Het voorbije joodse dordrecht

De heldendaad van Jaap Kann
* Boekje over middelbare schooltijd Jaap Kann
* Wie waren de onderduikgevers van twee Dordts-joodse zusjes?

Jaap Kann

Jacob Kann: zijn afleidingsmanoeuvre redde zijn zoon.
Foto Regionaal Archief Dordrecht (309-29408).

Dordtenaar Jacob Hendrik (Jaap) Kann zou een onbekende zijn gebleven – zo’n anonieme figuur uit het verleden, hooguit bekend bij nog levende familieleden en collega’s – als zijn heldendaad niet was geboekstaafd op een historische website.
         Jacob Kann (Den Haag, 22 augustus 1900) was tussen 1929 en 1942 bedrijfsleider bij EMF Dordt, de trotse Willem Smit & Co’s Electromotorenfabriek Dordrecht, die van 1911 tot 1977 kloek aan de Korte Parallelweg stond te wezen. Honderden Dordtenaren hebben in deze fabriek gewerkt. Eind 1976 werden alle activiteiten overgeheveld naar Hengelo, waar nog een werkmaatschappij van het overkoepelende Holec-concern stond. Veertig tot vijftig werknemers konden meeverhuizen; tweehonderd werden er ontslagen. In 1977 werd EMF definitief gesloten.

Luchtfoto EMF Dordt

Bedrijfsblad met luchtfoto van EMF Dordt.
Foto Holec Historisch Genootschap
(www.holechistorie.nl)

Website
De geschiedenis van EMF Dordt staat beschreven, voorzien van tientallen nostalgische illustraties, op de website die het Holec Historisch Genootschap in 2003 ontwikkelde. Het genootschap verzamelt informatie en afbeeldingen van alle Holec-bedrijven, vanaf hun oprichting tot op heden. De oprichtingsgeschiedenis komt aan de orde, de bestuurders, de produktontwikkelingen, het personeelsbeleid, samenwerking, fusies, overnames, en soms ook: de neergang. Een fotoalbum is een vast onderdeel van de site, die vooral wordt bijgehouden door Willy Ahlers en Rudo Hermsen.
         Enigzins verborgen tussen alle bedrijfsverhalen over de EMF Dordt staat die moedige daad van Jacob Hendrik Kann. De oorlog is uitgebroken en de site meldt dat Kann, die van joodse komaf is, in 1942 na een razzia met zijn gezin onderdook. Daarna volgde die actie die Kann ondernam om zijn zoon te redden, een actie die hém het leven zou kosten:
         “In 1943 was Jacob Hendrik Kann met zijn zoontje Otto opgepakt en op transport naar Westerbork gezet. Samen ontsnapten zij door uit de rijdende trein te springen. Na een zoektocht van de Duitsers offerde Jacob zichzelf op door richting soldaten te rennen. Door deze afleidingsmanoeuvre werd Jacob Kann opgepakt, maar kon zijn zoontje ontsnappen. Jacob werd op transport naar Polen gezet en vrijwel direct bij aankomst omgebracht. Zoon Otto overleefde, dankzij de heldendaad van zijn vader, dit vreselijke avontuur.”
        Otto Kann heeft dit voorval naderhand zelf iets preciezer verwoord, in een door hem geschreven, particulier uitgegeven boekje, getiteld Het vervolg van de familie Kann.

Jacobus Kann

Dit is Jacobus Henricus Kann, de vader van Jaap, de grootvader van Otto Kann. Jaap Kann kwam zijn vader en moeder kort tegen in kamp Westerbork, “een bijzonder en uitzonderlijk weerzien”, voordat hij naar Auschwitz werd getransporteerd.
 Foto Joods Monument

