Het voorbije joodse dordrecht

Voordat de vermaarde Ies Lipschits werd
geboren, woonde het gezin in Dordrecht

Het gezin Lipschits

Het gezin Lipschits: vader Sander en moeder Grietje zitten vooraan, met bij moeder op schoot Alex en staand naast zijn vader Isaac (Ies). Daarachter staan hun kinderen Rebecca (Bep) en Jacob (Jaap) en schoonzoon Izak. Op de foto ontbreken de kinderen Maurits en Levie.
Foto ‘Joods Monument’

Wie gedetailleerd wil weten welke joodse Nederlanders tijdens de oorlog waar zijn vermoord, komt onherroepelijk en onvoorwaardelijk uit bij de website Joods Monument.
        Deze website is in haar soort de enige in Nederland en de betrouwbaarste. Zij verschaft korte biografische gegevens over de meer dan 104.000 joden die de Holocaust niet overleefden. Het is een online-monument, een eerbewijs voor de doden, in zowel het Nederlands als in het Engels. Doorlopend wordt de website aangevuld en gecorrigeerd, zij is nagenoeg volledig.
        De grondlegger van ‘Joods Monument’ is Isaac (’Ies’) Lipschits, de wijlen hoogleraar eigentijdse geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij, geboren in Rotterdam op 19 november 1930, nam na zijn pensionering in 1990 het initiatief tot dit ‘Digitaal Monument van de Joodse Gemeenschap’. Hij wilde de slachtoffers uit de anonimiteit halen door alles wat er over hen bekend is op te zoeken en te noteren, zodat de herinneringen aan die afgebroken levens levend blijven.
        Het werd een ontzagwekkende klus, die hij volhield tot het einde van zijn leven: in mei 2008. Zevenduizend biografieën heeft hij samengesteld voor ‘Joods Monument’, dat tegenwoordig een grote groep medewerkers kent. Over zijn eigen familie durfde hij pas kort voor zijn overleden te schrijven. Isaac Lipschits verloor zijn ouders, drie broers en een zusje in de vergassingskampen Auschwitz en Sobibor.
        Hij en zijn broer Alex wisten in leven te blijven. Ies door onder te duiken in Friesland, Alex verbleef veilig bij een gezin op het Zeeuwse eiland Schouwen-Duiveland.
        De familie Lipschits heeft ook in Dordrecht gewoond, zo’n anderhalf jaar, in de jaren twintig. Isaac Lipschits en Alex waren daar nog niet bij. Zij moesten nog geboren worden, en dat gebeurde in de stad waar het gezin grotendeels heeft gewoond, Rotterdam. Maar omdat deze Dordtse Stolpersteine-website met verhalen over individuele joodse inwoners een schets probeert te geven van de joodse gemeenschap in Dordrecht voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog, is het misschien wel zo passend en interessant om de Dordtse periode van de familie Lipschits te signaleren.
        Uit dit gezin is immers toch maar de eminente Isaac Lipschits voortgekomen, de geestelijk vader, de legendarische initiatiefnemer van ‘Joods Monument’, waarop de Dordtse website zélf ook telkens weer zwaar leunt.
        In een ander opzicht is Isaac Lipschits óók een opvallende man. Als 17-jarige ontvoerde hij ijskoud zijn 9-jarige broer Alex in september 1948 uit dat gereformeerde onderduikgezin in Burgh-Haamstede, en bracht hem linea recta helemaal naar Israël, waar hij hem vervolgens alleen achterliet. Zestig jaar later betuigde Ies zijn spijt over deze onbezonnen kidnap, in een boekje dat in januari 2008 gratis werd verspreid in Rotterdam, in een oplage van 250.000 exemplaren. Hij vond achteraf dat de pleegouders van zijn broer, de familie Klompe, zo’n behandeling niet hadden verdiend.
        In dit verhaal: de tijdelijke band tussen de familie Lipschits en Dordrecht, en de drieste wanhoopsdaad van Ies Lipschits in Zeeland.

Het boekje Onbestelbaar

Het boekje ‘Onbestelbaar’, in januari 2008 verspreid in een oplage van 250.000 exemplaren. Isaac Lipschits betuigde hierin spijt voor het ontvoeren van zijn broer.

Zinloos
Ze hadden hun uiterste best gedaan om Alex Lipschits, een joods jongetje uit Rotterdam, te behoeden voor de verschrikkingen van de oorlog, met gevaar voor eigen leven. En dat was gelukt. Gommert en Geertje Klompe uit Haamstede op Schouwen-Duiveland hadden het kind veilig en heelhuids door die grimmige tijd weten te loodsen.
         Maar Ies, de oudere broer van Alex, zinde het niet. Hij merkte dat zijn broertje zich bijna naadloos voegde naar het milieu van zijn streng-gereformeerde pleegouders. Alex ging elke zondag naar de kerk, zat op catechisatie en bezocht dezelfde School met den Bijbel als de eigen kinderen van Gommert en Geertje.
         “Dat sneed door mijn ziel”, vertelde Ies Lipschits later. “Dat mijn broertje christelijk zou worden, maakte de Shoa nóg zinlozer. Ik vond dat absoluut niet te verantwoorden tegenover onze vader en moeder.” Hij wilde − in de geest van zijn ouders, die bruut waren vergast in Auschwitz – dat Alex opgroeide in een joodse sfeer, in een joodse omgeving.
         Boos en vastbesloten reisde hij op een dag in september 1948 naar de familie Klompe. Hij vroeg of hij een dagje met Alex naar Middelburg mocht. Dat werd hem toegestaan, en vervolgens keerden Ies en Alex nooit meer terug. De 17-jarige Ies Lipschits ontvoerde zijn 9-jarige broer gewoon, weg uit Zeeland. Via Putte, Brussel, Kortrijk, Parijs en Marseille belandden ze in Israël.
         Kinderen waren het eigenlijk nog, die de draagwijdte van hun vlucht, van het drama dat ze hadden veroorzaakt, zeker niet zullen hebben beseft.
         Hoe heeft het zover kunnen komen? Een stap terug in de tijd.


