Het voorbije joodse dordrecht

Broekenverkoper Friedrich Adler bleef
in Dordt, en dat kostte hem het leven
* Ontdekt na 75 jaar: Echtpaar Adler dook onder in het dorp Heythuysen

Friedrich Adler

Dit is de enige foto die is gevonden van leden van de familie Adler. Het is Friedrich zelf, de man die tijdelijk een winkel in herenpantalons in Dordrecht dreef.
Foto Yad Vashem

Niemand waarschijnlijk die het nog weet: dat de heer F. Adler op zaterdag 22 januari 1938, om 14 uur, op de Voorstraat 202 een speciaalzaak in herenpantalons opende, toepasselijk ’t Broekenhuis genaamd. Adler had “voor elk figuur ’n passende broek, slank of corpulent”, klanten konden er “altijd op de grootste sorteering” rekenen, tegen lage prijzen, adverteerde hij de dag ervoor in de Dordrechtsche Courant.
        Friedrich Adler was een maand eerder pas in Dordrecht aangekomen, als Duits-joodse vluchteling. En nu startte hij al een winkel. Hij wilde kennelijk aanpakken, tonen dat hij de gastvrije stad waard was. Zijn vader en moeder, Hermann Adler en Jenny Rapp, voegden zich een jaar later bij hem, op 19 januari 1939 - ook op Voorstraat. Ook zij waren in exil gegaan.
        Precies een jaar verder, op 19 januari 1940, verlieten de ouders Dordrecht alweer. Zij hadden een drastisch besluit genomen: zij emigreerden naar Brazilië, naar Sao Paulo. Ook Friedrich’s broer Julius, die elders in Nederland verbleef, maakte die lange reis naar Zuid-Amerika.
        Friedrich bleef alleen achter. Wilde hij zijn winkel niet in de steek laten? Voelde hij zich veilig in Dordrecht?
        Friedrich Adler heeft deze Alleingang met de dood moeten bekopen. Op 15 december 1944 is hij - verruïneerd - overleden in het Zuid-Duitse concentratiekamp Dachau, terwijl zijn ouders en broer ginds hun leven onbedreigd konden voortleven.
        Wie was deze ondernemende broekenverkoper eigenlijk? Wat is er in de tussenliggende oorlogsjaren gebeurd - met hem, zijn winkel en zijn Sliedrechtse echtgenote? En dan is er nog dat raadsel: het dagboek dat aan Friedrich wordt toegeschreven. Terug naar andere, huiveringwekkende tijden.

Twee berichten die de opening van Adlers winkel aankondigen

Twee berichten die de opening van Adlers winkel aankondigen, allebei gepubliceerd in de Dordrechtsche Courant (DC) van 21.1.1938. In de advertentie prijst Adler zijn waren aan, de krant beschrijft de winkel.
Foto Krantenbank RAD


Het pand Voorstraat 202

Het pand Voorstraat 202 is in de jaren vijftig omgenummerd naar 246 (rood) en 248 (zwart). Op de foto is het oude pand 246 nog te zien, meer naar links staat tegenwoordig nieuwbouw.
Foto Redactie Website

Citeren
In de loop van dit verhaal duiken telkens twee personen op. Zij reikten belangrijke gegevens over de familie Adler aan, reden waarom zij hier af en toe worden geciteerd.
        De ene is Harald Freiling uit Frankfurt. Hij heeft meer dan dertig jaar als docent gewerkt in Kelsterbach, de woonplaats van de Adlers. Freiling heeft veel onderzoek gedaan naar de joodse families in Kelsterbach, en zich daarnaast beijverd voor Stolpersteine, die van oorsprong Duitse herdenkingssteentjes voor joodse holocaustslachtoffers, die in heel Europa in trottoirs worden gemetseld.
        De andere persoon is René van Dijk, de langjarige medewerker van het Gorkumse archief. Hij diepte feiten op over de Gorkumse tijd van Friedrich Adler, een periode die volgde op de Dordtse.
        Het begin: Friedrich, aan wie later de tweede voornaam Israël is toegevoegd, is geboren op 30 april 1910 in Kelsterbach, een kleine stad met thans zo’n 15.000 inwoners, gelegen in de deelstaat Hessen in het centrum van Duitsland. Zijn vader Hermann kwam er ook ter wereld, op 28 januari 1877. Zijn moeder (7.4.1885) is afkomstig uit het zuidelijker gelegen Gross-Umstadt. Op 27 juni 1909 waren zij daar in het huwelijk getreden, een kort jaar later hadden zij een eerste zoon, in 1913 gevolgd door een tweede, Julius.

