1940-1945 door de bezetter zijn gefusilleerd.
        Kort na elkaar verloor Batenburg in zijn woonplaats Oegstgeest zowel zijn vrouw Gré als hun zoon Dick Jacques (geboren 19.3.1946). Gré, net als haar man drager van het Verzetsherdenkingskruis, overleed op 29 september 2004, 86 jaar oud. En “één dag na de begrafenis van mijn vrouw”, zoals Jacques de advertentie schreef, overleed na een langdurige ziekte hun “lieve zoon” Dick, 58 jaar oud, echtgenoot van Wilma van der Vegte. Zelf ging Batenburg heen op 92-jarige leeftijd op 5 december 2010.

***

Kortom, ook dít gebeurde er dus in huize Beerman: twee mannen verbleven er, de een lang, de ander ultrakort, die zich volhardend gingen inzetten voor het verzet – net als Beerman junior. Het pand leek wel een broedplaats van verzetslieden.

Vooroorlogse foto's van joodse Dordtenaren

Foutje

Meijer de Liver

Wie deze man is? Een kleinkind, Roos Goedhart-de Liver uit Rotterdam, meent dat dit Meijer de Liver is, haar opa.
Foto Regionaal Archief Dordrecht (RAD, nr. 309_28070)

Dit kan niet anders dan een administratief foutje zijn, concludeerde Erica van Dooremalen na enig uitzoekwerk. Gelukkig stonden de juiste gegevens op de foto zelf, in de rand. De onbeschreven foto met het nummer 309_28070 is in de beeldbank verkeerd beschreven.
        Zoals bovenin de foto is te ontcijferen, toont deze foto een zekere ‘De Liver’. Volgens de orderboeken is op 26 november 1937 inderdaad een ‘De Liever’ langs geweest om zich te laten portretteren, hij woonde op de Voorstraat. In de beeldbank staat een andere naam: van een zekere S.H. van Want, afkomstig van de Korte Scheidingsweg. Maar dit slaat op de voorgaande foto, met nummer 309_28069. Daarop staat de heer Van Want afgebeeld, zoals ook hier met enige moeite te lezen is in de rand.
        Maar welke De Liver staat dan op de andere foto? Er heeft inderdaad een familie De Liver op de Voorstraat gewoond, op nummer 261 (323). In Maison de Liver konden Dordtenaren terecht voor dames- en herenkleding, zie verhaal 29. De eigenaar van de winkel was kleermaker en coupeur Meijer de Liver (Nijkerk, 12 juni 1886 – Auschwitz, 30 september 1942), die getrouwd was met Rachel Prins (Amsterdam, 1888-1936).
        Het echtpaar had twee kinderen: Sophia (Dordrecht, 21 april 1916), Jacob (Dordrecht, 9 mei 1919), Mozes (Dordrecht, 26 april 1922 – Auschwitz, 30 september 1942; 20 jaar) en Rosette (Dordrecht, 14 mei 1924 – Auschwitz, 11 december 1942; 18 jaar).
        Sophia de Liver heeft de oorlog overleefd, zij overleed in 1998, op 81-jarige leeftijd. Roos Goedhart-de Liver, een in 1946 geboren en in Rotterdam wonende dochter van Sophia, “denkt” desgevraagd dat de man op de foto haar opa is, Meijer de Liver. Toen hij in 1937 werd gefotografeerd, zou hij 50 zijn geweest.

Allereerste

Erna Zwart-Cohen en haar zusje Lily

Erna Zwart-Cohen herkende zichzelf direct op deze foto’s uit 1937. Op de eerste staat zij links en haar zusje Lily rechts, op de tweede foto is het andersom.
Foto’s RAD (nrs. 309_28019-1 en 309_28019-2).

