Het voorbije joodse dordrecht

Dordtse onderduikster Florence is nog
62 jaar getrouwd geweest na Auschwitz
* Zoektocht naar joods leven op Harstenhoekweg
* Rolf de Jong heeft het echtpaar Aldorf gekend

Het is zo’n grafsteentekst waar je compleet van stilvalt.
        Het graf bevindt zich op de joodse begraafplaats in Wassenaar, veld K, rij 9. Op de grote, zwarte steen staat, in het Nederlands en Hebreeuws, dat hier Martin Alexander Aldorf en Florence Aldorf-Kesner rusten. Zij zijn beiden in 2009 overleden, kort na elkaar: Florence op 5 maart, Martin op 10 april. Ook hun respectieve geboortedatum wordt gemeld: hij op 11 mei 1916, zij op 1 september 1923. Zij hebben dus een hoge leeftijd bereikt, 92 en 85.
        Het zijn gegegevens die op de meeste grafstenen aan te treffen vallen, niets uitzonderlijks. Maar daaronder volgt een zin die onmiddellijk ontroert:
        “Zij hebben elkaar op transport naar Auschwitz in de donkerste tijden ontmoet, hebben het overleefd, en zijn daarna nog 62 jaar gelukkig getrouwd geweest.”
        Florence Kesner zat, voordat Martin Aldorf radeloos verliefd op haar raakte in die trein naar de dood, een tijd ondergedoken in Dordrecht, samen met haar zus Josephina en haar ouders, Salomon Kesner en Maria Poppelsdorf. De dochters hebben hun leven tot ver na de oorlog kunnen leven; dat van hun ouders stokte kort na ‘Dordrecht’.
        Zodra Florence dit hoorde, via een tante, bevroor ze in haar verdriet.
        Wie waren die Dordtenaren die het gezin Kesner stiekem door de oorlog probeerden te loodsen? Wat ging aan deze onderduik vooraf, wat volgde? In dit artikel: een reconstructie*, die de achtergronden belicht van de grafsteentekst.

grafsteen in Wassenaar

De grafsteen in Wassenaar, met de aangrijpende tekst.
Foto Danny Springer


Marie Poppelsdorf en Salomon Kesner verloven zich

Marie Poppelsdorf en Salomon Kesner verloven zich, een advertentie in het NIW van 5 oktober 1917.
Foto Delpher

Rechercheur
Kort na de oorlog verhoorde Albert Volders, lid van de Politieke Opsporingsdienst afdeling Recherche, district Dordrecht, ene Dirk Hofland.
        Volders was bezig rapportages aan te leggen over een van de grootste jodenjachten in Dordrecht, op maandag 25 oktober 1943, uitlopend tot dinsdagavond vroeg. Acht rechercheurs pakten in dat ene etmaal eenendertig mensen op, onder wie achttien joden. Volders ondervroeg Dordtenaren die getuige waren geweest van deze operatie, om materiaal te kunnen verzamelen voor het strafproces tegen de jodenjagers.
        Dirk Hofland, indertijd een gepensioneerde 66-jarige schilder in dienst van de Nederlandse Spoorwegen, was zo’n bruikbare getuige. Hij vertelde hoe bij hem thuis, in de Bisschopsstraat 58, ’s nachts de politie aan de deur verscheen. Het was Arie den Breejen, een geruchtmakende jodenjager, “en nog een persoon”. Volgens het proces-verbaal, op te vragen in het Nationaal Archief, zeggen de agenten tegen Hofland dat hij vier joden verborgen hield; hij was dus verraden.
        Hofland ontkende. Er hadden er wel vier ondergedoken gezeten bij hem, maar twee van hen waren “kort tevoren vertrokken, naar een andere, mij onbekende plaats”. De agenten geloofden hem niet en doorzochten het huis. Toen vonden ze “de jood Sijbrant Kesner en zijn vrouw Poppeldorf”. Hofland vertelde dat dit echtpaar al “ruim negen maanden” bij hem verbleef; hij had ze “gekregen via Dijkstra uit de Henriette Ronnerstraat” in Dordrecht.
        Hofland werd samen met het echtpaar meegenomen naar het hoofdbureau in de binnenstad. “De volgende ochtend”, sluit hij af, “werden deze twee gearresteerden plus ikzelf weer vrijgelaten en heb verder niets meer van ze gehoord.”
        Tot zover het verhoor.
        Dirk Hofland vergiste zich: Salomon Kesner en Maria Poppelsdorf, zoals zij in werkelijkheid heetten, zijn helemaal niet vrijgelaten, integendeel. Sytze van der Zee zocht voor zijn boek Vogelvrij (2010) uit wat er met de 31 arrestanten, de buit van 25 oktober, is gebeurd. Acht niet-joodse mensen werden volgens hem “meteen weer vrijgelaten”, een negende twaalf dagen later. Tweeëntwintig gearresteerden, onder wie zeventien joden, gingen op transport, eerst naar de SD in Den Haag, vervolgens naar Westerbork, Amersfoort en Vught.
        Van die 22 bleven er na de oorlog twee over.
        Dat waren zeer zeker niet Salomon en Maria. Auschwitz werd voor hen het eindstation, op 19 november 1943, zo’n vier weken na ‘Dordrecht’.

