Het voorbije joodse dordrecht
De heldendaad van Jaap Kann
* Boekje over middelbare schooltijd Jaap Kann
* Wie waren de onderduikgevers van twee Dordts-joodse zusjes?
Jacob Kann: zijn afleidingsmanoeuvre redde zijn zoon. |
Dordtenaar Jacob Hendrik (Jaap) Kann zou een onbekende zijn gebleven – zo’n anonieme figuur uit het verleden, hooguit bekend bij nog levende familieleden en collega’s – als zijn heldendaad niet was geboekstaafd op een historische website.
Jacob Kann (Den Haag, 22 augustus 1900) was tussen 1929 en 1942 bedrijfsleider bij EMF Dordt, de trotse Willem Smit & Co’s Electromotorenfabriek Dordrecht, die van 1911 tot 1977 kloek aan de Korte Parallelweg stond te wezen. Honderden Dordtenaren hebben in deze fabriek gewerkt. Eind 1976 werden alle activiteiten overgeheveld naar Hengelo, waar nog een werkmaatschappij van het overkoepelende Holec-concern stond. Veertig tot vijftig werknemers konden meeverhuizen; tweehonderd werden er ontslagen. In 1977 werd EMF definitief gesloten.
Bedrijfsblad met luchtfoto van EMF Dordt. |
Website
De geschiedenis van EMF Dordt staat beschreven, voorzien van tientallen nostalgische illustraties, op de website die het Holec Historisch Genootschap in 2003 ontwikkelde. Het genootschap verzamelt informatie en afbeeldingen van alle Holec-bedrijven, vanaf hun oprichting tot op heden. De oprichtingsgeschiedenis komt aan de orde, de bestuurders, de produktontwikkelingen, het personeelsbeleid, samenwerking, fusies, overnames, en soms ook: de neergang. Een fotoalbum is een vast onderdeel van de site, die vooral wordt bijgehouden door Willy Ahlers en Rudo Hermsen.
Enigzins verborgen tussen alle bedrijfsverhalen over de EMF Dordt staat die moedige daad van Jacob Hendrik Kann. De oorlog is uitgebroken en de site meldt dat Kann, die van joodse komaf is, in 1942 na een razzia met zijn gezin onderdook. Daarna volgde die actie die Kann ondernam om zijn zoon te redden, een actie die hém het leven zou kosten:
“In 1943 was Jacob Hendrik Kann met zijn zoontje Otto opgepakt en op transport naar Westerbork gezet. Samen ontsnapten zij door uit de rijdende trein te springen. Na een zoektocht van de Duitsers offerde Jacob zichzelf op door richting soldaten te rennen. Door deze afleidingsmanoeuvre werd Jacob Kann opgepakt, maar kon zijn zoontje ontsnappen. Jacob werd op transport naar Polen gezet en vrijwel direct bij aankomst omgebracht. Zoon Otto overleefde, dankzij de heldendaad van zijn vader, dit vreselijke avontuur.”
Otto Kann heeft dit voorval naderhand zelf iets preciezer verwoord, in een door hem geschreven, particulier uitgegeven boekje, getiteld Het vervolg van de familie Kann.
Dit is Jacobus Henricus Kann, de vader van Jaap, de grootvader van Otto Kann. Jaap Kann kwam zijn vader en moeder kort tegen in kamp Westerbork, “een bijzonder en uitzonderlijk weerzien”, voordat hij naar Auschwitz werd getransporteerd. |
Afgekoppeld
De trein kwam in de namiddag van de 25ste november 1943 in Assen aan, de wagons met joden werden afgekoppeld. Het transport werd, aldus het boekje, met een diesellocomotiefje voortgezet. Het traject liep via het (opgeheven) station Hooghalen; daarvandaan liep een apart, in november 1942 aangelegd spoorlijntje naar Westerbork. Niet tegen vijf uur, maar pas tegen half zeven kon er worden gerangeerd: de passagierstrein Groningen-Assen was verlaat; daar moest op worden gewacht. Met “matige snelheid, twintig à dertig kilometer per uur”, kon de reis worden voortgezet. “Het was pikkedonker, de rijtuigen waren onverlicht, het was een maanloze avond.” De landwachter in de laatste coupé vond dit volgens Otto “maar saai en liep langs onze coupé door naar de andere coupés, waar het gezelliger was. Mijn vader zei: ‘Nu.’” Vader en zoon Kann liepen snel naar de achterste coupé, het portier was niet op slot, en sprongen.