Benauwd
In 1933, het jaar waarin Duitsland kantelde doordat Hitler rijkskanselier werd, verhuisde Friedrich, een jongeman van 23 nu, naar München-Gladbach, een stad niet ver van Limburg vandaan, die in 1960 is omgedoopt tot Mönchengladbach. Het was hier vandaan dat hij op 17 januari 1936 op de vlucht sloeg, naar Nederland, naar de Lange Hezelstraat 53 in Nijmegen. Joden werd in Duitsland het leven benauwd gemaakt; een dodelijk antisemitisme tierde er. Emigreren leek Friedrich levensreddend.
        Nog in hetzelfde jaar trok hij verder in Nijmegen, naar de Sint-Annastraat 76, op 20 augustus, zo vond René van Dijk in de bevolkingsadministratie. Weer drie maanden later vertrok hij uit Nijmegen, en vestigde zich in Dordrecht, op 21 december 1937. Hij liet zich inschrijven als koopman in herenconfectie-artikelen, en bewees ook al na een maand zijn kunde in deze: Adler begon op de Voorstraat 202 ’t Broekenhuis, de speciaalzaak in allerhande broeken. Hij woonde boven de winkel. De Dordrechtsche Courant bericht één dag voor de opening dat Adler “in de benedenverdieping” een winkel heeft ingericht, “voorzien van elk modern comfort, ruime etalage, groote winkelruimte en dito paskamer”.

De gezinskaarten van Friedrich en die voor zijn ouders Hermann en Jenny Adler

De gezinskaarten van Friedrich (voor en achter), en die voor zijn ouders Hermann en Jenny Adler.
De drie woonden op de Voorstraat. Waar Friedrich’s broer Julius in Nederland verbleef, is niet bekend.
Foto’s RAD


Onvrijwillig
Friedrich’s ouders en broer woonden toen al lang niet meer in het huis aan de Rüsselsheimer Strasse 25 in Kelsterbach. Julius was in 1936 al op de vlucht geslagen, niet bekend is waarheen. Maar Harald Freiling meldt dat hij én zijn ouders later alle drie naar Nederland gingen. Vader Hermann en moeder Jenny kwamen op 19 januari 1939 in Dordrecht aan, rechtstreeks komend uit Frankfurt am Main. Op hun Stolpersteine staat dat zij daar “unfreiwillig verzogen” zijn, met andere woorden: weggejaagd.
        Waar Julius zich in Nederland ophield, is niet achterhaald. Maar Freiling heeft bij zijn research nog iets aangetroffen: dat Julius en zijn ouders naar Nederland waren gegaan in afwachting van toestemming om naar Brazilië te mogen emigreren. Hun vertrek naar het Amerikaanse continent was dus een vooropgesteld voornemen. Nederland was zolang alleen een vluchtheuvel.
        De ouders woonden een jaar lang in bij hun zoon Friedrich. Op 19 januari 1940, ruim nog voordat Nederland bezet zou worden door de Duitsers, verlaten ze hem, om zich in te schepen voor de reis naar Sao Paulo; de permissie was verkregen. Wilde of kon Friedrich niet mee naar dat verre land? Wilde hij zijn zaak niet opgeven, maar tot een succes maken? Naar zijn beweegreden is het gissen. Feit is dat hij standvastig in Dordrecht bleef.

