Het voorbije joodse dordrecht
Alsnog ontdekt: Joodse verzetsstrijdster
Estella Pach verborg zich vaak in Dordt
* ‘Westerbork’ en de moeizame wordingsgeschiedenis ervan
Estella Pach, hier op een foto uit 1941, had voor, tijdens en ook na de oorlog contact met de Dordtse familie Baijens. |
En opnieuw is een onderduikadres in Dordrecht openbaar geworden – zevenenzeventig jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog.
De joodse verzetstrijdster Estella Pach heeft zich tijdens die oorlog meerdere keren mogen verstoppen in Nieuw Krispijn, bij Philippus Leendert Baijens en diens echtgenote Areke Paerels in hun woning in de Anna Paulownastraat.
Estella’s enige kind, Manja Adeline Pach, heeft dit geschreven in een verhaal dat in november 2020 is gepubliceerd in het boek Gezichten van Joods Verzet, dat veertig schetsen bevat van Joden in het verzet. Daarin vertelde Manja dat haar moeder verschillende onderduikplekken heeft gehad, in Dordrecht bijvoorbeeld, maar ook in Den Haag en Arnhem.
Pas in 2022 ontdekte de redactie van deze Dordtse Stolpersteine-website het bestaan van het boek; je kunt niet alles kennen. Daarop zocht zij contact met de voormalige bestuursrechter mr. M.A. Pach uit Deventer, oftewel Manja Pach. Meteen gaf zij desgevraagd prijs welke Dordtse familie haar moeder indertijd steeds heeft verwelkomd: het gezin Baijens. “Het waren goede vrienden van mijn moeder, ook na de oorlog.”
Manja vertelde dat zij anno nu nog altijd contact heeft met de enige van de drie zonen Baijens die nog leeft, Egen Eddy (‘Ed’) uit Canada. Hij is inmiddels tegen de negentig en zijn Nederlands is verengelst. In een e-mail die hij via Manja Pach naar de Dordtse redactie stuurde, meldde hij dat Estella trouwens niet de enige was die onderdook bij de familie Baijens. Er kwamen geregeld “individuals of any description”, vage figuren dus, kort of langer ‘logeren’.
“Mijn vader zei nooit wie zij waren of waarom zij verstopt moesten worden”, aldus Ed, die toentertijd zeven jaar oud was. “Want als ik zou worden gearresteerd, zou ik ook geen informatie kunnen onthullen.” Maar ‘Stella’ herinnert hij zich zeker nog wel. Zij “was with us often and for longer stays”. Bovendien zijn alleen Pach en Baijens tot op de dag van vandaag met elkaar blijven omgaan.
In dit verhaal: wie was Estella Pach verder, hoe stak haar familie in elkaar, en ook: hoe kwam zij eigenlijk in Dordrecht terecht?
De Amsterdamse gezinskaart van Levie Pach en Fijtje Solomons. Zij trouwden in Amsterdam op 3 januari 1907 en kregen drie kinderen, Alexander, Estella en Samuel. |
Estella en Alexander in de zomer van 1926. |
Smog
Estella Pach was het tweede kind van de drie die Levie Pach (Amsterdam, 2 februari 1884) kreeg met Fijtje Solomons (Londen, 8 april 1877). Aan Estella (‘Stella’,‘Stel’ of ‘Stelletje’), geboren op 10 januari 1910, ging haar broer Samuel (‘Sam’, 2 oktober 1907) vooraf, en na haar kwam daar nog Alexander (‘Lex’) bij, op 29 oktober 1913.
Levie was diamantbewerker van beroep en al vanaf zijn 14de lid van de Algemene Nederlandse Diamantbewerkersbond (ANDB), “verreweg de belangrijkste vakbond van de voornamelijk joodse diamantwerkers in Amsterdam” (Wikipedia). Fijtje was als kind al naar Nederland gekomen, “omdat zij de Londense smog niet verdroeg”, zoals Manja Pach schreef in de biografische schets van haar moeder Estella. Veel citaten in dit artikel zijn op die bron terug te voeren.
Levie en kostuumnaaister Fijtje trouwden in Amsterdam, op 3 januari 1907. Precies negen maanden later verscheen hun eersteling Samuel. Hij en de navolgende kinderen “groeiden op in een zeer idealistisch gezin, dat gelukkig met elkaar was”. Estella kon “goed leren”, al vond dochter Manja een aantekening in een rapport uit 1924 van de Vakschool voor Vrouwen- en Kinderkleding, dat zij zich “ordelijker moet gedragen”. Manja: “Ik heb de neiging te zeggen: dat zou wel een motto voor haar leven kunnen zijn!”