Geen twijfel mogelijk: dit zijn twee van de drie zusjes Cohen. Maar welke? De foto is gemaakt op 16 november 1937 in opdracht van “Cohen Groenendijk (sic)”, aldus de orderboeken. In de beeldbank hebben de foto’s de nummers 309_28016-1 en 309_28016-2 gekregen. Aan de familie Cohen van de Groenedijk 84 (nu 74) is op deze website verhaal 84 gewijd.
        Erna Zwart-Cohen (1935), tegenwoordig woonachtig in Naarden, helpt desgevraagd de meisjes op de foto te identificeren. Op de eerste foto staat zijzelf links en haar zusje Lily (1933-1994) rechts. Op de tweede foto “is het net andersom”. Het zusje dat ontbreekt is Clara (‘Claasje’). Maar die is ook pas jaren later geboren, in 1941.
        De vader van de drie meisjes was drs. Bernard Abraham Cohen (Rotterdam, 10 oktober 1903), de moeder Elisabeth Cohen-Duits (Dordrecht, 21 november 1907). Hij was leraar aan de nabijgelegen MTS aan de Oranjelaan. De kinderen hebben de oorlog overleefd in de onderduik.
        Hun ouders waren al vluchtend onderweg naar Zwitserland, maar werden bij de grens met België gearresteerd. Zij belandden in Kazerne Dossin in Mechelen, nu een Holocaustmuseum en -documentatiecentrum. Als nummer 140 en 100 werden Bernard en Elisabeth op 11 augustus 1942 met Transport II vanuit Mechelen naar Auschwitz gedeporteerd, waar zij op 30 september 1942 zijn vermoord, 38 en 34 jaar oud.
        Op vrijdag 11 april 2014 werd op de Groenedijk de allereerste Dordtse Stolperstein geplaatst – op verzoek van de familie Cohen tijdens een besloten bijeenkomst.

Nog twee

Bertha Breemer-Cohen en haar kinderen Rozetta en Henriëtte Louise

Ook deze twee foto’s waren makkelijk te herleiden, tot moeder Bertha Breemer-Cohen en haar kinderen Rozetta en Henriëtte Louise.
Foto’s RAD (nr. 309_26396-1 en 309_26396-2).

De twee foto’s vormden geen enkel probleem. Het zijn moeder Bertha Breemer-Cohen en haar kinderen Rozetta en Henriëtte Louise Breemer. In aflevering 1 van deze serie over de Collectie-Beerman zijn al twee foto’s van het gezin Breemer getoond, op een ervan staat vader Levie Nathan Breemer ook. Deze laatste foto was al langer bekend als een ‘Beerman-foto’.
        Op de twee foto’s hierboven zijn de dochters en moeder ietsje ouder. De foto’s hebben als nummer 309_26396-1 en 309_26396-2. In de orderboeken staan op 16 juli 1936 dat het de familie Breemer betreft van de Singel 86a. De ‘vaderloze’ foto in aflevering 1 is ongedateerd, maar daarop zijn de meisjes weer jonger.

Huwelijk

Barend Bloemkoper en Henriëtte Johanna van den Bergh

Dit zijn Barend Bloemkoper en Henriëtte Johanna van den Bergh. Zij zijn gefotografeerd op 12 mei 1937, hun huwelijksdag.
Foto RAD (nr. 309_27401)

Deze foto is makkelijk thuis te brengen, omdat de belangrijkste gegevens erover in de administratie van Foto Beerman staan, namelijk dat het “Bloemkoper” betreft, “p/a. v.d. Berg, Singel 135”. Dan is het duidelijk dat het gaat om Barend Bloemkoper (Den Haag, 2 juli 1908), die trouwde met Henriëtte Johanna van den Bergh (Dordrecht, 12 december 1909). De familie Van den Berg (bij Beerman vaker abusievelijk Van den Berg genoemd, zonder ‘h’) woonde aanvankelijk aan de Oranjelaan op nummer 34, later inderdaad op de Singel, op nummer 135.
        De foto, in de beeldbank genummerd 309_27401, is gemaakt op 12 mei 1937. Dat is ook exact de dag waarop zij in het huwelijk traden, in Dordrecht.
        Het echtpaar ging vervolgens in Den Haag wonen, aan de Riouwstraat 179. Daar werden hun kinderen Marius Jo (7 september 1938) en Margarethe Meta (30 november 1939) geboren. Het complete gezin is vermoord: groothandelaar in klokken Barend op 30 april 1944 in Auschwitz, 35 jaar oud; Henriëtte, die werkte als huishoudster in het Israëlitische Oude mannen- en vrouwenhuis in Den Haag, op 8 april 1944, eveneens in Auschwitz (34 jaar). Ook de kinderen werden op 9 april omgebracht, 5 en 4 jaar oud.