De Adlers verlaten Dordrecht

De Adlers verlaten Dordrecht. Op 20.1.1940 meldt de DC dat de ouders van Friedrich emigreren naar Sao Paulo. Op 17.10.1940, als de oorlog al is uitgebroken, vertrekt Friedrich zelf, naar Gorkum. Het bericht noemt ook de families Gerber en Lewi, families met wie Friedrich in een en dezelfde woning in Gorkum zou belanden.
Foto Krantenbank RAD

Gorinchem
Lang heeft Friedrich Adler de winkel niet kunnen volhouden. In mei bereikte de oorlog Nederland en begon de jacht op de joden. In oktober 1940, negen maanden na het vertrek van zijn ouders, zag hij zich genoodzaakt ’t Broekenhuis te sluiten, op de negentiende verliet hij Dordrecht. Hij betrok een woning in Gorinchem, aan de Burgstraat 1 in de binnenstad.
        Friedrich had gehoopt er slechts tijdelijk te hoeven blijven. Dat blijkt uit een brief die in het Dordtse archief is gevonden, gedateerd 18 oktober 1940. Daarin wendt de Dordtse commissaris van politie zich met een verzoek tot de “Heer Commissaris van Rykspolitiële klasse” in Den Haag, tevens “Hoofd van den Ryksvreemdelingendienst”. Of hij voor “de niet-arische” Adler een uitzondering kan maken op de bepaling van 4 september 1940 dat buitenlandse joden zich niet meer mogen ophouden in de kuststroken (waar Dordt onder viel)?
        De commissaris schrijft dat de winkel nu wordt “waargenomen door een bediende”. Zou Adler, “om aan zijn verplichtingen te kunnen voldoen en tevens om controle te kunnen uitoefenen”, één keer per week naar Dordrecht mogen gaan, opdat hij orde op zaken kan stellen? De commissaris voegt er nog aan toe: “Ten nadeele van Adler is by myn administratie niets bekend.”
        De ontheffing is afgewezen. Adler keert niet meer terug in Dordrecht.

Dit is het hoekpand in Gorkum waar Friedrich zich vestigde, boven de drogisterij van Izak Meijer

Dit is het hoekpand in Gorkum waar Friedrich zich vestigde, boven de drogisterij van Izak Meijer.
Foto Archief Gorinchem

Hoekpand
Burgstraat 1, licht archiefmedewerker Van Dijk toe, is een bovenwoning. Beneden is de drogisterij gevestigd van Izak Meijer, die als adres Havendijk 2 heeft. Het pand is namelijk een hoekpand. “Meijer woonde zelf ook boven”, aldus Van Dijk, samen met zijn echtgenote Sara den Hartog. Hij was op 25 september 1935 in Gorinchem met haar getrouwd. Sara kwam uit Sliedrecht, waar ze op 14 mei 1910 was geboren als dochter van Hartog den Hartog en Marianne den Hartog (Heerjansdam, 1.5.1874).
        Deze Marianne was inmiddels weduwe geworden, en op 19 november 1935 vanuit Haarlem naar de Burgstraat 1 verhuisd. Ze woonde in bij haar dochter en schoonzoon.
        Zij had nòg een dochter, Elizabeth, ook geboren in Sliedrecht, op 19 mei 1917. Deze was gediplomeerd verpleegster. Op 2 juli 1936, deelt Van Dijk mee, verhuisde zij van Amsterdam naar Apeldoorn, naar de joods-psychiatrische inrichting ‘Het Apeldoornsche Bosch’.
        Aannemelijk is dat zij zo nu en dan haar moeder en zus in Gorkum opzocht. Want Elizabeth en mede-bewoner Friedrich raakten verliefd, en trouwden. Op 10 juni 1941 liet Elizabeth zich uitschrijven in Apeldoorn en inschrijven in Gorinchem. Ze ging bij haar man wonen.
        Terzijde: in dezelfde bovenwoning woonden overigens nòg meer mensen. Het zijn: Jakob Gerber (Schwetz, 19.11.1882), zijn vrouw Jeanette Gerber-Lewi (Bromberg, 28.11.1898), hun dochter Flora Lotte (Berlijn, 29.8.1924) en Jeanette’s ouders Jacob Loachim Lewi (Bromberg, 27.11.1887) en Paula Lewi (Bromberg, 3.5.1889). Zij waren eveneens Duits-joodse vluchtelingen, en waarschijnlijk kennissen van Friedrich. Zij vertrokken namelijk gezamenlijk uit Dordrecht, waar de families Gerber en Lewi woonden in de Adriaan van Bleijenburgstraat 29 rood (nu: 45).