Otto, in zijn memoires: “Nadat we even in het gras langs de spoorbaan hadden gelegen en de trein verdwenen was, zei mijn vader mij dat hij zijn hoed ging zoeken. Waaraan hij toevoegde: ‘Als ik over een kwartier niet terug ben, dan ga je maar.’” Terwijl hij bleef liggen, liep zijn vader langs de spoorlijn, in de richting van de wegrijdende trein. “Even later hoorde ik uit die richting schreeuwen en schieten, kort daarna heb ik mij verwijderd.”
De desbetreffende bewaker, Berthrandus Herman Paridaen, verklaarde na de oorlog, tijdens een proces tegen hem in juni 1945, dat hij uit de trein was gesprongen, Jaap Kann tegenover zich trof die hem aanviel en hem de karabijn afhandig maakte. “Uit zelfverdediging” schoot Paridaen hem met zijn pistool in de schouder. Hij sloeg daarna alarm, een auto met twee SS’ers kwam uit het kamp om Jaap Kann en de bewaker ophalen. Kann belandde in de ziekenboeg, en herstelde van zijn wond.
Vrijspraak
Klopte deze toedracht? Het boekje meldt dat de rechtbank er in 1947 en in het hoger beroep van 1949 “maar weinig van” geloofde, maar door onvoldoende bewijs van het tegendeel besloten de rechters in hoger beroep tot vrijspraak. Otto verklaarde in 1947: “Ik acht het mogelijk dat mijn vader, toen hij van mij was weggelopen een marechaussee is tegengekomen, deze heeft aangevallen om daardoor mij de gelegenheid te geven te ontkomen. Mijn vader was namelijk zeer fel en moedig genoeg om zoiets te doen.”
In het kamp trof Jaap Kann zijn ouders, die een maand eerder in Westerbork waren aangekomen. Eind september 1944 zouden Jacobus Henricus Kann en Adriana Anna Kann–Polak Daniels naar Theresienstadt worden gedeporteerd, waar hij kort na aankomst stierf, op 7 oktober 1944 en Anna op 28 april 1945. Jaap zelf werd op 25 januari 1944 naar Auschwitz gedeporteerd, waar hij op 28 januari werd vergast. Zijn vrouw Dora Julietta Kann-Spanjaard (Borne, 8.6.1906) overleed in Huizen, op 4 juni 1944, kort voor haar 38ste verjaardag. Bij haar was de tuberculose teruggekeerd. Het onderduikadres aan het Eikenlaantje 13, bij de wat oudere, ongehuwde verpleegster Victorine Antoinette (‘Vic’) Struijs (1891-1963) was geregeld door dokter Eppo Meursing, de Dordtse huisarts van de Kanns. Dora is door Meursing in de tuin van Struijs begraven, maar na de oorlog herbegraven op de joodse begraafplaats van Borne.
Twee kinderen van Jacob Kann, en een vriendje van hen, |
Terug
Otto Kann liet zich van het talud afrollen en hield zich een tijdje schuil in een naburige geitenstal. Lopend naar het zuiden, richting Beilen, probeerde hij vandaaruit Hoogeveen ter bereiken, waar hij naar het huis van professor Kollewijn en diens echtgenote Bartha Idema zou gaan. Dat is hem gelukt. Na een dag of twee keerde hij terug naar zijn onderduikadres in Epe, villa ‘Utis’ aan de Hagedisweg 4, waar hij eerder in de oorlog al ondergebracht was geweest, bij twee goede bekenden van zijn vader: Lie Gravelaar en Gerard Vrind. Lie Gravelaar was de weduwe van Otto Barendsen, Jaap Kann’s bijlesleraar van het Nederlandch Lyceum in Den Haag. Zij was hertrouwd met Gerard Vrind, een voormalig leraar klassieke talen aan hetzelfde lyceum.
Oom Gerard en tante Lie hadden er niet op gerekend Otto ooit terug te zien. “Des te groter was de blijdschap bij het weerzien.” Zij sloten Otto in de armen. Omdat het veiliger werd geacht dat hij nog een tijdje ergens anders zou onderduiken, ging Otto eerst nog enkele maanden naar het dorp Lemelerveld, zo’n 30 kilometer ten oosten van Epe, waar hij terecht kon bij de huisarts Wim ten Veldhuis, die al enkele onderduikers in huis had. Toen in Epe de kust weer veilig leek, niemand had navraag gedaan, trok Otto weer bij het echtpaar Vrind in. De kinderloze pleegouders zorgden voor hem als was hij hun zoon, tot het einde van de oorlog. Epe werd bevrijd op 19 april 1945.