Ze zong in een socialistisch kinderkoor en ze leerde zwemmen − “activiteiten die zeker niet voor alle kinderen uit haar generatie vanzelfsprekend waren”, duidt Manja. Nadat Estella in 1932, na een tweejarige coupeuse-opleiding, haar akte N.A. had behaald, ging zij aan de slag als lerares.
Links als zij en de familieleden waren, sloot Estella zich aan bij het Nivon, het Nederlands Instituut voor Volksontwikkeling en Natuurvriendenwerk, kortweg de Natuurvrienden genoemd. Zo ook ging zij zich bezighouden met de wereldtaal Esperanto. In 1928 vond er in Nederland een internationaal Esperantocongres plaats, waaraan zij als 18-jarige deelnam. Bij die gelegenheid ontmoette zij Werner Stertzenbach uit het Duitse Essen, een man “die haar leven ingrijpend zou beïnvloeden”. Zij werd verliefd op hem.
Het persoonsbewijs van Werner Stertzenbach uit Essen. Hij zou het leven van Estella “ingrijpend” gaan beïnvloeden. |
Hartelijk
In 1933 vluchtte Werner, een Duitse communist, naar Nederland. Hij was al opgepakt geweest door de nazi’s van Hitler, maar na vijf maanden vrijgelaten. Vrienden adviseerden hem met klem om uit Duitsland te verdwijnen. In Amsterdam herstelde hij het contact met Estella. Hij werd in het gezin Pach “vriendelijk en hartelijk ontvangen”, vertelde hij veel later aan zijn dochter Manja. In 1937 werd Werner, die regelmatig Estella opzocht, als illegale vluchteling vastgezet in de gevangenis van Rotterdam.
In dat jaar veranderde Estella van baan: ze werd assistent-bestuurder van de bij het NVV aangesloten Algemene Bond van Arbeiders en Arbeidsters in de textiel- en kledingbedrijven ‘De Eendracht’. Ze was nu een bezoldigd vakbondsbestuurster, daarnaast gaf zij nu en dan naailessen aan een avondcursus op de huishoudschool. Op 8 januari 1940, vervolgt Manja de levensschets, werd Estella door de gemeente Amsterdam voor drie jaar benoemd tot gedelegeerd lid van het bestuur van de Vereniging Vakschool tot Opleiding van Verkoopsters en Industrienaaisters.
Het lidmaatschap, geformaliseerd op 1 oktober 1940, duurde slechts ultrakort, want nog in de herfst “maakte de bezetter een einde aan de deelname van Joden in alle vormen van openbaar bestuur”.
Joden waren nu zelfs hun leven niet meer zeker, zou al spoedig blijken.
De Dordtse gezinskaart van de familie Baijens. Aanvankelijk woonden Philippus Baijens en zijn vrouw Areka Paerels aan de Dubbeldamseweg, op nummer 152 rood. |
Dit zijn de drie kinderen Baijens, in 1947 gefotografeerd in de studio van vader en zoon Beerman op het Vrieseplein. |
Per 10 oktober 1931 ging het echtpaar Baijens wonen in de Anna Paulownastraat, op nummer 3, de woning rechts bij het zijpad. |
Beknot
In Dordrecht hadden Philippus Leendert Baijens (Dordrecht, 26 mei 1898) en Areke Paerels (Dordrecht, 15 juli 1904) de eerste twee van hun drie kinderen gekregen: Philippus Laurens (19 mei 1929) en Egen Eddy (29 oktober 1932). Het echtpaar had op 20 juli 1927 in Dordrecht de bruiloft gevierd. Hij was een monteur bij het GEB en ongelovig, zij was Nederlands Hervormd. Ze waren nog op de huwelijksdag aan de Dubbeldamseweg gaan wonen, op nummer 152 rood (nu: 220), per 1 oktober 1931.Tussen hun eerste en tweede kind in waren Flip en Areke verhuisd naar de Anna Paulownastraat 3 (ook nu nog 3).
Van belang is dit gegeven: de De Baijenses waren al vóór de oorlog bevriend geraakt met Estella Pach – via de natuurvriendenvereniging.
In die oorlog zou Estella haar ouders en haar twee broers verliezen aan de wreedheid van de nazi’s. Daar zag het in het begin nog niet meteen naar uit, alhoewel er steeds meer maatregelen werden afgekondigd die de Joden beperkten.