Afgekoppeld
De trein kwam in de namiddag van de 25ste november 1943 in Assen aan, de wagons met joden werden afgekoppeld. Het transport werd, aldus het boekje, met een diesellocomotiefje voortgezet. Het traject liep via het (opgeheven) station Hooghalen; daarvandaan liep een apart, in november 1942 aangelegd spoorlijntje naar Westerbork. Niet tegen vijf uur, maar pas tegen half zeven kon er worden gerangeerd: de passagierstrein Groningen-Assen was verlaat; daar moest op worden gewacht. Met “matige snelheid, twintig à dertig kilometer per uur”, kon de reis worden voortgezet. “Het was pikkedonker, de rijtuigen waren onverlicht, het was een maanloze avond.” De landwachter in de laatste coupé vond dit volgens Otto “maar saai en liep langs onze coupé door naar de andere coupés, waar het gezelliger was. Mijn vader zei: ‘Nu.’” Vader en zoon Kann liepen snel naar de achterste coupé, het portier was niet op slot, en sprongen.
        Otto, in zijn memoires: “Nadat we even in het gras langs de spoorbaan hadden gelegen en de trein verdwenen was, zei mijn vader mij dat hij zijn hoed ging zoeken. Waaraan hij toevoegde: ‘Als ik over een kwartier niet terug ben, dan ga je maar.’” Terwijl hij bleef liggen, liep zijn vader langs de spoorlijn, in de richting van de wegrijdende trein. “Even later hoorde ik uit die richting schreeuwen en schieten, kort daarna heb ik mij verwijderd.”
        De desbetreffende bewaker, Berthrandus Herman Paridaen, verklaarde na de oorlog, tijdens een proces tegen hem in juni 1945, dat hij uit de trein was gesprongen, Jaap Kann tegenover zich trof die hem aanviel en hem de karabijn afhandig maakte. “Uit zelfverdediging” schoot Paridaen hem met zijn pistool in de schouder. Hij sloeg daarna alarm, een auto met twee SS’ers kwam uit het kamp om Jaap Kann en de bewaker ophalen. Kann belandde in de ziekenboeg, en herstelde van zijn wond.

Vrijspraak
Klopte deze toedracht? Het boekje meldt dat de rechtbank er in 1947 en in het hoger beroep van 1949 “maar weinig van” geloofde, maar door onvoldoende bewijs van het tegendeel besloten de rechters in hoger beroep tot vrijspraak. Otto verklaarde in 1947: “Ik acht het mogelijk dat mijn vader, toen hij van mij was weggelopen een marechaussee is tegengekomen, deze heeft aangevallen om daardoor mij de gelegenheid te geven te ontkomen. Mijn vader was namelijk zeer fel en moedig genoeg om zoiets te doen.”
        In het kamp trof Jaap Kann zijn ouders, die een maand eerder in Westerbork waren aangekomen. Eind september 1944 zouden Jacobus Henricus Kann en Adriana Anna Kann–Polak Daniels naar Theresienstadt worden gedeporteerd, waar hij kort na aankomst stierf, op 7 oktober 1944 en Anna op 28 april 1945. Jaap zelf werd op 25 januari 1944 naar Auschwitz gedeporteerd, waar hij op 28 januari werd vergast. Zijn vrouw Dora Julietta Kann-Spanjaard (Borne, 8.6.1906) overleed in Huizen, op 4 juni 1944, kort voor haar 38ste verjaardag. Bij haar was de tuberculose teruggekeerd. Het onderduikadres aan het Eikenlaantje 13, bij de wat oudere, ongehuwde verpleegster Victorine Antoinette (‘Vic’) Struijs (1891-1963) was geregeld door dokter Eppo Meursing, de Dordtse huisarts van de Kanns. Dora is door Meursing in de tuin van Struijs begraven, maar na de oorlog herbegraven op de joodse begraafplaats van Borne.

Jaap Kann

Twee kinderen van Jacob Kann, en een vriendje van hen,
in het woonhuis aan de Hallincqlaan,
met grootmoeder Juliette Spanjaard-Polak, in 1936.
V.l.n.r. het geredde kind Otto (1929),
Thomas van den Bergh en Elise (1930).
Foto Regionaal Archief Dordrecht (552-303876).