formulier van de Belgische Vreemdelingenpolitie

Op dit formulier van de Belgische Vreemdelingenpolitie staan twee vroege pasfoto’s van Salomon en Marie.

Antwerpen
Hoe waren Salomon en Maria in Dordrecht terechtgekomen? En wie waren die twee andere, al vertrokken joden over wie Hofland, overigens op 3 maart 1955 overleden in Leidschendam, sprak?
        Salomon Kesner (Amsterdam, 14.11.1888), een handelsreiziger, trouwde op 18 november 1920 in Zaandam met Maria Poppelsdorf (Amsterdam, 3.1.1896). In datzelfde jaar vestigden zij zich in Antwerpen. Dat blijkt uit een formulier van de Belgische Vreemdelingenpolitie, opgemaakt op 7 december 1920, en voorzien van hun pasfoto’s. Salomon is geen vreemde in Antwerpen, hij blijkt er “regelmatig ingeschreven” te hebben gestaan, meldt het formulier, al vanaf 28 april 1919.
        Jaren zal het echtpaar er blijven wonen. Op 1 september 1923 wordt hun eerste kind er geboren, Florence, op 27 april 1926 gevolgd door Josephina Sofia.
        Nederland betreden Salomon en Maria pas weer op 19 december 1931. De gemeente Den Haag schrijft ze op die dag in op het adres Harstenhoekstraat 35 in Scheveningen. Vijf jaar later, op 7 januari 1936, gaan ze de hoek om, naar de Harstenhoekweg 78. De moeder van Salomon, de weduwe Bloeme Kesner-Polak (Leeuwarden, 7.12.1861), trekt bij hen in.
        En dan breekt de oorlog uit. Met de Duitsers komt ook de ontjoding de grens over.

complete familie Kesner

De complete familie Kesner, met de twee dochters die in Antwerpen zijn geboren,
Florence in 1923 (links) en Josephina in 1926.
Foto Website USC Shoah Foundation, Washington

Vluchten
Josephina, de jongere dochter, waarschuwt haar ouders dat ze moeten vluchten. Dit vertelt ze in een videogetuigenis die ze in New York aflegt voor het wereldwijde videoproject van Steven Spielberg - een getuigenis die bekeken kan worden in het Joods Historisch Museum in Amsterdam.
        Het gezin hád ook kunnen vluchten; ze hadden familie in Engeland. Maar het leek vader Salomon niet nodig. Hij leefde in de verwachting dat niets hen kon gebeuren. Dit was immers Nederland, waar joden door de eeuwen heen altijd veilig hadden kunnen leven, vertelt Josephina.
        Tot 22 juli 1942 blijft de familie Kesner op de Harstenhoekweg. Josephina haalde op die dag haar examen op de Joodse School; vandaar dat ze die datum nog zo exact weet. Nog diezelfde dag vertrekt het gezin, inclusief oma Kesner, uit Scheveningen: de Duitsers hadden bepaald dat daar geen joden meer mochten wonen.
        Ze beginnen aan wat een lange zwerftocht langs allerlei schuiladressen zal worden. Als opgejaagde, ongewenste verdrevenen gaan ze van hier naar daar.

gezin Kesner

Nog eens het gezin Kesner, nu op oudere leeftijd.
Foto Website USC Shoah Foundation, Washington