Hoogzwanger
Alex, het broertje dat Ies zo brutaal kidnapte, is het laatste kind dat in het gezin Lipschits is geboren.
         Op 27 september 1916 trouwde lompenkoopman Sander Lipschits (Zutphen, 5.9.1891) met Grietje Grootkerk (5.2.1900), in Rotterdam, haar geboortestad. Ze was hoogzwanger, in feite stond ze op het punt om te bevallen. Vijf dagen later, op de 2de oktober, was het zover: hun eerste kind werd geboren, Levi Meijer Lipschits. Met onregelmatige tussenpozen kwamen er daarna nog vijf, één meisje en vier jongens: Rebecca (9.5.1918), Maurits (20.12.1920), Jacob (4.11.1926), Isaac (19.11.1930) en als nakomeling ten slotte Alex (22.6.1939).
         Onversneden Rotterdammers waren al deze kinderen. Maar drie van hen hebben ook een andere woonplaats gekend, Dordrecht.
         Volgens de gezinskaart in het Rotterdamse stadsarchief verhuisden Sander en Grietje op 16 januari 1913 naar deze stad, met hun eerste drie kinderen, Levi, Rebecca en Maurits. Ze betrokken een smal hoog pand midden in de binnenstad, aan de Groenmarkt op nummer 41 (nu: 143). Pal ervoor ligt de Visbrug, centraler heb je het in Dordrecht niet. Over die brug trekken nog altijd dagelijks horden mensen, lopend, fietsend of met de auto.
         Naast het woonhuis van Sander Lipschits, waarin nu slagerij Merhaba huist, staat een markant gebouw. Hierin was lang het bekende Hotel Américain gevestigd, tegenwoordig de stadsbibliotheek.
         Sander Lipschits dreef in Dordrecht een sigaretten- en sigarenmagazijn met een vreemde naam: ‘De Kampioen Marktbokser’. Bijna anderhalf jaar hield hij dat vol. Misschien liep de winkel niet, misschien lag de winkel hem niet. Op 10 juni 1924 verliet het gezin Dordrecht alweer, en keerde terug naar Rotterdam. Het nieuwe adres werd de Gedempte Karnemelkshaven 3a − het eerste van een serie adressen die de familie zou ‘aandoen’: op de Karnemelkshaven volgden de Lijnbaanstraat, de Helmersstraat, de Frederiksstraat en de Zwaanshals.

Van de Visbrug en Américain bezit het Dordtse archief vele foto’s

Van de Visbrug en Américain bezit het Dordtse archief vele foto’s. Een toevalstreffer is dat zich daartussen ook een foto bevindt, waarop te zien is dat in het smalle pand rechts van Américain sigaren en sigaretten worden verkocht. De foto is gemaakt in de jaren dertig, door de fotograaf Joost van de Weg, terwijl Sander Lipschits er in de jaren twintig zijn winkel had. Na zijn vertrek is de winkel nog lang een sigarenmagazijn gebleven.
Foto Regionaal Archief Dordrecht (nr. 552_404169)

Markt
Terug in Rotterdam van zijn Dordtse intermezzo ging Sander Lipschits aan de slag als standwerker. Hij had een vaste plaats op de markt aan de Goudschesingel, tegenover het Boschje, zo valt te lezen op de website ‘Joods Monument’. Hij verkocht bananen, en was “een bekend figuur”. In 1933 riep het weekblad Groot Rotterdam hem uit tot ‘Koning der standwerkers’.
         “Het was keihard werken voor weinig geld”, vertelde Ies Lipschits over het beroep van zijn vader, in een levensverhaal in De Groene Amsterdammer (van 25.2.1998). “Hij was een zenuwachtige man, mager als een lat. Moeder was veel rustiger. Ze was fors, gezet.”
         Op 15 oktober 1935 belandde het gezin Lipschits in de Agniesestraat, op nummer 59b. “Dit was”, vermeldt de website ‘Joods Rotterdam’, “een kleine straat tussen de Noordsingel en de Schiekade, met veel joodse gezinnen. Het was geen straat met rijke gezinnen.” Ies beaamde dat: “We behoorden tot het subproletariaat.” Aan hun joodse afkomst hechtten ze niet zo. “We waren nauwelijks religieus. We aten niet volgens de spijswetten.”
         Zonder dat te weten werd het huis aan de Agniesestraat voor zes van de acht leden die het gezin ging omvatten, de laatste verblijfplaats, voor hun onvrijwillige dood.

Visbrug en omgeving anno 2018

Zo ogen de Visbrug en omgeving anno 2018. In het voormalige woonhuis van Lipschits is nu slagerij Merhaba.
Foto Redactie Website

Nazi’s
In Duitsland heersten de nazi’s al. Fanatiek en energiek ontnamen ze de joden hun bestaansrecht, in het hele land werden joodse gemeenschappen systematisch ontwricht. Toen de Duitsers ook Nederland binnen denderden, en de Rotterdamse binnenstad binnen een kwartier bijna volledig plat bombardeerden, wist Sander Lipschits wel wat hem, en de andere joden in Nederland, te wachten stond.
         Hij was ruim tevoren gewaarschuwd, door Piet van Maris, de communist die wekelijks bij hem het geld voor de begrafenisverzekering kwam ophalen. Ies Lipschits, in De Groene: “Oom Piet praatte veel over de nazi’s. Hij meende dat als Hitler Nederland zou bezetten, het slecht zou aflopen met de joden. Oom Piet had gelijk.”
         De aanvoer van bananen stokte, nu Nederland was ingenomen. Sander Lipschits ging over op de verkoop van druiven, aldus ‘Joods Monument’. Dat was geen succes, “door de teerheid van deze vrucht”. Ook kon hij zijn grappen over bananen nu niet meer kwijt.
         Langzaam, maar onstuitbaar rolden de Duitsers hun jodenhaat uit over Nederland. Met steeds meer verbodsmaatregelen werden ze ingesnoerd, ontmenselijkt, buitengesloten. Niet meer zwemmen, niet meer naar de gewone school, niet meer ’s avonds naar buiten of naar het park of naar de bioscoop, geen recht meer op een overheidsbaan. Sander Lipschits werd verbannen van de markt, en kwam daardoor in de zwarte handel terecht. “Hij moest zorgen dat zijn gezin te eten kreeg.”