Dochter Manja schrijft over die beknottende ver- en geboden: “Het bordje ‘Joden niet gewenst’ in cafés raakte haar niet, alcohol en sigaretten waren in de kringen waarin zij verkeerde, taboe. Ze bleef haar hele leven geheelonthouder. Of zij last had van het verbod naar het theater te gaan? Ik heb er niets over gevonden. Maar het zal haar ongetwijfeld duidelijk zijn geweest dat het leven in het bijzonder voor de Joodse Nederlanders er – zacht gezegd – niet makkelijker op werd.”
Drie persoonskaarten bevinden zich in het Amsterdamse archief van Estella Pach, maar twee ervan zijn ‘valsch’: |
Valsch
Estella werd ontslagen als assistent-vakbondsbestuurder. Op 9 april 1941 meldde zij zich verplicht aan bij de Joodse Raad (JR). Op haar JR-kaart staat het adres vermeld (Pieter van de Doesstraat 96 III) waarnaar zij op 29 januari 1943 was verhuisd, nadat zij eerst vanaf 11 oktober 1938 in de Gerard Doustraat had gewoond, daar ook op eenzelfde nummer: 96 III.
In totaal worden in het Stadsarchief drie woonkaarten van Estella bewaard, die digitaal in te zien zijn. Op twee ervan staat met grote letters ‘Valsch’. Dat waren ze zeker. Als (niet- bestaande) ouders noemt Estella hierop Jacobus Pach (Amsterdam, 28.1.1880) en Hendrika Volkers uit Arnhem (1.6.1878), terwijl haar werkelijke ouders Levie en Fijtje waren. Manja, de latere dochter, achterhaalde dat haar moeder “met diezelfde valse gegevens een Persoonsbewijs” heeft aangevraagd, op 5 november 1941.
“Was dit haar eerste verzetsdaad?”, vraagt zij zich af.
Hoe ging het intussen met haar geliefde, Werner?
“Via diverse omzwervingen” was hij in februari 1941 geïnterneerd in kamp Westerbork. Daar werd hij spil van een groep die onder meer mensen hielp ontvluchten. Estella hoorde “vermoedelijk” van zijn verblijf daar via Werners oudere broer Herbert, die in 1937 ook naar Nederland was gevlucht. Met hem, zijn vrouw Grete en hun beider zoontjes had Estella “veel contact” in, en ook na de oorlog. Manja: “Herbert deed klusjes voor de Joodse Raad als schilder en had contact met Han Wegerif en Etty Hillesum.” Han Wegerif was de weduwnaar bij wie Etty Hillesum, de latere, fameuze dagboekschrijfster, in 1937 in huis trok als femme d‘honneur. Zij kreeg een relatie met hem.
Estella gaat Werner brieven schrijven, de eerste die hij krijgt in Westerbork is van 12 oktober 1941. “Er zouden er in de daarop volgende twee jaar nog vele volgen.”
[Een toelichting: voor het verhaal in Gezichten van Joods verzet kon Manja Pach gebruik maken van meer dan 140 brieven die Werner naar Estella in Amsterdam stuurde. Ze citeert er uiteraard uit en een selectie ervan is in 2005 gepubliceerd in het boek Rood en jood, uitgegeven door het Herinneringscentrum Kamp Westerbork en bezorgd door Sophie Molema. De brieven van Manja’s moeder aan Werner zijn “helaas verloren gegaan”.
Zowel Etty Hillesum als haar vriend Jopie Vleeschhouwer reisde vanaf medio 1942 “diverse malen” tussen Amsterdam en Westerbork. “Bij die gelegenheden namen zij brieven en pakjes mee. Het is waarschijnlijk dat daar ook brieven van Werner en Stella bij waren.”]
Een legitimatiekaart van Werner Stertzenbach. |
Estella woonde indertijd in de Gerard Doustraat, |
Reizen
Het blijft niet bij brieven over en weer, de beminden zien elkaar ook lijfelijk. Hoe kon dat? Westerbork was toch een afgesloten kamp?
Nee, niet direct. In een voetnoot licht Manja Pach toe: “Kennelijk was het in die periode mogelijk van en naar Westerbork te reizen (met verlof van de kampleiding, dat wel). Dat veranderde nadat het kamp op 1 juli 1942 doorgangskamp was geworden en onder Duitse leiding kwam. Maar ook daarna bleef reizen op beperkte schaal mogelijk.”