Florence, de oudste dochter, verlooft zich in de oorlog met Jaap Levie

Florence, de oudste dochter, verlooft zich in de oorlog met Jaap Levie, aldus de advertentie in Het Joodsche Weekblad van 10 april 1942. Een jaar later is hij dood, vergast in Sobibor.
Foto Delpher

Verloofd
Florence, de oudere zus van Josephina, had al een vrijer. Zij had verkering gekregen met de vijf jaar jongere Jacob Levie (Den Haag, 12.10.1918). Op 12 april 1942 verloofden zij zich. Het Joodsche Weekblad kondigde de verloving aan in zijn editie van 10 april.
        Het eerste onderduikadres dat het gezin Kesner met twee koffers kon betrekken, was bij een broer van Salomon, Isaac Kesner (Amsterdam, 14.1.1893), aan de Kraijenhoffstraat 8 in Den Haag. Isaac woonde hier met zijn vrouw Marianne Meijer (Amsterdam, 2.7.1894) en hun zoon Salomon Edmond (Antwerpen, 23.6.1921).
        Tot september 1942 bleven de Kesners bij deze Isaac - op zolder, de enige plek in huis waar nog plaats was. Toen ontvingen Josephina en Florence de oproep om zich in Huize Windekind te melden voor tewerkstelling in Duitsland. Vanuit Huize Windekind, gelegen aan de Nieuwe Parklaan 76, werd de deportatie van Haagse joden geregisseerd.
        Florence liet zich, zodra ze de oproep kreeg, in het ziekenhuis opnemen. Ze had wat klachten aan haar blindedarm. Dat kon in dit geval uitstel van deportatie opleveren. Haar zus Josephina liep diverse trappen op en neer, om haar hart sneller te doen kloppen. Dan kon ze doen alsof ze een hartafwijking had. Maar die pogingen tot vrijstelling van deportatie faalden blijkbaar; het gezin dook kort erna tòch onder.
        Ze namen de trein, vertelt Josephina in de videofilm, naar een gemengd gehuwde oom en tante in Rotterdam. Hier bleven ze een tijdje, ook oma Kesner. Na een poos werd het toch te gevaarlijk en gingen de zusjes naar een ander adres in Rotterdam. Josephina herinnert zich dat er een bedstee was, maar weet niet meer hoe lang ze er zijn gebleven. De ouders bleven bij de oom en tante (Cor genaamd).

het huis aan de Bisschopstraat 8

Dit is het huis aan de Bisschopstraat 8,
waarin de familie Kesner in Dordrecht onderdook, op de zolder.
Foto Redactie Website

Dordrecht
Josephina ging hierna naar Driebergen. Waar haar zus bleef, is ze kwijt. Terwijl zij in Driebergen was, werd er een nieuw adres gevonden, in Dordrecht dit keer, in de wijk Krispijn. Hier konden ze alle vier terecht.
        Het is het huis van Dirk Hofland, aan de Bisschopsstraat 58 (nu: 8). Ze kwamen bij terecht via Dordtenaar Dijkstra. Ze woonden boven, overdag moesten ze muisstil zijn. Ze lagen dan noodgedwongen in bed, omdat het gezin Hofland kleine kinderen had, die ook niet mochten weten dat er boven onderduikers zaten. Josephina vertelt dat haar vader de hele dag bad. Haar moeder kookte of naaide, en de kinderen lazen boeken.
        Na enige tijd werd het er te gevaarlijk, en vertrokken in ieder geval de dochters. Dat was begin oktober 1943.
        Bloeme, de grootmoeder, was toen al opgepakt, waarschijnlijk in Rotterdam. Ze is vergast in Sobibor, op 23 april 1943. Ook vermoord was toen al de verloofde van Florence, Jacob Levie. Hij eindigde een maand later in Sobibor, op 21 mei 1943.
        Jacob’s ouders en zijn zusjes vonden hun dood in de gaskamers van Auschwitz, eerder dat jaar al. Op 26 februari 1943 werden vader Abraham Levie (Den Haag, 21.4.1891), moeder Roosje Stork (Amsterdam, 6.2.1892) en de dochters Helena (Den Haag, 29.10.1921) en Rachel (Den Haag, 17.6.1928) tegelijk omgebracht.
        Het eerste vluchtadres van de Kesners, bij Isaac in Den Haag, was leeg. Het gezin was er weggeveegd. Isaac is in Scheveningen gestorven op 6 juni 1942 al, zijn vrouw in hetzelfde jaar, op een onbekende locatie en hun zoon Salomon Edmond stierf een dag na de bevrijding, op 6 mei 1945, in het Extern Kommando Sandbostel, een stalag in Nedersaksen.