vermelding in het Adresboek van 1926 en de advertentie in de ‘Dordrechtsche Courant

Dat de winkel van Lipschits na zijn vertrek naar Rotterdam nog jaren een sigarenmagazijn is gebleven, bewijzen deze vermelding in het Adresboek van 1926 en de advertentie in de ‘Dordrechtsche Courant’ van 31.12.1932.
Foto’s RAD

Geschreeuw
De razzia’s begonnen, de joden werden bijeengeveegd om gedeporteerd te worden. Toen was de Agniesestraat aan de beurt, Ies Lipschits was er getuige van. “Op een afschuwelijke vrijdagavond werden de joden uit onze straat opgehaald. Het was al donker toen we geschreeuw op straat hoorden. Ik gluurde door de brievenbus. Toen heb ik gezien dat mijn boezemvriend Louis Swaab, die schuin tegenover ons woonde, achterin een grote met zeil overkapte vrachtwagen werd geholpen door een Nederlandse politieman. Ik heb Loetje nooit meer teruggezien.”
         Sander Lipschits had de bagage klaarstaan in de gang. Hij stelde zijn gezin, met de kinderen die nog thuis woonden, op langs de muur in de gang, moeder Grietje met Alex op de arm, Jacob en Ies daarachter. Ze hadden de jassen aan en de rugzakken stonden aan de andere kant van de gang tegen de muur. “Waarom deed vader dat?”, zou Ies schrijven in het boekje Onbestelbaar. “Wilde hij de jodenophalers behulpzaam zijn? Wilde hij voorkomen dat de buren te veel last zouden hebben van ons onvrijwillig vertrek?”
         Om een of andere reden belden de Duitsers niet aan. “Het zal wel altijd een raadsel blijven waarom niet.” De volgende dag doken ze onder. Vader en moeder trokken hun zondagse kleren aan, de kinderen kregen hun ‘nette kleren’. “Zo zijn we weggegaan. We mochten niets meenemen, geen boek, geen speelgoed, geen tas. Alles bleef in huis staan zoals het die avond ervoor gestaan had.” Met z’n vijven verstopten ze zich in een bovenhuis aan de Schieweg, bij Piet van Maris, zijn vrouw Nel en hun dochter Annie.
         Sander Lipschits voelde zich er ongelukkig. De onderduik maakte hem afhankelijk en onzeker. Hij had ook grote zorgen, over de gezinsleden die naar kamp Westerbork waren gestuurd: zijn dochter Rebecca, zijn zonen Maurits en Levi Meijer, een schoonzoon, een schoondochter en zijn enige kleindochter.
         Het was bij Van Maris daarnaast “te chic, met al die mooie meubels, met zelfs een piano”. Ze leefden met z’n achten te veel op elkaar in dat huis dat typisch was ingericht op een echtpaar met één kind. Sander kon zijn kinderen steeds moeilijker rustig houden, Jaap wilde almaar naar buiten. Piet van Maris, die ook last kreeg van spanningen met zijn vrouw, nam op een dag een beslissing: het gezin Lipschits moest uit elkaar. Hij zou zelf voor andere onderduikadressen zorgen.
         En zo komt Schouwen-Duiveland in beeld, het eiland waar zich na de oorlog die doldrieste ontvoering zou gaan afspelen.

gezinskaart van de familie Lipschits

De gezinskaart van de familie Lipschits, voor- en achterzijde: krap anderhalf jaar is het gezin in Dordrecht gebleven.
Foto’s RAD

Platteland
Jaap Lipschits vertrok als eerste, naar Amsterdam. Ze zouden hem nooit meer terugzien.
         Nu waren Alex en Ies aan de beurt. Oom Piet vond voor hen een onderduikgezin in de buurt van Haamstede, bij Gommert en Geertje Klompe, “een eenvoudig echtpaar met jonge kinderen; ze woonden op het platteland”.
         Behalve in zijn eigen boekje Onbestelbaar heeft Ies Lipschits over de gebeurtenis, de overdracht, ook getuigenis afgelegd in het boek Herinnering aan Joods Amsterdam, dat in 1978 voor het eerst verscheen bij De Bezig Bij. Zevenenzeventig vertellers verhalen daarin over het vooroorlogse leven in de hoofdstad; Lipschits werd blijkbaar als Amsterdammer aangemerkt. De uitgave is samengesteld door Philo Bregstein en Salvador Bloemgarten, en beleefde in 1999 een vierde druk.
         Nog een bron die is geraadpleegd voor deze reconstructie, is dat interview in De Groene Amsterdammer en het boek Trugkieke in de historie van de bijzondere duindorpen Burgh & Haamstede (deel 2, 2014, uitgegeven in eigen beheer) van de streekkenners Wim de Vrieze en Ana Maria de Vrieze-da Cunha Rosa. In het vervolg van dit verhaal wordt Lipschits dan weer uit het ene, dan weer uit het andere boek geciteerd, omdat hij hier soms bondiger spreekt of daar juist gedetailleerder. Citeren is onvermijdelijk; Lipschits kan niet meer persoonlijk worden benaderd.
         Klompe had vooraf meegedeeld dat hij bereid was één kindje in huis te nemen, Alex. Hij zou het er goed hebben en nooit honger hoeven lijden. Maar oom Piet, de optimist, was ervan overtuigd dat Klompe “zo’n lief en rustig jongetje” als Ies er wel bij zou willen nemen. Het zou toch veel beter zijn als de broertjes gedurende de oorlog bij elkaar zouden blijven?