Zij verduidelijkt ook het ‘interneren’ dat Werner overkwam. “De eerste bewoners van het kamp waren voornamelijk Duitse Joden die door de Nederlandse regering vanaf 1939 in het Vluchtelingenkamp geïnterneerd waren. Zij ‘runden’ het kamp en vervulden soms cruciale functies. Soms leidde dat tot wrijving met Nederlandse Joden.”
Estella heeft, volgens Manja Pach, Werner op Tweede Kerstdag 1941 bij wijze van verrassing in Westerbork opgezocht. “Een hele onderneming! Op dat moment was er nog geen spoorlijn tussen Hooghalen en het kamp. Die werd pas in de herfst van 1942 in gebruik genomen. Vermoedelijk moest zij die vijf kilometer te voet afleggen.”
Estella had een slaapadres in Hooghalen, en ze konden elkaar maar kort zien, maar “Werner is dolgelukkig”.
In eerste helft van 1942 zien Estella en Werner elkaar driemaal; met Pasen en Pinksteren is het Estella die Werner bezoekt in Westerbork. “Al snel valt nu het woord trouwen.” Werner denkt dat een huwelijk haar bescherming zal bieden en “verdere doorzending zal verhinderen”. Maar Estella voelt niets voor een huwelijk. Ze hecht “sterk aan haar zelfstandigheid, ze wil zo lang mogelijk in Amsterdam blijven”. Werner klaagt daarop dat ze “erg zakelijk is en geen rekening houdt met zijn romantische gevoelens”.
In de tweede week van juli ziet hij Estella toch nog eens in Amsterdam. In Westerbork, nu een Durchgangslager, worden intussen nieuwe barakken gebouwd, een voorbode van de massa-deportaties.
Twee foto’s van Alexander (‘Lex’) Pach, Estella’s broer. Hij is vermoord in Auschwitz op 10 augustus 1942, 28 jaar oud. |
Nog maar een krappe maand daarvoor was Lex in Amsterdam getrouwd met Roza Bino. |
De Joodse-Raadkaart van Estella Pach, waarop te zien is dat zij aanvankelijk nog ‘gesperrt’ is geweest als lerares naaldvakken en vrijgesteld van deportatie. Maar later in de oorlog werd haar school gesloten. |
Een advertentie van Sam Pach in ‘Het Joodsche Weekblad’ van 10 juli 1942. Hij was journalist en hielp mensen klaarblijkelijk met het schrijven van verkoopbrieven. |
Lerares
Vanaf de zomer van 1941 wordt het Joden verboden om op niet-joodse scholen te werken. Estella begint op 15 maart 1942 als lerares naaldvakken aan de Joodse Nijverheidsschool voor meisjes E.J. van Det, aan het Hortusplantsoen. Op 9 juli krijgt zij een onmisbaarheidsverklaring als lerares. Daarmee weet zij het verbod voor joden om te fietsen te omzeilen. Ze krijgt op 28 augustus 1942 toestemming, voor de uitoefening van haar beroep, om haar fiets te blijven gebruiken.
Trouwen blijft een thema in de brieven. In september 1942, schrijft Manja, zijn Estella en Werner het erover eens dat zij in Westerbork in ondertrouw zullen gaan, en zulks gebeurt ook. Maar tot trouwen komt het voorlopig niet – en uiteindelijk nooit meer. Estella blijft in Amsterdam, waar ze zal proberen via haar vader aan trouwringen te komen, belooft ze. Over en weer is er “intensief briefverkeer”. Estella stuurt veel pakjes met allerlei voedsel en lekkernijen naar Werner, hij op zijn beurt verzendt bonnen en geld.
In oktober schrijft hij enthousiast dat hij van de familie Baijens anderhalve pot honing heeft ontvangen.
Eind november 1942 slaat bij hem “de stemming om”. Hij schrijft op de 29ste: “Je kunt het beste in A. blijven, hier is het niet zo goed. Jouw tegenwoordigheid zou mij helpen, maar je moet daar blijven.” Een verzoek van Werner om verlof wordt afgewezen.
Grimmiger worden de tijden, akeliger.