Terug
Otto Kann liet zich van het talud afrollen en hield zich een tijdje schuil in een naburige geitenstal. Lopend naar het zuiden, richting Beilen, probeerde hij vandaaruit Hoogeveen ter bereiken, waar hij naar het huis van professor Kollewijn en diens echtgenote Bartha Idema zou gaan. Dat is hem gelukt. Na een dag of twee keerde hij terug naar zijn onderduikadres in Epe, villa ‘Utis’ aan de Hagedisweg 4, waar hij eerder in de oorlog al ondergebracht was geweest, bij twee goede bekenden van zijn vader: Lie Gravelaar en Gerard Vrind. Lie Gravelaar was de weduwe van Otto Barendsen, Jaap Kann’s bijlesleraar van het Nederlandch Lyceum in Den Haag. Zij was hertrouwd met Gerard Vrind, een voormalig leraar klassieke talen aan hetzelfde lyceum.
        Oom Gerard en tante Lie hadden er niet op gerekend Otto ooit terug te zien. “Des te groter was de blijdschap bij het weerzien.” Zij sloten Otto in de armen. Omdat het veiliger werd geacht dat hij nog een tijdje ergens anders zou onderduiken, ging Otto eerst nog enkele maanden naar het dorp Lemelerveld, zo’n 30 kilometer ten oosten van Epe, waar hij terecht kon bij de huisarts Wim ten Veldhuis, die al enkele onderduikers in huis had. Toen in Epe de kust weer veilig leek, niemand had navraag gedaan, trok Otto weer bij het echtpaar Vrind in. De kinderloze pleegouders zorgden voor hem als was hij hun zoon, tot het einde van de oorlog. Epe werd bevrijd op 19 april 1945.
        Niet alleen Otto heeft trouwens de oorlog overleefd, ook de drie andere kinderen. De dochters Elise en Judith werden in Eindhoven opgenomen door Gerard Louis (‘Jerry’) van Heel en diens vrouw Marie Getrude (‘Molly’) van Gelderen, een goede schoolvriendin van hun moeder Dora. De zesjarige Cobus kon eerst terecht bij overburen, later ging hij in Badhoevedorp naar het gezin van ingenieur Elenoor Aduard (‘Noor’) van Andel en de kunstenares Hildegard (‘Hilde’) Brückmann.

Commentaar
Intrigerende vraag: hoe wisten de geschiedvorsers van de Holecsite van het voorval? Het boekje van Otto Kann was indertijd nog niet uit. En alleen vader en zoon waren er immers bij, plus enkele militairen. Hebben zij wellicht een van de kinderen Kann gesproken? Rudo Hermsen vertelde desgevraagd dat Otto Kann enkele jaren geleden I, bij een foto van het gezin Kann op de digitale beeldbank van het Dordtse archief, een reactie had geplaatst. En die hadden zij na enig speuren gevonden, en verwerkt tot een stukje op de Holecsite. Otto corrigeerde dat zijn vader ‘gerend’ had. “Daar was in het donker geen sprake van.”
        Otto Kann, die in een flat in een villawijk in Wassenaar woonde, beschreef in zijn boekje naderhand hoe hij en zijn vader in Huizen werden opgepakt.
        In november 1943 reisde Otto weer eens vanuit Epe naar Huizen om samen te zijn met zijn vader en moeder. Nu ging het grondig mis. Hij logeerde bij een kennis van mevrouw Struijs in de Naardenstraat 250, bij Elisabeth Henriette (‘Hetty’) van Gool-Stork. Op een nacht werd dit huis bezocht door een beruchte groep jodenjagers. Ze drongen naar binnen. Otto zei dat hij een neefje was, maar mevrouw Van Gool werd onder druk gezet en vertelde in paniek dat hij een onderduiker was. Zij gaf ook het adres van mevrouw Struijs. De jodenjagers gingen er naar toe. Jaap Kann deed open en “viel zo in hun armen”. Waarna het transport naar Westerbork volgde.

Huis van familie Kann aan de Hallincqlaan

Het huidige huis van de familie Kann aan de Hallincqlaan,
inmiddels zonder de theekoepel
die vroeger tegen de blinde muur stond.