Vader Sander Lipschits werd na terugkeer in Rotterdam standwerker

Vader Sander Lipschits werd na terugkeer in Rotterdam standwerker. Op de markt verkocht hij bananen. Het tijdschrift ‘Groot Rotterdam’ heeft eens voorop een foto van hem geplaatst. Links van Sander staat zijn zoon Maurits.
Foto ‘Joods Monument’

Trammetje
Er werd een ontmoeting afgesproken op het station in Overmaas in Rotterdam-Zuid; vandaar reed het trammetje naar de Zeeuwse eilanden. Ies was meegenomen, om Klompe voor het blok te zetten. Verder waren oom Piet, vader Sander, Jaap en Ies aanwezig. Klompe liet zich niet vermurwen door de aanblik van twee lieve jongetjes; hij zei onmiddellijk dat dit hem niet beviel. Hij wilde het bovendien kort houden om de eerstvolgende tram te kunnen nemen.
         Ies, in Herinnering aan Joods Amsterdam over Gommert Klompe: “Die man kreeg geld onder tafel. Ik heb gezien dat mijn vader hem geld gaf en dat oom Piet tegen die man zei: ‘Dan moet je daarvoor die andere jongen óók nemen.’ Daar is over gesjacherd waar ik bij zat en dat is niet gegaan. Die man zei: ‘Ik neem één Joodje mee en niet twee.’ Dus toen ben ik weer mee teruggegaan. ‘Een Joodje’, zo zei hij het!”
         Klompe, “een rots waarop alle argumenten afstuitten”, stond op, nam Alex bij de ene hand en diens koffertje in de andere, en vertrok. Ies was “helemaal verbouwereerd, stomgeslagen. Dat er zó over mij gepraat en gesjacherd werd. Ik wilde helemaal niet meer mee met die man, die op mij een norse indruk maakte”.
         Alex was nog pas 2,5 jaar oud. Hij verdween naar een streek die hem volslagen onbekend was, Schouwen-Duiveland, met een vreemde man.

Agniesestraat

Dit is de nog altijd bestaande woning in de Agniesestraat, op nummer 59, waar de familie Lipschits na verschillende verhuizingen ten slotte definitief kwam te wonen, tot in de oorlog.
Foto Gert van Engelen

Ondergronds
Voor Ies, de puber, vond oom Piet een onderduikadres in Crooswijk, bij oud-AJC’ers. Hij zei meneer en mevrouw. Meneer werkte, mevrouw deed het huishouden. Het was er heel netjes, ieder ding had zijn eigen, vaste plaats. Aanvankelijk had Ies het er goed, en twee avonden in de week mocht hij naar de Schieweg om even bij zijn ouders te zijn. Oom Piet ging steeds meer ondergronds werk doen.
         Op een dag werd alles anders. De partij droeg Piet op zich tot één ding van het illegale werk te beperken; en dat werden wapens. Sander en Grietje moesten verdwijnen, Ies was ook niet meer welkom op de Schieweg. Voor zijn ouders werd elders in Rotterdam een adres gevonden, Ies maakte ongewild een zwerftocht. In veertien dagen sliep hij op twaalf verschillende plekken, om uiteindelijk uit te komen in Friesland, in Sint Jacobiparochie, op de boerderij van de familie Balt op de Oude Bildtdijk.
         Dit gezin bestond uit oom Coen, tante Aaltje en hun vier zoons Cees, Jippe, Jan en Thijs. Ies Lipschits zou er tot april 1945 blijven, en zo de oorlog overleven. “Ik heb”, zegt hij in De Groene over zijn Friese periode, “heel weinig mensen ontmoet van wie ik zeker wist: die zijn goed. Maar oom Coen was er een. Op zondag mocht ik niet mee naar de kerk. Hij had niet een jood in huis genomen om er een christen van te maken. Iedere maand kreeg oom Coen van de illegaliteit behalve wat bonkaarten ook een beetje geld. Toen ik bij hem wegging, kreeg ik een spaarbankboekje, waar al dat geld op stond.”

Hel
De Duitsers moordden het gezin Lipschits bijna compleet uit. De vader van Ies was om geld te verdienen vanuit zijn onderduikadres weer in de zwarte handel gegaan. Hij werd ervoor opgepakt, volgens Joods Monument op straat, in gezelschap van zijn echtgenote. Ze mochten hun leven niet uitleven: Sander werd vermoord in Auschwitz, op 30 april 1943; Grietje was daar op 15 januari 1943 al geëindigd.
         Jaap wilde vanuit zijn Amsterdamse adres eens een bezoek brengen aan Rotterdam. Onderweg arresteerden de Duitsers hem echter in de trein en stuurden hem naar Sobibor, nog zo’n hel op aarde. Op 21 mei 1943 werd hij vergast. Maurits was driekwart jaar eerder al naar het vernietigingskamp Auschwitz getransporteerd, om er op 30 september 1942 te worden vermoord. Misschien is hij wel die naamloze broer over wie Ies schrijft: “Een andere broer heeft zich aangemeld voor deportatie. Hij zei: ‘Het is niet zo erg, we moeten wat werken in Polen.’”
         Rebecca, de dochter, was in de zomer van 1940 getrouwd met Izak Cohen (Haarlem, 27.6.1910). Na het bombardement op Rotterdam ging ze met een bakfiets de stad in en verkocht ze koeken, kogelflesjes limonade, chocolademelk en chocoladerepen aan de puinruimers. Maar ze was joods, en joden waren on-mensen, die uitgeroeid dienden te worden. Tegelijk met haar man stierf Bep Cohen-Lipschits op 30 april 1943 in Auschwitz.
         Ten slotte nog Levi Meijer Lipschits, de eerstgeborene. Hij was het die zijn ouders een eerste kleinkind had bezorgd, Grietje geheten, naar zijn moeder, op 13 februari 1941 in Schiedam. In die gemeente, aan de Stationstraat 35a, woonde Levi, samen met zijn vrouw Martha Swaalep (Rotterdam, 23.2.1918). Ies heeft haar gekend; zij was “een jiddisje memme voor me”. Levi werd gedood in Auschwitz, op 28 februari; zijn vrouw en kind waren er kort daarvoor al vergast, beiden op 7 december 1942.
         En Louis Swaab, de boezemvriend van Ies? Het hele gezin Swaab, vader Jozef, moeder Keetje en hun zeven kinderen, is weggevaagd. Voor allemaal stokte het leven abrupt in Auschwitz, op 22 oktober 1942. Alleen de vader ‘leefde’ vier maanden langer, om op 28 februari 1943 evengoed de douchekop te horen sissen.