Estella’s jongste broer, de kantoorbediende Alexander, is al vermoord in Auschwitz, op 10 augustus 1942, 28 jaar oud. Hij was nog maar net getrouwd, op 13 juli in Amsterdam, met Roza (‘Ro’) Bino (Amsterdam, 11 januari 1921). Manja Pach vult aan dat Ro “één van de eersten” was die werd opgeroepen om naar Westerbork te gaan, en dat Lex bij haar wilde blijven. Daarom trouwden zij “op de dag waarop zij vertrokken” naar Westerbork, op die 13de juli.
Roza is ook in Auschwitz om het leven gebracht, iets later, op 30 september 1942, op 21-jarige leeftijd.
Eerder in 1942, in februari, was Estella’s vader Levie in een Joods werkkamp geplaatst, in het Drentse Mantinge. Na drie maanden was hij weer thuis, maar dat betekende geen uitstel van de gruwelijkheden die de Duitsers voor ogen hadden. Levie en zijn vrouw Fijtje zijn ruim een jaar later, op 4 juni 1943, tegelijk vermoord in Sobibor, hij is 59 geworden, zij 66.
Nog een maand later was ook Estella’s andere broer, de journalist Samuel dood. Ook zijn leven werd in Sobibor beëindigd, op 16 juli 1943, op 35-jarige leeftijd, samen met dat van zijn 34-jarige vrouw Rachel Hijman (Amsterdam, 10 juli 1909). Hun dochtertje Ineke (27.11.1942) overleeft de oorlog, doordat zij via de ‘crèche’ aan de Plantage Middenlaan werd gered en kon onderduiken bij een pleeggezin. Zij trouwt met Hendrik Gerners en krijgt met hem de kinderen Jurrien en Femke.
Samuel, Estella’s andere broer, wordt samen met diens vrouw Rachel Hijman omgebracht in Sobibor, |
Onderduik
De school waar Estella werkt, wordt gesloten; er waren onvoldoende leerlingen over. Kort daarna ontvangt Estella op 23 mei 1943 de oproep zich te melden voor Westerbork. “Hoewel zij kennelijk in eerste instantie overweegt te gaan – zij stuurt een telegram naar Werner en hij bereidt zich voor op haar komst – besluit zij toch onder te duiken.” Werner is daar “verdrietig en teleurgesteld” over, schrijft hij openlijk in een brief van 14 juni.
Maar zelf duikt hij ook onder. In de nacht van 21 of 22 september 1943 vlucht hij van Westerbork naar Amsterdam. Daar leeft hij tot aan de bevrijding op verschillende adressen in de onderduik en verricht verzetsactiviteiten in de groep-Van Dien, zoals het maken van Mededelingen, een illegaal blad. Ook Estella werkte daar aan mee.
Deze groep, legt Manja uit, “bestond uit Joodse vluchtelingen uit Duitsland en Polen, in hoofdzaak sociaaldemocraten en communisten. Ze kenden elkaar uit het Huis Oosteinde”. Dit is een opvanghuis dat in 1937 was geopend door het Comité voor Bijzondere Joodse Belangen. De groep zorgde voor voedsel voor illegale vluchtelingen in samenwerking met Nederlandse vrienden. Nadat Nederland was bezet, werd “de groep groter, belangrijk was het verzorgingswerk, daarnaast de verspreiding van illegale bladen”. “Na het begin van de deportaties kwamen daar de ontvluchtingen uit Westerbork bij, onderduikplaatsen, valse persoonsbewijzen,” aldus de uitleg van Manja.
Dordrecht
Nu komt Dordrecht in zicht, zij het niet haarscherp.
Estella was ondergedoken, maar waar? Manja heeft op de website ‘Geni.com’ zo goed en kwaad als het kon de complete woongeschiedenis van haar moeder uiteengezet, inclusief de onderduikadressen en de duur van de onderduik, zie: genealogieonline.com.
Maar ze schrijft zelf al in haar artikel dat “informatie over die periode uit de aard der zaak lastig te verifiëren is”, sommige gegevens zijn onvolledig.
In grote lijnen komt het erop neer dat Estella van augustus 1940 tot april 1943 in Amsterdam verbleef in de Pieter van de Doesstraat, op nummer 96 III, bij mevrouw W. Nunspeet en Sal Witteboon. Op dat adres is in ieder geval de laatste briefkaart aangekomen, die de vader en moeder van Estella vanuit Westerbork naar hun dochter hebben verzonden. Ook Werner bleef brieven hiernaartoe schrijven, en Estella kreeg hier haar oproep voor Westerbork.