Geen sneeuw

Leo Meijer

Leo Meijer is gekleed op de winter, maar hij poseert in een nep-sneeuwlandschap. Leo is ‘beroemd’ geworden doordat er aan hem een boek is gewijd, getiteld ‘Groeten van Leo’. Op de omslag staat een portretfoto van hem op iets latere leeftijd.
Foto RAD (nr. 309_27991)

Het lijkt alsof het sneeuwt en het vrolijk kijkende jochie is dik aangekleed. Maar de sneeuw is nep. In de studio van Foto Beerman is met witte lakens en schilderingen geprobeerd een winterlandschap te scheppen. De foto is gemaakt op 11 november 1937 en kreeg in de beeldbank nummer 309_27991. In de orderboeken stond slechts dit genoteerd: “Meijer Veer Apotheek Zwijndrecht, Dr. Smit”.
        Toch was het niet zo moeilijk om te achterhalen wie dit jongetje was: Leo Meijer, de op 25 juli 1935 geboren zoon van Charlotta Meijer-Rozeboom en apotheker Herman Izaäk Meijer. Dit gezin woonde boven de apotheek op het Veerplein in Zwijndrecht. Leo heeft twee jaar in kamp Westerbork gezeten, voordat hij en zijn moeder tegelijk op 6 oktober 1944 werden vermoord in Auschwitz.
        Er is een kinderboek aan hem gewijd, waardoor hij een zekere faam heeft gekregen. Groeten van Leo heet het, en het is geschreven door de kinderboekenschrijfster Martine Letterie. Ook komt Leo voor in het boek Opgepakt, verhalen van kinderen in kamp Westerbork, in 2003 uitgegeven door Westerbork en geschreven door Harm van der Veen. Op de foto van Leo die op de website van herinneringscentrun Westerbork staat (zie hieronder), is Leo’s gezicht direct te herkennen van de sneeuwfoto.

kamp Westerbork

Leo zat twee jaar vast in kamp Westerbork voordat hij werd vermoord in Auschwitz.

kamp Westerbork
Boek Opgepakt, verhalen van kinderen in kamp Westerbork geschreven door Harm van der Veen.

Tekenen
Leo, zo valt te lezen op de website van Westerbork en op die van ‘Joods Monument’, ging toen hij zes jaar was geworden naar de openbare lagere Onderdijkschool in Zwijndrecht. Begin 1942 mochten hij en de andere joodse kinderen van de Duitse bezetter niet meer naar deze school. In Dordrecht werd toen een klasje gevormd voor deze leerlingen. Leo blonk uit met tekenen.
        In de herfst van dat jaar werd Leo met zijn vader en moeder uit huis gehaald en samen met zeventien andere Zwijndrechtse joden in de trein naar Amsterdam vervoerd, naar de Hollandsche Schouwburg. Vandaar gingen zij met een nachtelijk transport naar Westerbork. De familie Meijer zat er bijna twee jaar gevangen. Leo ging in het kamp naar school, hij bleek een ijverige leerling.
        In 1943 werd de school gesloten. Kinderverlamming en andere besmettelijke ziektes zorgden ervoor dat het niet veilig was om veel kinderen bij elkaar in het kampschooltje te zetten. Leo kreeg in die periode les van zijn vader, die in het kamp als apotheker werkte. Via de bevriende apotheker Jan Karsten uit Assen wist Herman Meijer regelmatig briefjes en tekeningen van Leo het kamp uit te smokkelen.
        Op maandag 4 september 1944 zijn Leo, zijn vader en moeder op transport gesteld naar Theresienstadt; een maand later, op 4 oktober, naar Auschwitz, waar Leo en zijn moeder werden vermoord. Zijn vader overleefde de oorlog.