Rotterdamse gezinskaart

De Rotterdamse gezinskaart laat zien dat het gezin uiteindelijk zes kinderen telde. Ies en Alex zijn de laatstgeborenen.
Foto Stadsarchief Rotterdam

Solidariteit
Ies en Alex waren nu de enigen die de oorlog ongeschonden waren doorgekomen. Vanzelfsprekend hadden zij na de bevrijding geen weet van al die onbevattelijke moordpartijen. Ze waren nog kinderen. Pas gaandeweg zouden ze vernemen hoe en waar hun familieleden waren opgeruimd.
         Ies Lipschits keerde in de zomer van 1945 terug naar zijn eerste onderduikadres, bij Piet van Maris, op de Schieweg. Dat hadden oom Coen en oom Piet zo besloten. Hij ging er naar de hbs en werd intussen een “groot bewonderaar van het communisme”. Hij was “gegrepen door het streven naar één grote arbeidersorganisatie met massale 1 mei-bijeenkomsten”.
         Voortijdig verliet hij zijn school om te gaan werken op de advertentieafdeling van De Waarheid. Toen er een rel uitbrak tussen Paul de Groot en hoofdredacteur Koejemans, vielen hem “de schellen van de ogen. Mijn communisme was vrij snel bekoeld”.
         Bijna twee jaar woonde Ies bij het gezin Van Maris. De verhoudingen werden ondertussen steeds moeilijker. Oom Piet en tante Nel groeiden uit elkaar, Annie werd opstandig. Een maatschappelijk werkster van de voogdijstichting Le-Ezrath Ha-Jaled (Het Kinder ter Hulpe) sprak met hem over het jodendom, Ies raakte onder de indruk en ging erover nadenken. “Ik ging er steeds naar verlangen in een joodse sfeer te leven.”
         Dat trof: in het Joods Jongenshuis op de Amstel 21 bij de Blauwbrug was plaats voor hem, begin 1947. “Vrijwel alle bewoners waren oorlogswezen”, vertelde hij in het boek ‘Herinnering aan Joods Amsterdam’, “van wie de ouders waren gedeporteerd. Ik was getroffen door die sfeer daar en ik kwam tot de overtuiging dat bij het jodendom mijn solidariteit hoorde te liggen.”
         Het Joods Jongenshuis, met om de hoek van het Waterlooplein, stond midden tussen de ruïnes van de oude jodenbuurt. “Het was een hele trieste buurt, er zaten geestelijk ‘gaten’ in die buurt.”

Nieuwe Havenweg 19 in Burghsluis

Het huis waarin de familie Klompe na de bevrijding is gaan wonen, aan de Nieuwe Havenweg 19 in Burghsluis, is intact gebleven. Alex Lipschits werd hiervandaan gekidnapt.
Foto Gert van Engelen

Conflict
Ies had het erg naar zijn zin in het jongensweeshuis met die joodse sfeer. Hij wilde graag dat zijn broer Alex ook naar het weeshuis zou komen.
         Zodra Ies na de bevrijding hoorde dat zijn broertje nog leefde, zocht hij Alex op. Oom Piet kende het adres van de familie Klompe. Hij waarschuwde Ies: “We hebben in de oorlog wat last gehad met die mijnheer in Zeeland! Die ging wat te veel eisen stellen voor vergoedingen. Maar we vinden niet dat jij erover moet praten met die man. Hij heeft tenslotte je broertje gered.”
         Ies ging met Alex wandelen. “Hij maakte het goed”, noteerde Ies in Onbestelbaar. “Ik wist dat hij mijn broertje was, maar ik voelde dat niet echt zo. Voor mij waren de jongens Balt eerder broers en voor hem zal dat zo zijn geweest met de jongens Klompe. We hadden elkaar eigenlijk niets te zeggen.”
         Hij bezocht Alex vaker, en sluipenderwijs ontstond een conflict met Gommert Klompe. Deze wilde Alex bij zich in huis houden en als een van zijn zonen opvoeden.
         Ies begon zich op te winden. “Iedere keer als ik Alex in Zeeland ging opzoeken, vroeg ik Klompe of Alex bij mij in Amsterdam mocht komen wonen. Steevast antwoordde hij dat Alex een goed christen moest worden. Alex zat op de School met den Bijbel en vol trots liet hij mij plaatjes zien van de messias van de christenen en vertelde hij over de goede Herder.”
         De pleegouders zeiden ook over Alex: “Het is een slim joodje. Hij kan best dominee worden.” Ze hadden hem nooit verteld dat hij joods was, ook niet dat zij niet zijn echte ouders waren. Ies: “Hij zei pa en ma tegen ze. Onverdraaglijk.”
         Al even ergerlijk vond Ies dat zijn broer in dat streng-gereformeerde milieu verkeerde. Zijn ouders, wist hij zeker, zouden beslist liever hebben gewild dat Alex in een joodse sfeer opgroeide dan in een orthodox-christelijk gezin. “Ik vond dat hij joods moest worden, niet gereformeerd.”
         Hij bezocht de commissie van Oorlogs Pleeg Kinderen (OPK), maar die zei: “Je moet je daar niet mee bemoeien, want die mensen hebben hun leven in de waagschaal gesteld voor dat jongetje en dat jongetje is daar heel gelukkig!” Ies Lipschits bleef echter vinden dat Alex weg moest van Schouwen-Duiveland. “Klompe zal wel moe van mijn gezeur zijn geworden. Ik ben niet opgehouden om druk op hem uit te oefenen. Maar ik stuitte op een muur van onwil.”

familie Klompe

Twee vage foto’s uit het privéalbum van de familie Klompe. Op de linkerfoto staat Alex met zijn pleegmoeder Geertje, op de rechterfoto is Alex te zien samen met de andere kinderen Klompe.
Foto Collectie-De Vrieze