Hiermee is de verhuizing naar Arnhem, naar de Ernst Casimirstraat 32, per 4 april 1943, volgens Manja ontmaskerd als vals − zoals de hele woonkaart waarop Arnhem wordt genoemd vals is gebleken.
Van mei tot Kerst 1943 zat Estella ondergedoken bij de familie Van der Star, die “vermoedelijk” woonde aan de Marco Polostraat 219 II in Amsterdam. “Kennelijk verbleef Werner daar zo nu en dan ook, soms ’s nachts, tot ongenoegen van de familie.” Estella moest vertrekken en vond hierna “enkele maanden onderdak” bij de familie Snoek op de Amsteldijk, die zij “voorzover ik weet kende van de Natuurvrienden”.
Later verbleef ze bij een gemengd gehuwde, aangetrouwde nicht in de Indische Buurt, in de Soembawastraat, ook in Amsterdam, op nummer 48 huis. In augustus 1944 kon zij een gemeubileerde kamer huren bij een Rijksduitse, Paula Brinkmann, die woonde in de Vechtstraat, op nummer 53 huis. “Begin 1945 vertrok mijn Duitse huisgenote en huurde ik met mijn brutale gezicht de hele woning”, schreef Estella in een brief. Zij liet zich op 2 maart 1945 officieel inschrijven op dit adres.
Manja Pach, het enige kind van Estella en Werner, op een foto uit 2019, gemaakt in Dordrecht toen zij daar het poppenfestival bezocht. Manja heeft alle onderduikplekken van haar moeder proberen te achterhalen. |
Het omslag van het boek ‘Gezichten van Joods verzet’. Voor haar bijdrage aan deze uitgave heeft Manja Pach de brieven van haar vader uitgeplozen. De brieven van haar moeder aan Werner zijn zoekgeraakt. |
Vrienden
Maar dit was nog lang niet alles. Manja vond in een rapport van de Stichting ’40-’45 nog andere onderduikplekken van haar moeder, in Den Haag, Dordrecht en Arnhem, “vermoedelijk steeds voor een korte periode”. “Stella had in die steden vrienden vanuit de Natuurvrienden.”
Waarom nu is haar onderduik in Dordrecht onscherp gebleven? Ten eerste omdat Estella er verschillende malen versnipperd is geweest, ten tweede omdat niemand er natuurlijk notities van bij hield. Zelf weet Manja niet “wanneer precies” haar moeder bij de familie Baijens verbleef, mailde ze.
“Mijn gevoel is”, vulde ze aan, “dat het niet een onderduik was in de zin van: verstopt of op zolder.” De familie Baijens was voor de oorlog al bevriend met Estella, via het Nivon, “en weg uit Amsterdam was natuurlijk ook al een soort ‘verdwijnen’. Gezien de andere onderduikadressen en ook de illegale huur in de Vechtstraat, zal het verblijf in Dordrecht niet heel lang zijn geweest. Mijn moeder sprake er nooit in die termen over, maar dat zegt natuurlijk ook niet alles.”
Als zij vervolgens in Canada Ed raadpleegt, onthult deze dat Estella vaak bij de familie Baijens is geweest, en dat gedurende langere periodes. Ook schrijft hij nooit te hebben begrepen hoe zij er toch in slaagde om in en uit Westerbork te komen. In het Engels volgt hier zijn volledige reactie:
“I was 7 and a half years old when the Germans walked into Holland. It was a little later when people started to be transported to various camps via Westerbork. That is when regularly individuals of any description started to arrive at our place, for stays of differing lengths of time. My father would never say who they were or why they had to be hidden. As such, if I were ever arrested, I had no information to disclose.
However, I did have to go to the railroad station on occasion wearing specific clothing and walk home via een ommeweg. Some person would follow me. If there was more than one person following us, I would not go home, but return to the station, jump across a ditch and escape via Park Weizicht.
Stella was with us often and for longer stays. When I became a bit older, I started to put the pieces together. I have never understood how she was able to get in and out of Westerbork. My Dad organized false papers and rantsoen bonnen to accommodate the visitors and their appetites. Risky business. Those years taught many valuable lessons that are still of benefit to me until now.”
Snippers
Waaruit bestond het verzetswerk dat Estella Pach deed?
Manja, haar dochter, heeft ook achteraf niet exact kunnen vaststellen hoe haar moeder zich heeft geweerd in het verzet.