Jakob Gerber stierf tijdens een dienst in de Gorkumse synagoge

Jakob Gerber stierf tijdens een dienst in de Gorkumse synagoge, bericht Het Joodsche Weekblad op 12.6.1942.
Foto Joods Monument

Potlood
In 1942 viel alles uiteen. Jakob Gerber overleed plotseling op 59-jarige leeftijd op 30 mei, terwijl hij in Gorkum de synagogedienst bijwoonde. Op 11 augustus ging Elizabeth terug naar ‘Het Apeldoornsche Bos’, om er op de 17de (weer) in dienst te treden. Haar echtgenoot Friedrich verdween. Op de Gorkumse persoonskaart staat “met potlood” geschreven, aldus Van Dijk, dat hij “sinds 3 oct. 1942 afwezig” is, hetgeen betekent: ondergedoken. Op 18 december wordt hij officieel uitgeschreven met de aantekening “v.o.w” (vertrokken onbekend waarheen).
        Langzaam maar onafwendbaar daalden de joden en alle andere mensen die de nazi’s onwelgevallig zijn, af in de duisternis.
        Elizabeth staat op een herdenkingspagina van de website Joods Monument bij al diegenen die in de nacht van 21 op 22 januari 1943 zijn opgepakt, tijdens een beruchte, massale razzia in het krankzinnigengesticht. Twaalfhonderd patiënten en zo’n vijftig personeelsleden zijn toen direct afgevoerd naar Auschwitz. Maar twijfelachtig is of Elizabeth tot die groep behoorde. Joods Monument meldt dat zij op 28 februari 1945 is omgebracht, ergens in Midden-Europa.
        Er is evenwel een aanvulling over haar, die inhoudt dat zij op 2 augustus 1944 van kamp Westerbork naar Theresienstadt is vervoerd, met ‘transport XXIV/?. 26’. En op 1 oktober 1944 werd zij daarvandaan naar Auschwitz overgebracht, met ‘transport Em, c. 1242’.
        De families Gerber en Lewi werden in Sobibor vermoord. Moeder Jeannette en haar dochter Flora op 28 mei 1943; haar ouders Jakob en Paula een week eerder, op 21 mei 1943.
        En Friedrich? Hij stierf evenzeer, in Dachau, op 15 december 1944, 34 jaar oud. Volgens het Gedenkbuch, de website van het Bundesarchiv voor joodse slachtoffers van de nazi-tirannie, heeft hij van 19 juni tot 31 juli 1944 gevangengezeten in kamp Westerbork. Op die 31ste is bij naar het getto Theresienstadt getransporteerd, op 28 september vandaar naar Auschwitz en op 10 oktober nog eens naar Dachau.
        De enigen die de gruwelen hebben weten te overleven, zijn niet alleen zijn ouders en broer, beschut en beschermd in Brazilië, maar ook zijn schoonmoeder Marianne (overleden 8 mei 1962, 88 jaar), zijn schoonzus Sara Meijer-den Hartog (in 1989 overleden in Israël, waar zij op 24 juni 1980 aankwam) en haar man Izak Meijer (overleden 22 januari 1969, 60 jaar).

De muur van het joodse monument aan het Melkpad in Gorkum

Op de muur van het joodse monument aan het Melkpad in Gorkum staan op alfabetische volgorde de namen van de Gorkums-joodse oorlogsslachtoffers.
Foto Redactie Website

Op de muur van het joodse monument aan het Melkpad in Gorkum staan op alfabetische volgorde de namen van de Gorkums-joodse oorlogsslachtoffers

Friedrich Israël Adler wordt als eerste genoemd. Zijn vrouw Elizabeth ontbreekt, in tegenstelling tot leden van de familie Gerber en Lewi.
Foto Redactie Website


het Sliedrechtse oorlogsmonument aan de Stationsweg

Op of bij het Sliedrechtse oorlogsmonument aan de Stationsweg
(Sliedrecht is Elizabeth’s geboortedorp) worden geen namen genoemd,
het is bedoeld “voor hen die vielen”.
Foto Redactie Website