Brief
Toen ontving hij die brief die de inleiding werd tot een drama.
         Gommert Klompe schreef dat hij toch wel iets zag in het standpunt van Ies. Maar daar moest wel geld tegenover staan. Klompe wilde vrachtwagenchauffeur worden, en om een vrachtwagen te kunnen kopen, ontbrak het hem nog aan tweeduizend gulden. Als de voogdijorganisatie Le-Ezrath Ha-Jaled hem dat geld zou uitkeren, was hij bereid Alex af te staan. Dan zouden alle onkosten die hij had gemaakt, zijn vergoed.
         Ies Lipschits was geschokt, maar voelde ook triomf. Hij ging met de brief naar de stichting. Daar werd meteen een kopie gemaakt die de brandkast inging. Hij ging ook naar de OPK, en die bestond het om hem te zeggen: “Je ziet het helemaal verkeerd, Ies. Dat vragen om geld is een primitieve uitdrukking van de liefde voor het kind!”
         Er knapte iets bij Ies. Hij nam een onbezonnen besluit. Hij had ontdekt dat het weeshuis in het geheim een schakel was, een station, in de illegale doorvoerroute van joden uit Europa naar de op te richten Staat Israël. Ies was ingewijd geraakt in de organisatie, hij leidde er een soort reisbureau. Hij hielp mee joodse jongens en mannen naar Palestina te smokkelen. Hij zou, nam hij zich voor, k naar Israël gaan en zijn broertje meenemen.

Verrader
Aan Gommert Klompe was de Tweede Wereldoorlog allerminst geruisloos voorbijgegaan. Het echtpaar De Vrieze wijdt in Trugkieke een apart, vrij onthullend hoofdstuk aan hem en zijn vrouw, met gegevens, namen en andere wetenswaardigheden die niet voorkomen in voornoemde boeken.
         Bijvoorbeeld dat de kostganger van Klompe, Antonie van der Hof, na onenigheid over een ruilmotor, in het geniep naar de Haamsteedse burgemeester J.P.C. Boot stapte, en vertelde dat er een joods ventje bij Klompe verbleef. Boot beval de verrader Van der Hof bits zijn mond te houden en nog dezelfde dag het eiland te verlaten.
         Aanvankelijk woonde Klompe met Alex op de grens met Noordwelle, in een woonhuis dat bij de watersnoodramp verloren is gegaan. In februari 1944 moesten de Klompes als gevolg van de inundatie door de Duitsers de polder verlaten. Zij konden inwoning krijgen in het dorp Haamstede, eerst tijdelijk aan de Kloosterweg (dit pand is ook verdwenen), naderhand in de Noordstraat (staat er nog). Na de bevrijding betrok het gezin, inclusief Alex die op de openbare lagere school ‘Jopie’ heette, een woning aan de Nieuwe Havenweg in Burghsluis, op huidig nummer 19 (nog intact).
         Gommert Klompe is in december 1944 naar Hamburg afgevoerd; alle mannen van 17 tot 40 uit de Westhoek werden in Duitsland tewerkgesteld. Pas eind mei 1945 keerde hij terug. Hij kreeg vervolgens werk via Mozes Polak uit Middelburg, volgens De Vrieze “zo goed als zeker” omdat hij een joods jongetje hielp. Samen met Gerrit Klaassen uit Elst verwijderden ze honderden Duitse palen uit de stranden van Westenschouwen en Oostvoorne, met behulp van een door Klompe geïmproviseerd kraantje.
         Voorjaar 1948 konden Gommert en Geertje weer bezit nemen van hun eigen, droog- en schoongemaakte woning bij Noordwelle.
         Later dat jaar, op 6 september, had die ontluisterende ontvoering plaats.

Alex Lipschits

Alex Lipschits is als volwassene vanuit Israël op bezoek bij zijn voormalige pleegouders, ‘ma’ Geertje Koster en ‘pa’ Gommert Klompe.
Foto Collectie-De Vrieze

Smoes
Ies Lipschits was “erg driftig geworden” en in die drift nam hij het boze besluit om Alex weg te kapen uit Schouwen-Duiveland. Hij verzon een smoes. Volgens De Vrieze vroeg hij Klompe of hij zijn broertje een middagje mocht meenemen naar de kroningsfeesten van Juliana in Zeeland; volgens Lipschits wilde hij zogenaamd naar Middelburg. De uitkomst was hetzelfde: Alex en Ies keerden niet meer terug. Ze waren onvindbaar. “De Klompes waren ten einde raad en erg verdrietig”, meldt De Vrieze.
         Alex was nog pas negen jaar. Zijn broer, ook nog pas 17, zei: “Ik ga naar Israël toe, daar wonen allemaal joden, en ik wil graag dat je meegaat.” Dat was achteraf gezien hoogst onverantwoord, dat besefte Ies ook wel, “want je kunt een jongetje van negen niet zo’n beslissing laten nemen. Maar Alex vond het prachtig en avontuurlijk.”
         Putte, Antwerpen, Brussel, Kortrijk, Parijs en Marseille was de route die de jongens volgden. Ze voeren naar Haifa, de Staat Israël was al uitgeroepen, op 14 mei 1948. En hier ging iets grondig mis.
         Ies had zich als vrijwilliger aangemeld bij het Israëlische leger; hij had de dienstplichtige leeftijd. Nog in de haven werd hij abrupt gescheiden van zijn broertje Alex. Die bleef moederziel alleen achter, niemand wist welke taal hij eigenlijk sprak. Drie weken had Alex, die er zelf voor koos zijn naam te veranderen in David, met Ies zullen doorbrengen. In plaats daarvan stond hij nu alleen in de haven, waar totale chaos heerste. Zijn broer was verdwenen. Alex is uiteindelijk terechtgekomen bij een Hollandse pleegfamilie in de kibboets Sde Nehemya, in het noorden van Israël.
         Het verdwijnen van Ies is “een hele klap” voor Alex geweest, hij hield er een trauma aan over.
         Het werd nog pijnlijker: Ies Lipschits werd afgekeurd. Hij had te lang zonder water in een omsingeling gezeten, en liep een nierontsteking op. Na een jaar als soldaat gevochten te hebben, moest hij vertrekken; hij vloog terug naar Nederland. Andermaal liet hij zijn broertje in de steek. In De Groene: “Alex moet zich zeer eenzaam hebben gevoeld. Verlaten. Ik heb me daar altijd schuldig over gevoeld. Ik heb niet voor hem gezorgd.”
         “Het leven zonder de Klompes was zwaar voor Alex”, weet De Vrieze. “Hij vertelde later zich vier verschillende moeders te herinneren: twee in Nederland, twee in Israël.”