beide kinderen van Marie en Salomon, Florence en Josephina, weten Auschwitz te overleven

De beide kinderen van Marie en Salomon, Florence en Josephina, weten Auschwitz te overleven.
Foto Website Auschwitz

Huiswerk
Josephina kwam, nadat ze Dordrecht had verlaten, in Ederveen-De Klomp terecht, bij het streng-gereformeerde boerengezin Van der Kamp, bestaande uit een vader, moeder en vijf kinderen. Josephina hielp deze kinderen vaak met school en huiswerk. Ze zegt dat ze het er erg goed had en nog altijd contact met de kinderen heeft. Het gezin respecteerde haar religieuze overtuiging; ze zorgden altijd dat zij geen varkensvlees hoefde te eten.
        Florence was in deze periode in Driebergen, bij een bakker die haar seksueel lastigviel. Maar hij heeft haar niet verraden, zegt Josephina.
         Vijf maanden bleef Josephina in Ederveen. Op een dag zou haar moeder haar komen bezoeken, uit Dordt dus. Dit kon, omdat Maria er totaal niet joods uitzag. Toen ze echter op het station stond om haar moeder af te halen, kwam haar niet-joodse tante de trein uit. Ze zei tegen Josephina dat haar moeder ziek was. Dat geloofde ze niet; ze vroeg wat er was gebeurd.
        Daarop onthulde de tante de verschrikkelijke waarheid – dat haar ouders waren verraden en opgepakt. Josephina zegt in de videofilm dat ze vanaf die dag nooit meer echt heeft geleefd, ze voelde zich dood.
        Het geld van de familie was in beheer bij een vroegere leraar van Josephina. Zij stuurde hem een brief voor een ontmoeting. Hij wilde de zusjes op 13 januari 1944 wel ontmoeten, in Utrecht, om 12 uur. Josephina had Florence tot dan al die tijd niet gezien. Ze wilde eerst samen met haar gaan, later zei ze toch: “Blijf jij maar waar je bent, ik ga wel alleen.”
        Florence kwam toch, en zo liepen de zussen hun ondergang tegemoet. Op het station kwam een man naast hen lopen, die zei: “Hé Florence! Ik ken je van de Bijenkorf, jij bent een jodin. En ik vermoord elke jood die ik te pakken kan krijgen.”

Josephina Kesner op oudere leeftijd, ver na de oorlog

Dit is Josephina Kesner op oudere leeftijd, ver na de oorlog. De foto is afkomstig uit de videofilm
waarin ze vertelt over haar oorlogsbelevenissen.
In dit videoverslag laat ze ook het nummer zien dat op haar arm werd aangebracht in Auschwitz.
Foto Website USC Shoah Foundation, Washington


bar mitswa van Henry

Florence trouwde na de oorlog met Martin Aldorf en kreeg met hem zoon Henry Edmond. In deze advertentie uit het NIW van 19-08-1960 wordt de bar mitswa van
Henry aangekondigd.
Foto Delpher

Opeten
De man nam de zusjes mee naar Scheveningen, naar Huize Windekind. Onderweg aten ze zekerheidshalve de foto’s op die ze bij zich hadden en aan elkaar wilden laten zien. De leraar had op het station niets gemerkt van wat er gebeurde; hij veronderstelde dat de zusjes niet waren komen opdagen.
         In Windekind werden ze verhoord. Maar ze slaagden erin om niemand te verraden. Nog dezelfde dag werden ze naar de Scheveningse gevangenis overgebracht, het Oranjehotel, en nog een aantal dagen later volgde transport naar kamp Westerbork, waar ze aankwamen op 17 januari 1944.
        Ze waren strafgevallen, omdat ze in de onderduik waren opgepakt. Ene Martin Alexander Aldorf, die wat mensen in het kamp kende, wist voor elkaar te krijgen dat Josephina en Florence hun ‘S’ kwijtraakten. Toentertijd dachten de jonge vrouwen natuurlijk nog dat dit verschil maakte. Maar ze ging met het eerstvolgende transport, op 25 januari 1944, gewoon naar Auschwitz.
        In die trein zat ook de in Warschau geboren Martin (‘Mojzesz’) Aldorf, die inmiddels verliefd was geworden op Florence. Josephina had voedsel bij zich, maar dat wilde ze onderweg niet eten. Ze had zich voorgenomen het aan haar ouders te geven, zodra ze die zou zien op de plaats van bestemming.