Niet alleen Otto heeft trouwens de oorlog overleefd, ook de drie andere kinderen. De dochters Elise en Judith werden in Eindhoven opgenomen door Gerard Louis (‘Jerry’) van Heel en diens vrouw Marie Getrude (‘Molly’) van Gelderen, een goede schoolvriendin van hun moeder Dora. De zesjarige Cobus kon eerst terecht bij overburen, later ging hij in Badhoevedorp naar het gezin van ingenieur Elenoor Aduard (‘Noor’) van Andel en de kunstenares Hildegard (‘Hilde’) Brückmann.
Commentaar
Intrigerende vraag: hoe wisten de geschiedvorsers van de Holecsite van het voorval? Het boekje van Otto Kann was indertijd nog niet uit. En alleen vader en zoon waren er immers bij, plus enkele militairen. Hebben zij wellicht een van de kinderen Kann gesproken? Rudo Hermsen vertelde desgevraagd dat Otto Kann enkele jaren geleden I, bij een foto van het gezin Kann op de digitale beeldbank van het Dordtse archief, een reactie had geplaatst. En die hadden zij na enig speuren gevonden, en verwerkt tot een stukje op de Holecsite. Otto corrigeerde dat zijn vader ‘gerend’ had. “Daar was in het donker geen sprake van.”
Otto Kann, die in een flat in een villawijk in Wassenaar woonde, beschreef in zijn boekje naderhand hoe hij en zijn vader in Huizen werden opgepakt.
In november 1943 reisde Otto weer eens vanuit Epe naar Huizen om samen te zijn met zijn vader en moeder. Nu ging het grondig mis. Hij logeerde bij een kennis van mevrouw Struijs in de Naardenstraat 250, bij Elisabeth Henriette (‘Hetty’) van Gool-Stork. Op een nacht werd dit huis bezocht door een beruchte groep jodenjagers. Ze drongen naar binnen. Otto zei dat hij een neefje was, maar mevrouw Van Gool werd onder druk gezet en vertelde in paniek dat hij een onderduiker was. Zij gaf ook het adres van mevrouw Struijs. De jodenjagers gingen er naar toe. Jaap Kann deed open en “viel zo in hun armen”. Waarna het transport naar Westerbork volgde.
Het huidige huis van de familie Kann aan de Hallincqlaan, |
Theekoepel
De woning van de Kanns aan de Hallincqlaan 32 bestaat nog altijd; is zelfs in de zomer van 2013 grondig opgeknapt. Otto Kann vermeldde bij een foto daarvan in dezelfde beeldbank, dat tegen de nu blinde muur vroeger een theekoepel stond, met groene glas-in-lood-ramen. En recht tegenover dit huis, vertelde Koos Molendijk, een andere beeldbankbezoeker, woonde een NSB’er. Hij had dit vernomen van zijn oudere broer Arie, die in 1942 acht jaar was.
“Heel die joodse familie werd op een dag weggevoerd, de kinderen waren van onze leeftijd”, herinnert Koos Molendijk zich. “Ik weet dit nog goed, omdat we op weg waren naar school en de voordeur openstond. We waren zelfs zo nieuwsgierig dat we stiekem naar binnen gingen. Die moffen hadden alle waardevolle spullen meegenomen. Er lagen vellen met postzegels op de grond in de gang, uit een postzegelboek. Toen we uit school terugkwamen, hadden ze het hele huis leggehaald. Alles lag buiten.”
Waarschijnlijk is op dat moment een foto van de familie op straat terechtgekomen. De foto werd, zo meldt de Dordtse beeldbank, gevonden “door een schoolmeisje”. De foto, hierboven afgedrukt, toont twee van de vier kinderen van Jaap Kann met hun grootmoeder Juliette Spanjaard-Polak, die baby Thomas van den Bergh in de handen heeft. Deze Thomas is een volle neef van Otto Kann en dus een kleinkind van Juliette.
Nog een laatste aanvulling: op vrijdag 11 april 2014 zijn in aanwezigheid van Otto Kann op de Hallincqlaan twee Stolpersteine geplaatst, Dordrechts tweede stel steentjes, bij de voormalige woning van Jaap en Dora Kann.
[Otto Kann is op 15 april 2017 in Wassenaar overleden, op 87-jarige leeftijd.]
|
< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'