Hertrouwd
Na de bevrijding hertrouwde Herman Meijer op 4 december 1946 met zijn assistente Nel Stam (Dordrecht, 1913). Uit dit huwelijk kwamen drie kinderen voort: Leo (1948), Hilde (1950) en Frans (1952.) Het is deze laatste, die subiet reageerde nadat hij de foto digitaal kreeg toegestuurd. “Ja”, beaamde hij, “dit is Leo, mijn halfbroertje, dan twee jaar oud.” Frans Meijer heeft de foto zelf ook, in zijn eigen digitale fotocollectie.
        Over dr. Smit meldde hij dat dit de Dordtse oogarts Joop Smit moet zijn, “een goede vriend van mijn vader”. Smit woonde ook aan het Vrieseplein, aan de overkant van vader en zoon Beerman. Meijer weet niet waarom Smit in verband met de foto wordt genoemd. Maar misschien is deze veronderstelling niet al te gewaagd: hij heeft gewoon een foto van de zoon van zijn vriend bijbesteld.
        Frans Meijer voegt nog een anekdote toe, die volgens hem “tekenend is” voor de band tussen mijn vader en Joop Smit. “Toen mijn vader als enige Zwijndrechtse overlevende uit de concentratiekampen terugkwam, heeft hij, voordat hij in Zwijndrecht of Dordrecht zou arriveren, eerst vanaf het adres van zijn tante Roos in Rotterdam zijn vriend Joop Smit in Dordt gebeld om zijn terugkomst aan te kondigen en te waarschuwen met de navrante mededeling: “Ik bén er nog en... schrik niet.”
        “Hij was broodmager en woog nog slechts 45 kilo! Nog jarenlang vroeg zijn tante Roos het dubbeltje terug dat dit telefoontje haar had gekost. Dit laatste vertelde mijn vader altijd met de nodige humor om de familiezuinigheid te illustreren. Ik betwijfel sterk of het waar is, maar het is natuurlijk wel een goed verhaal.”
        Herman Meijer, de vader van Leo en Frans, overleed op 2 april 1995, op 87-jarige leeftijd. Hun moeder Nel stierf op 7 januari 2016 in Zwijndrecht. Zij was toen 102 jaar oud.

Verder naar De onontdekte foto’s van Dordtse joden in het archief: aflevering 6 >

Verder naar De onontdekte foto’s van Dordtse joden in het archief: aflevering 7 >

Verder naar De onontdekte foto’s van Dordtse joden in het archief: aflevering 8 >

Verder naar De onontdekte foto’s van Dordtse joden in het archief: aflevering 9 >

Verder naar De onontdekte foto’s van Dordtse joden in het archief: aflevering 10 >

Verder naar De onontdekte foto’s van Dordtse joden in het archief: aflevering 11 >

Verder naar De onontdekte foto’s van Dordtse joden in het archief: aflevering 12 >

Verder naar De onontdekte foto’s van Dordtse joden in het archief: aflevering 13 >

Verder naar De onontdekte foto’s van Dordtse joden in het archief: aflevering 14 (slot) >

< Terug naar De onontdekte foto’s van Dordtse joden in het archief: aflevering 4

< Terug naar De onontdekte foto’s van Dordtse joden in het archief: aflevering 3

< Terug naar De onontdekte foto’s van Dordtse joden in het archief: aflevering 2

< Terug naar De onontdekte foto’s van Dordtse joden in het archief: aflevering 1


< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'