Het voorbije joodse dordrecht
De verdwenen familie van
de Dordtse Debora Meijer
Een schilder staat in de jaren zestig op een ladder om een woning in de Mariënbornstraat nog enigszins toonbaar te maken, maar het is feitelijk vergeefs. De buurt was verloederd, panden stonden al op instorten. Het was in deze straat, die grotendeels zou worden afgebroken, dat Debora in 1888 ter wereld kwam. |
Zo vormden ze nog gemoedelijk een klein gezin, zo ontnamen de Duitsers hun het leven.
Debora Meijer was een geboren Dordtse, en daarnaast joods. Al bij haar geboorte, in 1888, begon het verdriet zich onbarmhartig op te stapelen bij haar. Zes kinderen kregen haar ouders, Debora werd hun vijfde koter. Vóٕór haar komst was er al een broer overleden, Abraham, en twee baby’s konden niet eens aan hun leven beginnen: ze kwamen levenloos ter wereld.
Betrekkelijk normaal was nog dat haar ouders een voor die tijd, de jaren tien en twintig van de vorige eeuw, redelijk gezegende leeftijd wisten te bereiken, vader Noach 72, moeder Sara 62.
Maar toen kwam die Tweede Wereldoorlog, met die systematische jodenvervolging. Het gezin dat Debora in Amsterdam had gevormd met Gerson de Groot, en dat één zoon omvatte, Noach, werd volledig uitgeroeid, in Auschwitz. En haar ongetrouwde zus Sophia, het enige familielid dat Debora nog ‘over had’, overkwam een jaar later hetzelfde, ook in Auschwitz.
Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog bestond van de Dordts-joodse familie niemand meer.
In dit verhaal: het mismoedige relaas van een verdwenen gezin.
De geboorteakte van Debora, van wie haar moeder op 31 december ’s ochtends om half vier beviel. |
Levenloos
Om half vier ’s ochtends was het zover, op die 31ste december van 1888. Sara uit de Tuinen gaf in de Mariënbornstraat, op nummer 8, het leven aan een tweede dochter, Debora – die doorgaans Dora zou worden genoemd. Sara was net als haar echtgenoot, de kleermaker Noach Meijer, een geboren Dordtenaar. Zij was er geboren op 5 oktober 1852, hij op 3 februari 1853. Op 27 juni 1883 waren zij in het huwelijk getreden, en een jaar later kondigde zich hun eerste baby aan, Abraham, op 3 juni 1884.
Debora zal er misschien nadien van hebben gehoord: dat Abraham al na ruim drie maanden was gestorven, op 28 september 1884. En daarna hadden hun ouders twee nakomelingen verwekt die al meteen bij de geboorte levenloos bleken, de ene op 11 januari 1887, de tweede op 8 januari 1888. Eén zus, Sophia van 22.6.1885, had het leven behouden. Zij werd het familielid op wie Debora kon terugvallen, want de zus die na Debora kwam, Henriëtte van 4 november 1893, is slechts 26 dagen gegund geweest. Ze stierf op 30 november 1893.
Zes kinderen, twee bleven er slechts over. Het zal de ouders groot leed hebben bezorgd.
Pagina’s uit het bevolkingsregister van Dordrecht: de ouders van Debora, Noach en Sara, kregen in totaal zes kinderen, maar alleen Sophia en Debora bleven in leven − totdat de Tweede Wereldoorlog uitbrak. |
Moeder Sara overleed in 1915, vader Noach in 1925. Zij werden begraven op de joodse begraafplaats aan de Nieuweweg. Dit zijn hun grafstenen. |
Debora verlooft zich met Gerson de Groot, aldus het NIW van 4.6.1920. |
Gerson was eerder getrouwd geweest, 12½ jaar zelfs, met Maria Schoen, zo blijkt uit deze advertentie in ‘De Courant’ van 15.7.1915. Maria is in 1917 overleden. |
Verloofd?
Die ouders, Noach en Sara, hebben hun bescheiden kroost in ieder geval nog enkele decennia kunnen meemaken. Moeder Sara, gewoonlijk Saartje genoemd, overleed als eerste, in Dordrecht, op 19 augustus 1915, in de leeftijd van 62 jaar. Vader Noach leefde daarna nog als weduwnaar tien jaar voort, totdat bij hem ook de dood intrad, op 18 november 1925. Hij is 72 geworden.
Beide ouders zijn begraven op de joodse begraafplaats in Dordrecht, foto’s van hun grafstenen staan hiernaast. In een advertentie in het ‘Nieuw Israëlitisch Weekblad’ van 25 december 1925 bedankten Debora, Sophia en Gerson de Groot hartelijk voor de “vele blijken van belangstelling”, die zij hadden ondervonden tijdens de ziekte en na het overlijden van Noach.
Gerson behoeft toelichting: hij was de echtgenoot van Debora. Voor haar was het de eerste eega, voor hem de tweede. Handelsreiziger Gerson, zoon van Hartogh de Groot en Betje Kan, was eerder, op 28 januari 1903 in Amsterdam, getrouwd met Maria Schoen (Hoorn, 10 april 1875). Zij was veertien jaar later overleden, in Utrecht op 14 september 1917. Nog eens drie jaar later verloofde Gerson zich met Debora – op 4 juni 1920, drie maanden later gevolgd door hun huwelijk op 16 september. Hij was al 41 intussen, zij 31.