Muur
De doden, de Holocaustslachtoffers, zijn zeven decennia later allen herdacht.
        Friedrich Adlers naam staat op de muur van het joodse monument aan het Melkpad in Gorkum. De muur, met wit cement bestreken, bevindt zich achter een menora van Carrara-marmer. In alfabetische volgorde kan men er de namen van zeventig joodse oorlogsslachtoffers uit Gorinchem lezen. Elizabeth Adler ontbreekt, de Gerbers en Lewi’s worden genoemd.
        In Sliedrecht, Elizabeth’s geboortedorp, staat een oorlogsmonument aan de Stationsweg, een bronzen beeldengroep van enkele mensenfiguren, “voor hen die vielen”. Namen worden hier niet vermeld, maar Sliedrecht kent sinds 2015 een werkgroep Stolpersteine. Mogelijk komt er voor Elizabeth een persoonlijk gedenkteken.
        Harald Freiling heeft in Kelsterbach al Stolpersteine voor de familie Adler weten te organiseren, in de stoep bij hun voormalige woonhuis. Stolpersteine zijn overwegend bedoeld voor vermoorde joden, maar in Kelsterbach hebben de drie gezinsleden die de oorlog hebben overleefd, bij uitzondering niettemin een steentje gekregen. ‘überlebt’ staat er nadrukkelijk bij.

In Kelsterbach, de voormalige woonplaats van de Adlers, zijn Stolpersteine geplaatst

In Kelsterbach, de voormalige woonplaats van de Adlers, zijn Stolpersteine geplaatst,
bij hoge uitzondering ook voor de overlevende familieleden.
Foto Harald Freiling

Dagboek
Met al deze droeve triestheid zou dit verhaal kunnen stoppen. Maar de contacten met Van Dijk en Freiling hebben een opmerkelijke wetenswaardigheid opgeleverd. Friedrich Adler blijkt een dagboek te hebben bijgehouden tijdens zijn onderduik.
        Dit dagboek, meer een biografie volgens Freiling, is op een of andere wijze bij zijn familie in Brazilië terechtgekomen. Hoe en wanneer is niet bekend, en dat zijn nog maar enkele van de raadseltjes die aan deze mémoire kleven.
        René van Dijk hoorde van het dagboek via Laura Perreira. Zij, ook benaderd door de redactie van deze website, is een Belgische, die woonde en werkte in Sao Paulo. (Ze is inmiddels verhuisd naar New York.) Daar was ze verbonden aan een onderzoeksgroep over de Holocaust van de plaatselijke universiteit. Via de professor die deze groep coördineert, kreeg zij het dagboek in handen, hij weer via de familie. Daarin las zij om te beginnen, laat ze weten, dat Friedrich niet naar Brazilië iëmigreerd, om de eenvoudige, prozaïsche reden dat hij “helaas geen visum meer heeft kunnen krijgen”.
        Laura Perreira begon een tijdje geleden al het dagboek te vertalen in het Portugees. Gevraagd of er een kopie beschikbaar is om uit te citeren in dit verhaal, laat zij weten dat de professor daar eerst toestemming voor moet vragen en krijgen van de familie. Na maanden wachten was het nog steeds niet zover; Perreira zou de professor nog eens mailen. “Ik zit er ook wat verveeld mee”, schreef ze. Goedkeuring is er nog altijd niet, de kwestie is verzand. Van Dijk betreurt dit. Het Gorkums archief “stelt uiteraard veel belang in de inhoud van het dagboek”.