In een interview met Benjamin (nr. 123 van 2021), het kwartaalblad voor joodse cultuur en verdieping, zegt ze over haar aandeel in het boek Gezichten van Joods verzet: “Ik wist dat mijn moeder een rol in het verzet had gespeeld. Maar wat wist ik daar werkelijk van? Vrijwel niets. Veel had ze mij niet verteld. Niets had zij hierover op papier gezet. Ik wist dat zij vanaf 1948 leefde van een buitengewoon (verzets)pensioen en deel uitmaakte van dezelfde verzetsgroep als mijn vader. Maar verder? Hooguit snippers. Niet meer.”
Voor haar artikel in het boek verzamelde zij materiaal, bezocht archieven en las de meer dan 140 brieven van haar vader. Waar heeft al dat materiaal toe geleid? vraagt Wouter van der Schaaf haar naar aanleiding daarvan in Benjamin.
Manja: “Ik stelde me telkens weer de vraag wat ik hoopte te weten te komen over mijn moeder, over haar verzet. Meer dan alleen dat zij zorgde voor persoonsbewijzen, bonkaarten, onderduikadressen en meehielp met de productie van een illegaal mededelingenblad. Misschien [deed ik dat om] iets meer zicht te krijgen op wie mijn moeder toen was. Wellicht zou het helpen om meer begrip te krijgen voor wie ze later geworden was. Vooral ook omdat mijn relatie met mijn moeder decennialang zeer gespannen is geweest. Eigenlijk was enigszins normaal contact met haar niet mogelijk.”
In september 1945 keert Werner terug naar Duitsland, zijn zwangere vriendin Estella achterlatend. |
De overlijdensadvertentie van Estella Pach in de ‘NRC’ van 19 maart 1922. Estella is overleden op 17 maart, haar lichaam werd ter beschikking van de wetenschap gesteld. |
Vanzelfsprekend
Ook in het verhaal voor het boek klinkt door dat Estella niet sprak over haar verzetsactiviteiten. Al evenmin heeft ze er iets over opgeschreven, anders dan haar vriend Werner. Manja: “Gebruik maken van valse papieren, onderduiken, daden van verzet… Mijn moeder sprak er eigenlijk nooit in die termen over. Evenmin als over de ondersteuning van anderen die ondergedoken zaten, de zorg voor voedsel. Ze beschouwde het als een tamelijk vanzelfsprekende houding. Ze hielp bij het maken en verspreiden van illegale kranten; ze vertelde ook daar niets over.”
Alleen aan de hand van het rapport van de Stichting ’40-’45 kreeg Manja ten slotte enig idee van het verzetswerk van haar moeder.
Na de oorlog viel het leven Estella zwaar. Directe familieleden en “vele vrienden” keerden niet terug; ze bleken vermoord. En Werner besloot in september 1945 terug te keren naar zijn Duitsland, de Heimat, zijn zwangere, ongehuwde vriendin achterlatend. Manja Adeline wordt kort daarop geboren, in Amsterdam op 26 december 1945.
Het vertrek van haar Werner maakte “een verpletterende indruk” op Estella Pach, vertelt Manja in de ‘Benjamin’. “Het heeft mijn moeder getekend. Maar ook: de sterke eigenschappen die haar in het verzet zo ten dienste stonden, begonnen na de oorlog te verkeren in hun tegendeel.”
In haar verhaal preciseert Manja dat: “Haar lef, haar onverschrokkenheid, haar ondernemingslust, haar strijdlust, veranderden in de naoorlogse tijd in hun negatieve tegenpool: ze werd intolerant, boos op alles en iedereen. Ze hielp vaak mensen, vooral op het gebied van huisvesting, maar dat liep meestal uit op ruzie. Ze was bij voortduring in conflict met de mensen om haar heen, met instanties en eigenlijk met de hele wereld.”
Estella Pach is op 17 maart 1992 overleden in Amsterdam, op de leeftijd van 82 jaar. Ze stelde haar lichaam ter beschikking van de wetenschap. Daarna is zij begraven op de begraafplaats Westerveld in Driehuis. De overlijdensadvertentie in de Volkskrant van 19.3.1992 is ondertekend door Manja en de componist en poppenspeler Frits Grimmelikhuizen (Utrecht, 1937), met wie zij een jaar later trouwde, op 9 maart 1993, als 47-jarige. Het echtpaar, dat kinderloos bleef, woont in Deventer.