Rechtbank
Terug in het joodse jongenshuis, terug ook op school, krijgt Ies Lipschits op een dag bezoek van twee rechercheurs. Ze namen hem mee naar het bureau. Hij had een minderjarige jongen onttrokken aan het wettelijk gezag, en hij was in vreemde krijgsdienst geweest, luidde de beschuldiging.
         Hij moest voorkomen in Middelburg, in de arrondissementsrechtbank. Zijn advocaat, mr. Levy uit Rotterdam, ried hem aan om alles te bekennen. Zelf deed Levy de rechtbank de hele zaak uit de doeken, over de brief, de 2000 gulden, de reactie van OPK.
         “De rechter”, vertelt Ies, “heeft toen zo’n tirade gehouden tegen de OPK, dat de vertegenwoordigster van de OPK zat te trillen van woede. Het was een goede rechter, geen slechte. Hij zei: ‘Meneer Lipschits, ik móet u veroordelen.” Hij kreeg twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, aldus De Groene.

Gommert Klompe

Gommert Klompe reisde een jaar nadat zijn vrouw Geertje was overleden naar Tel Aviv om er twee maanden te verblijven bij Alex Lipschits, die zich David was gaan noemen. Gommert staat in het midden, rechts van hem staat David, met voor hen twee dochters van Alex. Foto Collectie-De Vrieze

Boekje
Een sprong in de tijd. Op 27 januari 2008, tijdens de internationale Holocaust-herdenkingsdag, wordt in Rotterdam gratis het boekje Onbestelbaar verspreid. In een oplage van 250.000 exemplaren glijdt het bij ieder Rotterdams huishouden in de brievenbus. Het boekje, 75 pagina’s omvattend en geschreven door Isaac Lipschits, is een herdruk van een eerdere uitgave uit 1992. Via de website van uitgeverij Verbum is Onbestelbaar nog altijd gratis als e-book te downloaden.
         Ies Lipschits heeft in het boekje, in de vorm van een brief aan zijn “lieve moeder”, zijn herinneringen aan de jodenvervolging in Rotterdam beschreven. Hij spreekt haar rechtstreeks aan, haar bijpratend over wat er in en na de oorlog zoal is gebeurd, met hem en Alex. De brief is een fictieve. Zijn moeder zou de brief nooit krijgen, zij was dood. De brief was onbestelbaar.
         Maar het is in deze brief dat Lipschits, inmiddels een gepensioneerd hoogleraar, op papier voor het eerst voluit spijt betuigt over zijn ontvoering. Ook uit hij spijt over wat hij de Klompes heeft aangedaan.
         “Ik zie al lange tijd in dat dat (de kidnap, red.) verkeerd is geweest. Het was onverantwoordelijk en onbesuisd van mij om als zeventienjarige een jongen van negen jaar te ontvoeren. De heer en mevrouw Klompe hadden zo’n behandeling ook niet verdiend. Ze hadden Alex met gevaar voor eigen leven als onderduiker in hun gezin opgenomen en ze hadden goed voor hem gezorgd.”
         Ook tegenover Alex verontschuldigt Ies Lipschits zich. “Ik voel me nog steeds schuldig tegenover Alex, omdat ik hem daarheen (Israël, red.) heb gebracht en hem daar achter heb gelaten.”
         Al deze deemoed wast niet weg dat Gommert en Geertje toen al overleden waren. Lipschits heeft dit echtpaar weliswaar in De Groene ook lof toegezwaaid (Citaat: “In de eerste plaats, in de aller-, aller- en allereerste plaats hebben die mensen met gevaar voor hun leven en dat van hun kinderen mijn broertje in huis genomen. Daar heb ik enorme waardering voor”) – maar ook tóen, in 1998, leefden zij al niet meer. De woorden van spijt bereikten hen niet.

Contact
Maar was er dan na de ontvoering alleen nog verbittering en verwijdering? Geenszins, integendeel zelfs, zo valt op te maken uit de nijvere naspeuringen van Wim de Vrieze.
         Even een paar feiten: in oktober 1949 verhuizen de Klompes naar de Wieringermeer, waar familie woonde, in mei 1954 naar Bant, in de Noordoostpolder. In 1957 brengt Ies zijn broer Alex “voor het eerst in contact met de blij verraste Klompes”. Op 15 februari 1962 trouwt Alex, eigenlijk David genoemd, met de lerares Jehudith Shosberger (Novisad, Joegoslavië, 11.3.1942), en krijgt met haar een zoon en twee dochters. Zoals Ies schrijft in ‘Onbestelbaar’: “Hij maakt het goed, hij heeft gestudeerd en hij is leraar geworden.”
         Als op 24 november 1981 Geertje Klompe-Koster (geboren 12.6.1910) sterft, is David op de begrafenis. In 1982 zoekt Gommert hem op in Israël en blijft er twee maanden. In 1984 krijgt Gommert op 5 juni het Verzetsherdenkingskruis, “voor het in de oorlog risicovol opnemen en beschermen” van David. Nog datzelfde jaar, op 30 september, wordt in het herinneringspark Yad Vashem in Jeruzalem een eucalyptusboom geplant, door David, “ter herinnering aan de onvergetelijke jaren”.
         In 1990 sterft Marcelis Gommert Klompe (geboren 14.01.1910), op 9 september, tachtig jaar oud. Hij komt om het leven bij een verkeersongeval tussen Emmeloord en Tollebeek. Gommert wordt aangereden door een personenauto, bestuurd door een 46-jarige inwoner van Vollenhove, toen hij de Karel Doormanweg overstak. Per ambulance werd hij nog naar het ziekenhuis overgebracht, maar korte tijd later overleed hij.
         Twee jaar later, in april 1992, is David Lipschits weer op Schouwen-Duiveland, om er mee te werken aan de Tros-tv-documentaire ‘Kind tussen twee werelden’, gemaakt door Willy Lindwer. Opnamen hebben plaats in Burghsluis, in Rotterdam en in Haifa. De reportage, nog op dvd beschikbaar, is in 1993 onderscheiden met een Gouden Kalf. De Klompes en Lipschits’ lijken zich te hebben verzoend.
         In december 2000 overlijdt David, 60 jaar oud, in Haifa; zijn vrouw Jehudith op 17 februari 2015.