Marianne den Hartog-den Hartog, de moeder van Elizabeth en schoonmoeder van Friedrich, heeft de oorlog overleefd

Marianne den Hartog-den Hartog, de moeder van Elizabeth en schoonmoeder van Friedrich, heeft de oorlog overleefd. Zij overleed op 8 mei 1962 en ligt begraven op de joodse begraafplaats in Dordrecht.
Foto’s RAD en Het Stenen Graf

Kopie
Harald Freiling heeft tot zijn eigen verrassing een kopie ontvangen van het getypte dagboek. Het is “ein dickes Manuskript”, in het Duits, maar dit is geen kopie van de originele Duitse versie. Het is een hervertaling uit het Portugees, mailde hij.
        Freiling heeft de kopie gekregen van de zoon van Julius Adler. De zoon kon het Duits niet lezen en weet niet hoe zijn vader aan het dagboek is gekomen. Misschien, veronderstelt Frieling, is het (naderhand?) gevonden op Friedrich’s onderduiklocatie.
        Waar deze locatie nu was, vermeldt Friedrich niet. Hij schrijft alleen dat hij op 12 juni 1942 is ondergedoken, en dat “später” Elizabeth (‘Bep’) hem daar kwam vergezellen. Zij bevonden zich in het huis van ene Mia en Jo, een echtpaar dat Friedrich en Eizabeth eerder al hadden leren kennen. Er werkte een huishoudster, Hanny. Deze gaf Friedrich en Bep te eten. Mia was protestants, Jo katholiek.
        Op de laatste pagina noteert Friedrich, die zich soms ‘Frits’ liet noemen, dat Mia op 16 augustus 1943 een zoon heeft gebaard, hun derde kind inmiddels. Ten slotte rept hij van razzia’s in de omgeving van Roermond, die onrust veroorzaken in het huis van Mia en Jo. De beide echtparen gaan voor de zekerheid beurtelings de wacht houden. Bep slaapt dan beneden op een sofa, Frits op een matras in de gang, Mia en Jo boven – of omgekeerd.

***

De notities stoppen in oktober 1943, wat erop duidt dat Bep en Frits daarna op hun schuiladres zijn ontdekt en gearresteerd. Aan de hand van het Gedenkbuch für die Öpfer der Verfolgung der Juden unter der nationalsozialistischen Gewaltherrschaft in Deutschland heeft Harald Freiling vastgesteld dat Frits en Bep beiden van 19 juni tot 31 juli 1944 in kamp Westerbork gevangen hebben gezeten, om vervolgens op de 31ste juli gezamenlijk naar Theresienstadt te worden gedeporteerd. Frits is vandaar op 28 september 1944 naar Auschwitz overgebracht, en op 10 oktober naar Dachau. Daar is hij 15 december 1944 vermoord, op 34-jarige leeftijd. Bep is op 1 oktober 1944 naar Auschwitz vervoerd, en daar op 28 februari 1945 vergast, 27 jaar oud.
        Freiling heeft inmiddels, na jaren van onderzoek, een boek geschreven over de lotgevallen van Frits en Bep Adler, dat (in de herfst van 2018) bijna af is. De titel wordt: Eine Jugend in Kelsterbach, untergetaucht in Holland, ermordet in Dachau.
        Voordat het wordt gepubliceerd, probeert hij met taaie volharding nog te achterhalen waar het echtpaar tussen 1942 en 1944 ondergedoken is geweest, waar het dat ‘illegale leven’ leidde. Freiling vermoedt dat het in de buurt van Nederweert was, maar weet niet de precieze locatie, noch de echte namen van Mia en Jo. Hij weet alleen dat Bep Mia kende. Zij waren vriendinnen uit de tijd dat Bep in ‘Het Apeldoornsche Bos’ werkte, de joodse psychiatrische inrichting.

Ontdekt na 75 jaar: Echtpaar Adler
dook onder in het dorp Heythuysen

kaarten over hen uit het archief van de Joodsche Raad in Amsterdam

kaarten over hen uit het archief van de Joodsche Raad in Amsterdam

Het Arolson Archief in Bad Arolson heeft in mei 2019 delen van dit grootste Holocaust-archief ter wereld geopenbaard. Daardoor zijn ook documenten tevoorschijn gekomen die over Friedrich Adler en zijn echtgenote Elizabeth gaan.
De eerste twee zijn kaarten over hen uit het archief van de Joodsche Raad in Amsterdam. De kaarten vermelden dat Friedrich en Elizabeth op 31 juli 1944 naar Theresienstadt zijn getransporteerd.
Foto’s Arolson Archief