Overleefd
Het is ongelooflijk, maar zowel Josephina als Florence, en ook haar vriend Martin, hebben zich in Auschwitz alle drie het leven weten te besparen. Dit overleven is des te verbijsterender als je op de website van de Shoah Foundation in Washington leest (zie: website Shoah Foundation Washington) in welke kampen Josephina na Auschwitz is geweest: achtereenvolgens Buchenwald, Gross Rosen en Ravensbrück.
        In dit laatste vrouwenkamp, boven Berlijn gelegen, is zij ten slotte bevrijd, op 2 mei 1945, door het Rode Leger. Of haar zus Florence dezelfde ‘route’ heeft afgelegd, is niet bekend, ook niet hoe het na Auschwitz Martin Aldorf is vergaan. Maar hoe dan ook hebben zij hun levens ongedeerd weten te behouden - een kolossaal geluk is ze gegund geweest.
        Florence trouwde na de oorlog met Martin, en beleefde met hem nog 62 gelukkige huwelijksjaren, zoals de grafsteen vermeldt.
        Het echtpaar kreeg een zoon, Henry Edmond Aldorf, op 16 juli 1947, en is in Nederland blijven wonen, op de Gevers Deijnootweg nummer 145. Hun zoon trok op den duur naar Engeland, naar Walton on Thames.
        Josephina trad in het huwelijk met Maurice Leonard Prins (Amsterdam. 29.8.1923), die de oorlog in onderduik wist te overleven. Het echtpaar emigreerde naar de VS, naar New York. Op 26 januari 1958 werd daar hun enige kind geboren, Edmond Leonard Prins, die op 20 mei 1984 op zijn beurt trouwde met Ellen Joy Cosnowsky.

advertenties uit het leven van Edmond Leonard

Twee advertenties uit het leven van Edmond Leonard, de zoon van Josephina Prins-Kesner en Maurice Prins:
zijn geboorte (NIW 31-01-1958) en zijn trouwen (NIW 13-04-1984).
Foto Delpher

***

Inmiddels zijn Maurice en Josephina overleden, hij op 22 juli 2008, zij op 12 september 2007. Beide keren werd dit meegedeeld in The New York Times. In die overlijdensberichten stond dat Maurice stierf aan de “complications of pancreatic cancer”, en dat Josephina overleed na “a long struggle with Multiple Myeloma”.
        Een ziekte had ze dus ten slotte geveld. Maar de nazi’s hadden hen niet kleingekregen, en dát stond er ook bij, trots. Maurice werd nadrukkelijk “a survivor of the Holocaust” genoemd. En Josephina, die in de video nog het nimmer vervaagde kampnummer op haar arm toont, was “a survivor of Auschwitz”. De lezers mochten dat weten: dat zij glansrijk was ontsnapt aan de hel op aarde.


[*m.m.v. WOII-onderzoekster Aline Pennewaard]


Zoektocht naar joods leven op Harstenhoekweg

Twee historici, prof. dr. Wim Willems en Hanneke Verbeek M.A., hebben een zoektocht ondernomen naar het rijke joodse leven in Scheveningen, toegespitst op de Harstenhoekweg. Ze namen deze ene straat op één moment in de tijd: 1942, om van daaruit een reconstruerende reis terug in de tijd te maken. Op de Harstenhoekweg hebben tussen 1904 en 1942 in totaal 450 joodse families gewoond, onder wie de familie Kesner.