Isaac Lipschits

Isaac Lipschits op latere leeftijd. Tot aan de dag van zijn dood, in mei 2008, werkte hij aan biografieën voor de gezaghebbende website ‘Joods Monument’, die door hem is geïnitieerd.
Foto Familiebezit

Hoogleraar
En Ies Lipschits, de ontvoerder? Wat waren verder de coördinaten van zijn volwassen leven?
         Hij is hoogleraar geworden. Na zijn eindexamen in 1951 meldde hij zich (“in mijn eentje”) aan bij de Universiteit van Amsterdam, om er politieke wetenschappen te studeren. Hij haalde zijn doctoraal, zijn kandidaats en zijn promotie cum laude. Trots: “Dat heb ik toch mooi bereikt, als zoon van een standwerker.”
         Hij ging vervolgens college geven aan diverse universiteiten in Nederland en in Israël. In 1973 werd hij bij de Rijksuniversiteit Groningen hoogleraar contemporaine geschiedenis. Hij richtte er het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen op, schreef meerdere boeken, vertaalde bijvoorbeeld Das Kapital van Karl Marx en ging in 1990 met emeritaat.
         Op het persoonlijk vlak overkwam hem forse tegenslag. Hij trouwde op 24 september 1954 met Bertie Linnewiel (Arnhem, 20.8.1932). In De Groene openbaart hij dat het “een merkwaardig huwelijk” was: ze zijn beiden joods, hebben beiden de Shoa meegemaakt, maar praten nooit over wat in de oorlog is voorgevallen. “Het huwelijk is finaal misgegaan.” Ze scheidden.
         Lipschits hertrouwt met Ruth de Leeuwe (1936), en is er “lang gelukkig mee”, totdat ook zij ieder hun eigen weg gingen, in 1985. Hij gaat verder, tot aan zijn dood, met Sieta de Vries. Isaac Lipschits overlijdt op 24 mei 2008 in Groningen, een halfjaar na de verspreiding van Onbestelbaar. Hij laat drie kinderen na, de oudste zoon David uit zijn eerste huwelijk, en Daniel en Deborah uit het tweede huwelijk.

Monument
Behalve als politicoloog en geschiedkundige heeft Ies Lipschits op nog andere wijze faam geoogst. Hij is de initiatiefnemer en geestelijke vader van de interactieve website ‘JoodsMonument.nl’, voluit geheten het Digitaal Monument van de Joodse Gemeenschap in Nederland. Hierop zijn de persoonsgegevens, de laatst bekende adressen en het gezinsverband te vinden van alle omgebrachte Nederlandse joden. De site staat bekend als hoogst betrouwbaar, en is onmisbaar voor elk particulier of wetenschappelijk onderzoek.
         Nadat hij afscheid had genomen als hoogleraar deed Lipschits onderzoek naar het rechtsherstel van joden na de Tweede Wereldoorlog, licht de site het ontstaan toe. Hieruit is het boek De kleine sjoa, joden in naoorlogs Nederland (Zutphen, 2001) voortgekomen. De vele schriftelijke bronnen die Lipschits daarbij onder ogen kreeg, brachten hem “op het idee om een overzicht te maken dat meer inzicht zou geven in het lot van de meer dan honderdduizend joodse slachtoffers van de sjoa in Nederland”.
         Zo is het Digitaal Monument er gekomen, zijn magistrale nalatenschap, geschiedkundig van eminente waarde.
         Ies Lipschits heeft zelf ruim zevenduizend korte biografische aantekeningen bijgedragen aan het monument, tussen 2004 en 2007. De website is sinds 27 april 2005 officieel te bezoeken. Volgens Het Parool hadden vier onderzoekers, twaalf data-invoerders er bij de start zo’n 25.000 uren in gestoken om 103.777 persoonspagina’s raadpleegbaar te maken.
         De levensbeschrijvingen van zijn eigen familie stelde hij uit, te moeilijk. Kort voor zijn dood deed hij het alsnog.

In de stoep bij het huis aan de Agniesestraat zijn struikelsteentjes gemetseld

Ies en Alex wisten als enigen de oorlog te overleven. In de stoep bij het huis aan de Agniesestraat zijn struikelsteentjes (zogenoemde Stolpersteine) gemetseld, voor vier van de zes omgebrachte gezinsleden.
Foto Redactie Website

Steentjes
De woning van de familie Lipschits aan Agniesestraat in Rotterdamp-Noord bestaat nog. Lang woonde er het Turks-Nederlands gezin Habibi, in maart 2016 stond het huis tijdelijk leeg. In de stoep voor de deur liggen vier, al weer enigszins verweerde Stolpersteine, zogenoemde herdenkingssteentjes voor de vier vermoorde leden van het gezin Lipschits: Sander, Grietje, Maurits en Jacob.
         Op 5 mei 2014 heeft Ruth, de tweede echtgenote van Ies Lipschits, de woning van mevrouw Habibi bezocht, samen met haar dochter Deborah.
         Deborah vertelt over haar vader en haar grootvader, Sander, de standwerker. Ze herhaalt, in het verslag op Jonet.nl, de online community-site van Joods Nederland, dat haar vader van zijn moeder niet ook op de markt moest gaan staan, maar moest gaan leren. Dat advies heeft Lipschits ter harte genomen, zoals hij zelf schrijft in de denkbeeldige brief aan zijn moeder: “Ik heb mijn hele leven hard gewerkt en, zoals U altijd wilde, veel geleerd en gelezen. Ik ben zelfs professor geworden.”
         Maar Ies Lipschits heeft volgens Deborah ook nog iets anders gezegd, een schrijnende uitspraak die alles zegt over het kolossale leed dat zijn familie is aangedaan: “Liever was ik op de markt gaan staan zonder de oorlog dan professor worden met de oorlog.”


< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'