Het is aannemelijk dat Friedrich Adler en zijn vrouw Elizabeth ondergedoken hebben gezeten in het Limburgse Heythuysen, ten oosten van Weert. Dit valt af te leiden uit politieverslagen die Roel Rijks heeft aangetroffen in het gemeentearchief van Heythuysen.
Rijks (1984), van beroep applicatiebeheerder, heeft een achtergrondverhaal geschreven over het verraad van vijf joodse onderduikers van Heythuysen, een artikel dat is gepubliceerd in het boek Meer dan alleen namen van de Heemkunde Vereniging Heitse. Tijdens onderzoek stuitte hij op verklaringen die na de oorlog, in 1946, zijn afgelegd over een razzia op zaterdagmorgen 10 juni 1944. Bij die invallen, die grote verslagenheid teweeg hebben gebracht in het dorp, is sprake van ‘het Jodenechtpaar Adler’.

Jodenjagers
Wat heeft zich afgespeeld? De gebeurtenissen op de tiende juni konden worden gereconstrueerd, doordat de Politieke Recherche van de Rijkspolitie in Weert, tussen april en september 1946 alle betrokkenen heeft ondervraagd, óók de vier rechercheurs van het Amsterdamse Bureau Joodsche Zaken. Zíj waren het die naar Heythuysen kwamen die dag om op joden te jagen. Zíj hadden “zeer preciese informatie over de namen van joodse onderduikers en de twee adressen waar deze in Heythuysen waren ondergebracht”. De rechercheurs heten: Theodorus van Eysden, Adrianus Cornelis Dirk Kaptijn, Gerrit Wilhelmus Oude-Wolbers en Theo van Zwam.
        Op de processen-verbaal van deze kwestie baseerde Roel Rijks zich.
        Eerst gingen de jodenjagers naar de Kloosterstraat 203a. Daar ontdekten ze in de woning van Jacob Berkhout en Johanna Berkhout-van den Muysenberg onderduikster Elizabeth Prijs-Elsas en haar twee kinderen Carla (1929) en Simon (1942).
        Daarna gingen de rechercheurs naar de Dorpsstraat 75, het adres van fabrieksarbeider Johann Theodor Baetsen (Grefrath, 16.6.1911) en zijn echtgenote Jacoba Catharina Janssen (Kessel, 21.3.1912)*. Ook in hun woning hielden zich ‘Jodenmenschen” verstopt, volgens het politierapport ene Frits Adler en zijn vrouw Elizabeth. Ook zij werden gearresteerd en afgevoerd naar kamp Westerbork, waar zij op 19 juni aankwamen.
        De opgepakte personen móeten haast wel de Friedrich (‘Frits’) en Elizabeth (‘Bep’) den Hartog zijn, over wie in bovenstaand verhaal sprake is. Hoeveel Duitse Frits Adlers zullen immers getrouwd zijn met een Nederlandse Elizabeth? De data van arrestatie en aankomst in Westerbork sluiten bovendien op elkaar aan.
        Jacoba Baetsen-Janssen, de onderduikverleenster, heeft de politie na de oorlog verteld hoe het echtpaar Adler bij haar en haar man terechtkwam. Uit haar verklaring dit citaat: “In Februari 1944, toen wij nog op de Dorpsstraat No. 75 woonden, kwam een zekere Jo Theelen uit Baexem bij ons en vroeg aan mij en mijn man, of wij aan een Joodsch echtpaar onderdak wilden verlenen. Hij vertelde dat Fien Jespers uit Heythuysen hem naar ons had gestuurd, om te vragen of wij onderdak hadden voor Joden.
        “Na onze toestemming kwam in Februari 1944 een zekere Sonnemans uit Hernerweert bij Roermond, met het Joodsche echtpaar bij ons, welke Jodenmenschen bij ons onderdoken. De man was genaamd Frits Adler en de vrouw heette Elizabeth, hoe haar eigen achternaam was, weet ik niet meer.”