Manja Pach heeft haar vader Werner regelmatig ontmoet. Bijvoorbeeld bij de herdenkinhg van de 50ste sterfdag van Etty Hillesum in Deventer op 30 november 1993, waar Manja’s vader spreekt (een fictieve dialoog met Etty over onderduiken, vluchten). Manja zit naast hem. Werner heeft Etty Hillesum indertijd ontmoet in Westerbork en hij ried zijn dochter aan de brieven van Etty te lezen toen Manja betrokken was bij de oprichting van het herinneringscentrum Kamp Westerbork. In 1995 zette Manja samen met haar man Frits Grimmelikhuizen en nog enkele anderen in 1996 in hun woonplaats Deventer het Etty Hillesum Centrum op. |
Heel kritisch
En de familie Baijens, de Dordtse onderduikgevers – hoe is het hen vergaan?
Estella heeft na de oorlog nog lang het contact onderhouden met deze familie. Manja: “Mijn moeder, die doorgaans heel kritisch was over mensen, ook over haar vrienden, was lange tijd heel positief over de familie Baijens. Zozeer zelfs, dat Flip tot toeziend voogd werd benoemd over mij. Ik noemde hen papa Flip en Moeki, en zij beschouwden mij als een soort dochter die zij graag hadden gehad.”
Drie zonen hebben Flip en Moeki uiteindelijk verwekt, de twee eerder genoemde Philippus Laurens en Egen Eddy, als laatste werd, Johan (‘Hans’) geboren, in de oorlog op 26 maart 1942. In 1952 ging Ed, het middelste kind, zelfstandig wonen, aan de Krispijnseweg in Dordrecht, op nummer 88a zwart (nu: 94), met Hans Irine Yvonne Struben als echtgenote. Aan het eind van de jaren vijftig waren zij allen geëmigreerd.
Flipje, zoals de oudste zoon gemakshalve werd genoemd om verwarring met zijn vader te voorkomen, koos voor Nieuw-Zeeland; Ed in 1953 voor Canada, zijn broer Johan (‘Hans’) later ook. Vanaf 1957 trok Ed beroepshalve door Europa en het Midden-Oosten, om in 1959 terug te keren naar Canada. Ed, in een e-mail: ‘We hebben drie kinderen die allen zijn geboren in verschillende landen.” Dat veroorzaakte voortdurend paspoortproblemen, “a never ending passport dilemma”. Bovendien waren hij en zijn vrouw steeds duizenden kilometers van elkaar verwijderd.
Alleen Ed leeft thans dus nog. Flipje is op 18 mei 1981 in Katmandu, Nepal overleden, 52 jaar oud. Johan stierf in Dordrecht op 13 oktober 1994, als 52-jarige.
Hun moeder Moeki, ofwel Areke Paerels, is 93 jaar geworden. Zij overleed in haar woonplaats Dordrecht op 26 april 1998, hun vader Flip op 30 november 1980 op 82-jarige leeftijd. Werner ten slotte, de amant van Estella en vader van Manja, is in deze nieuwe eeuw overleden, in Düsseldorf op 10 juli 2003, als hoogbejaarde 94-jarige.
***
Manja Pach is tot slot gevraagd hoe de omgang was met haar aanvankelijk vooral afwezige vader.
Ze vertelt er dit over: “Ik ontmoette mijn vader voor de eerste keer toen ik zes jaar oud was, zomer 1952 in Duitsland. Het contact tussen mijn ouders was in de eerste jaren na de bevrijding moeizaam (en later ook). Vanaf toen was er af en toe contact, maar pas in mijn middelbare-schooltijd en tijdens mijn studie werden de bezoeken frequenter. Na mijn afstuderen in 1969 bracht ik een jaar door bij mijn vader en zijn vrouw Alice David in Frankfurt. Daarna groeide een warme, betekenisvolle en liefdevolle relatie met hun beiden, tot aan hun overlijden: Alice in 1996, Werner in 2003.”
In het museum van Kamp Westerbork, het zogeheten Herinneringscentrum, is tot en met 5 november 2023 de tentoonstelling ‘De Herinnering aan kamp Westerbork’ te zien. |
‘Westerbork’ en de moeizame Hoewel Manja Pach de oorlog zelf niet heeft meegemaakt, is die altijd blijven knagen aan haar – misschien wel onder invloed van haar ongehuwde ouders. En dat heeft haar aangezet tot twee opvallende initiatieven, die landelijk naam hebben gekregen: het Herinneringscentrum Kamp Westerbork en het Etty Hillesum Centrum in Deventer.
Twee vrouwen Brief
Etty Hillesum Persbericht |
< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'