In advertenties in het ‘Nieuw Israëlitisch Weekblad’ van 17.9.15 en 25.12.1925 bedankt de familie voor de blijken van belangstelling ondervonden bij het overlijden van Sara en Noach. |
Notities in de bevolkingsadministratie van Amsterdam laten zien dat Debora verschillende keren is verhuisd, |
Op 16 september 1920 trouwt Debora met weduwnaar Gerson in Amsterdam, aldus de huwelijksakte. |
Adressen
Debora had Dordrecht al verlaten voor Amsterdam per 23 februari 1909, als 20-jarige. Zij was winkeljuffrouw geworden. In Amsterdam bleef ze maar twee jaar. Op 16 maart 1911 vertrok ze naar Den Haag. Daar bleef ze klaarblijkelijk nog korter, want op 4 maart 1912 meldde Debora zich opnieuw in Amsterdam, zij het nu uit Dordrecht.
Opvallend is het grote aantal adressen dat in het Amsterdamse bevolkingsregister in samenhang met haar wordt genoemd, in de periode 1912-1919. Kennelijk werkte ze bij de een na de ander. Ze trok van de Nieuwe Herengracht 81 naar de Utrechtsestraat 41 naar de Nieuwe Prinsengracht 7 naar de Eerste Jan Steenstraat 84 naar de Govert Flinkstraat 386. Als laatste notitie staat vermeld dat zij per 21 september 1920 is gaan wonen bij Gerson de Groot, haar echtgenoot.
Zij kwam tot rust.
Twee krantenberichten, uit ‘De Maasbode’ van 25.6.1926 en ‘De Gooi- en Eemlander’ van 26.6.1926, waarin wordt gemeld dat Debora failliet is verklaard. Maar in welke zakelijke hoedanigheid zij schulden had gemaakt, staat er niet bij. |
Debora ging met Gerson uiteindelijk in de Ruijschstraat wonen, op nummer 67. |
Deze foto toont de nieuwbouw in de Ruijschstraat in november 2020. |
Failliet
Een eerste kind kwam er pas na bijna acht jaar huwelijk: Noach, op 8 maart 1928.
Twee jaar eerder was er enige publicitaire ophef ontstaan rond Debora. In zowel De Gooi- en Eemlander (26.6.1926) als in De Maasbode (25.6.1926) werd een rectificatie geplaatst. Klaarblijkelijk was bekendgemaakt dat ene Debora, “echtgenoote van G. Meijer” failliet was gegaan. Dat moest andersom zijn, werd nu meegedeeld. Niet Debora Meijer-de Groot was op 21 juni 1926 gefailleerd, maar Debora de Groot-Meijer, wonende aan de Andreas Bonnstraat 1.
De Debora uit Dordrecht was dus failliet gegaan, zo was uitgesproken bij arrest van het hof in Amsterdam. Maar waardoor en in welke hoedanigheid dit was gebeurd, werd niet vermeld.
En toen brak de Tweede Wereldoorlog uit. Die zou letterlijk tot de ondergang leiden van het kleine gezin De Groot – dat ondertussen verhuisd was naar de Ruijschstraat 67.
Hun persoonskaarten uit de cartotheek van de Joodsche Raad weerspiegelen hun aanstaande dood. Op 23 september 1942 werden Gerson, Debora en Noach zolang opgesloten in Kamp Westerbork. Al twee dagen later, op de 25ste volgde hun transport naar… wat Auschwitz zou worden. In dat concentratiekamp zijn zij op een en dezelfde dag omgebracht, op 28 september 1953. Gerson is 63 geworden, zijn vrouw 53, Noach 14.
De gezinskaart van Gerson en Debora en hun zoon Noach. |
De persoonskaarten van Debora, Gerson en Noach uit het archief van de Joodsche Raad. |
Sophia, de ongetrouwde zus van Debora, woonde met haar vader nog altijd in de Mariënbornstraat, |
In de oorlog verbleef Sophia eerst op nummer 82 van de Reeweg-Oost. |
De Joodsche-Raadkaart van Sophia. |
Oudere zus
Hiermee was het familieleed niet ten einde.
Nog altijd leefde Sophia, de oudere zus van Debora. Zij is aldoor ongetrouwd gebleven, van haar is geen huwelijksakte gevonden.
Sophia is in Dordrecht gebleven. Aanvankelijk bleef zij bij haar vader, de weduwnaar Noach wonen, op het adres Mariënbornstraat 8. Per 19 november 1925, een dag na zijn overlijden, kreeg zij in de bevolkingsadministratie een eigen kaart, maar zij bleef op hetzelfde adres wonen.
Dat veranderde in de oorlog. Volgens de website ‘Joods Monument’ verbleef zij in ieder geval in mei 1942 op het adres Reeweg-Oost 82 (nu: 154) en later op het adres Singel 229. In die laatste straat hield Sophia zich verborgen samen met nog acht joodse Dordtenaren, op de Dordtse Stolpersteine-website is aan dit vluchthuis een apart artikel gewijd, verhaal 105. Op dinsdag 10 november 1942 werden er bij een razzia vijf volwassen joden aangetroffen, onder wie Sophia. Ze waren van nu af aan kansloos.
Sophia was, zo blijkt uit een woonkaart, op 28 augustus 1942 binnengetreden in het grote pand aan de Singel. Nadat zij was gearresteerd, belandde zij volgens haar Joodsche-Raadkaart op 11 november 1942 in Kamp Westerbork. Maanden later, op 23 februari 1943, werd zij per goederentrein afgevoerd naar Auschwitz, waar Sophia op de 26ste, na een transport van drie dagen, terstond werd vermoord. Sophia is 57 jaar oud geworden.
Met de voortijdige dood van Sophia was de familie Meijer voorgoed voorbij.
< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'