kaart komen uit het archief van Theresienstadt

Deze en de volgende kaart komen uit het archief van Theresienstadt. Friedrich is op 28 september vandaar naar Auschwitz overgebracht (en vandaar naar Dauchau op 10 oktober), Elizabeth is op 1 oktober afgevoerd, naar een onbekend concentratiekamp.
Foto’s Arolson Archief

Angstgil
Het werd druk in huize Baetsen. Johan en zijn vrouw hadden al twee Canadese piloten bij hen laten onderduiken en “een zekere Caspar Peskens”, een bakkerszoon uit Heythuysen die de dwangarbeid ontvluchtte. Inclusief het echtpaar Adler woonden er nu vijf onderduikers. De piloten hebben na “enkele dagen” een ander onderduikadres gekregen.
        Tijdens de inval op 10 juni troffen de vier Amsterdamse rechercheurs boven na “heel lang” zoeken Frits en Elizabeth aan. Baetsen verklaarde na de oorlog: “Ik ging naar de wc om te trachten te vluchten, doch die ene persoon bleef steeds bij mij. Toen die andere drie personen een tijdje boven waren hoorde ik plotseling een angstgil van een vrouw. Ik begreep direct dat ze het echtpaar Adler gevonden hadden.”
        De rechercheurs vroegen de Baetsens waarom zij joden onderdak hadden verschaft. Waarop Jacoba antwoordde dat zij dat “uit armoede hadden gedaan”. Haar man zou meegenomen worden, maar Jacoba “smeekte veel”. Eén rechercheur zei daarop dat zij en haar man “toch maar arme donders waren” en na overleg besloten de vier dat Johan thuis mocht blijven. Hij moest wel de illegale radio die in de kelder was gevonden, op maandag per trein in Amsterdam komen afgeven, op het Adema van Scheltemaplein.
        Jacoba vroeg nog aan een rechercheur wie had verraden dat “wij Joden hadden”. Hij antwoordde: “Daar heb je niks mee te maken; wij komen rechtstreeks van Amsterdam.” Waarna de vier, getooid in burgerkleding, weggingen met het echtpaar Adler.
        ’s Avonds kregen Johan en Jacoba bezoek van Harry Jespers, een kameraad die van alle onderduik op de hoogte was. Johan gaf de radio aan hem mee, zelf dook hij onder, op maandag; Jacoba op dinsdag. Ze waren bang dat “nog meer illegaal werk van ons met Engelsche piloten uit zou kunnen lekken”.
        Jacoba ten slotte in haar verklaring: “Van de familie Adler hebben wij nooit meer iets vernomen, zoodat ik vermoed, dat zij beiden dood zijn tengevolge van de arrestatie.”

kaart komen uit het archief van Theresienstadt

Monument
Frits en Elizabeth zijn inderdaad vermoord, hij in Dachau op 15 december 1944, zij ergens in Midden-Europa op 28 februari 1945. Moeder Prijs en haar twee kinderen belandden via Westerbork eerst in Bergen-Belsen, daarna in Theresienstadt, waar ze worden bevrijd door de geallieerden op 23 april 1945. Johann Baetsen heeft geleefd tot 12 april 1979, Jacoba zal anno 2019 niet meer leven, maar er is tot dusverre geen overlijdensdatum van haar gevonden.
        De namen van Friedrich Adler en Elizabeth Adler-den Hartog zijn niet opgenomen in het Vredesmonument, een oorlogsmonument in de Stationsstraat in Heythuysen, ter nagedachtenis aan “alle medeburgers die omkwamen door oorlogsgeweld 1940-1945”. Roel Rijks hechtte eraan om hun namen nadrukkelijk in het boek te vermelden, “gezien de connectie met Heythuysen”: het dorp was hun laatste toevluchtsoord. In een e-mail deelt hij mee dat de Heemkunde Vereniging voornemens is om voor het echtpaar twee struikelstenen te plaatsen.

[* Jacoba Baetsen-Janssen zegt zelf in het proces-verbaal dat zij en haar man in februari 1944 in de Dorpsstraat woonden, en zij zal dat toch heus wel weten. Andere getuigen reppen van de Biesstraat 31a, maar dat is het latere adres van het echtpaar Baetsen.]


< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'