        Het project loopt nog altijd. Weliswaar hebben Willems en Verbeek een boek afgeleverd over hun lokale geschiedschrijving (Hier woonden wij, hoe een stad zijn joodse verleden herontdekte, Prometheus, 384 blz, € 29.95, 2015), er is ook nog een website: harstenhoekweg.nl. En daarop kunnen bezoekers en eventuele nazaten nog onverminderd aanvullende informatie achterlaten over bewoners die zij hebben gekend.
        De openingspagina van de site toont een langgerekte strook met opschuifbare foto’s van alle huizen, aan de even en oneven zijde. Wie op een bepaald nummer klikt, ziet gegevens opdoemen van alle families die op dit adres hebben gewoond, vanaf begin vorige eeuw. De familie Kesner, van nummer 78, zijn de laatste bewoners tot 1942, staat er bij, maar over de gezinsleden is nog maar weinig documentatie voorhanden, en slechts twee vage pasfotootjes.
        Hanneke Verbeek heeft wat zij over het gezin tot nog toe is tegengekomen, gedeeld met de redactie van deze Dordtse website.
        Bezoekers van de Harstenhoekweg-site wordt nadrukkelijk gevraagd om herinneringen toe te voegen, foto’s, documenten, audiofragmenten en getuigenissen, zodat er een collectie erfgoed ontstaat. Al dit materiaal kan ertoe leiden dat de contouren van het vooroorlogse Scheveningen in beeld komen, en ook de eerste jaren van de bezetting.
        De huisnummers van de Harstenhoekweg worden zo weer namen.

openingspagina van de website over de Harstenhoekweg

Dit is de openingspagina van de website over de Harstenhoekweg, met aangeklikt in het midden,
op nummer 78, de voormalige woning van de familie Kesner.
Foto Website


Rolf de Jong heeft het
echtpaar Aldorf gekend

 documenten die verband houden met het verblijf van Rachel en Jacob in België

Dit zijn de documenten
die verband houden met het verblijf
van Rachel en Jacob in België.
Klik op de foto voor de pdf
Foto’s Felixarchief Antwerpen

grafsteen voor vader Vassos, moeder Rebecca en hun zoon Alexander op de Algemene Begraafplaats in Den Haag

De grafsteen voor vader Vassos, moeder Rebecca en hun zoon Alexander op de Algemene Begraafplaats in Den Haag.
Foto Rolf de Jong

Begin maart 2024 reageerde Rolf de Jong uit Den Haag op dit verhaal op deze Stolpersteine-website, een artikel dat is gepubliceerd in 2016. Hij stuurde aanvullende informatie over het echtpaar Aldorf en de familie Antikides.

        De Jong heeft het echtpaar Aldorf gekend. In zijn e-mail schrijft hij dat Martin Alexander Aldorf en Florence Kesner “bijna twintig jaar onze naaste buren” waren in Den Haag − in Flatgebouw Duinwijck aan de Van Alkemadelaan 350 (flat 109).
        “Ik wist”, vervolgt De Jong, “dat zij in België geboren was en hij in Warschau, maar zij spraken nooit over hun verleden. Toevallig kende ik de zuster van de heer Aldorf; zij kwam ook uit Warschau. Deze Rebecca Aldorf was namelijk de moeder van een jeugdvriend van mij in Den Haag, Alexander Dimitri Antikides (geboren op 7 juli 1947 in Beiroet, Libanon). Rebecca (3.11.1915 – 9.8.1997) was met een Grieks-Cypriotische zakenman gehuwd, Vassos Dimitri Antikides (15.1.1903 – 13.9.1990). Zij woonden ook in Den Haag, in de Louise Henriëttestraat op nummer 10. De heer Antikides had een importbedrijf in ballpoints (onder andere de bekende DOT-driekant) in de Haagse Molenstraat op nummer 2.
        “Ook de heer Aldorf was aan dit bedrijf verbonden. Alexander Antikides is helaas op 62-jarige leeftijd overleden, op 17 oktober 2009. Hij woonde in Woking in Groot-Brittannië, en was daar werkzaam als staalhandelaar. Maar hij bezat ook nog een flat in Den Haag op de Kornalijnhorst.”
        Rolf de Jong zond een foto mee van de grafsteen op de Algemene Begraafplaats in Den Haag, die de namen toont van Alexander en diens ouders. “Dus niet alleen de heer en mevrouw Aldorf-Kesner en haar zuster Josephina Kesner hebben de oorlog overleefd”, rondt De Jong af, “maar óók de zuster van de heer Aldorf, Rebecca. Volgens mij woonde zij tijdens de oorlog al in het buitenland, naar mij bijstaat in Amerika.”





< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'