Theekoepel
De woning van de Kanns aan de Hallincqlaan 32 bestaat nog altijd; is zelfs in de zomer van 2013 grondig opgeknapt. Otto Kann vermeldde bij een foto daarvan in dezelfde beeldbank, dat tegen de nu blinde muur vroeger een theekoepel stond, met groene glas-in-lood-ramen. En recht tegenover dit huis, vertelde Koos Molendijk, een andere beeldbankbezoeker, woonde een NSB’er. Hij had dit vernomen van zijn oudere broer Arie, die in 1942 acht jaar was.
         “Heel die joodse familie werd op een dag weggevoerd, de kinderen waren van onze leeftijd”, herinnert Koos Molendijk zich. “Ik weet dit nog goed, omdat we op weg waren naar school en de voordeur openstond. We waren zelfs zo nieuwsgierig dat we stiekem naar binnen gingen. Die moffen hadden alle waardevolle spullen meegenomen. Er lagen vellen met postzegels op de grond in de gang, uit een postzegelboek. Toen we uit school terugkwamen, hadden ze het hele huis leggehaald. Alles lag buiten.”
         Waarschijnlijk is op dat moment een foto van de familie op straat terechtgekomen. De foto werd, zo meldt de Dordtse beeldbank, gevonden “door een schoolmeisje”. De foto, hierboven afgedrukt, toont twee van de vier kinderen van Jaap Kann met hun grootmoeder Juliette Spanjaard-Polak, die baby Thomas van den Bergh in de handen heeft. Deze Thomas is een volle neef van Otto Kann en dus een kleinkind van Juliette.
        Nog een laatste aanvulling: op vrijdag 11 april 2014 zijn in aanwezigheid van Otto Kann op de Hallincqlaan twee Stolpersteine geplaatst, Dordrechts tweede stel steentjes, bij de voormalige woning van Jaap en Dora Kann.

[Otto Kann is op 15 april 2017 in Wassenaar overleden, op 87-jarige leeftijd.]

Boekje over middelbare
schooltijd Jaap Kann


Over Jaap Kann, Otto’s heldhaftige vader, blijkt een boekje te zijn gepubliceerd, in 1996. De redactie van deze website, die dit niet wist, werd er in april 2016 op gewezen door dr. H.W. (Mineke) van Essen, emeritus hoogleraar pedagogische wetenschappen. Zij was een van de drie wetenschappers van de Rijksuniversiteit Groningen die het boekje schreef; de twee anderen zijn M. Doddema-Winsemius en J. Dekker. De uitgave heeft als titel Over Jaap Kann, Otto’s heldhaftige vader, blijkt een boekje te zijn gepubliceerd, in 1996. De redactie van deze website, die dit niet wist, werd er in april 2016 op gewezen door dr. H.W. (Mineke) van Essen, emeritus hoogleraar pedagogische wetenschappen. Zij was een van de drie wetenschappers van de Rijksuniversiteit Groningen die het boekje schreef; de twee anderen zijn M. Doddema-Winsemius en J. Dekker. De uitgave heeft als titel De jongen Jaap Kann. Aantekeningen (1914-1918) van de pedagoog Otto Barendsen, en behandelt de middelbare schooltijd van Jaap Kann in Den Haag, tussen 1914 en 1918.
        Jaap Kann, vertelt Van Essen, “ging in die jaren naar het Nederlandsch Lyceum en werd wegens zijn leermoeilijkheden dagelijks bijgestaan door een huiswerkleraar/coach, de onderwijzer Otto Barendsen (naar wie Jaaps oudste zoon is vernoemd). Barendsen hield in deze periode gedetailleerde dagboeken bij over zijn gesprekken met en bevindingen betreffende Jaap. Die kwamen na zijn dood (in 1923) in het archief van de Groningse hoogleraar psychologie G. Heymans terecht.” En daar ontdekten de drie wetenschappers ze in de jaren negentig, waarna ze er een geannoteerde selectie uit publiceerden. In een epiloog vertelt Jaaps zoon Otto het verhaal dat hierboven staat.
        De dagboeken bevinden zich thans in het archief van het ADNG (Archief- en Documentatiecentrum Nederlandse Gedragswetenschappen). Een kopie ervan is aanwezig in het Haags Gemeentemuseum. Het boek is in diverse bibliotheken verkrijgbaar en staat vermeld op de website van het Digitaal Monument.

De omslag van het boekje

De omslag van het boekje

Otto Kann was erbij toen in april 2014 het herdenkingssteentje

Otto Kann was erbij toen in april 2014 de herdenkingssteentjes
voor zijn vader en moeder in de stoep werden geplaatst.
Op de foto staat hij links van de voorzitter van de Dordtse werkgroep Stolpersteine, Arij Boogerman (rode stropdas).
Foto Perry Bos


Wie waren de onderduikgevers
van twee Dordts-joodse zusjes?

Gerard van Heel en Marie Gertrude Gelderman

Gerard van Heel en zijn vrouw Marie Gertrude (‘Molly’) Gelderman:
in 1968 onderscheiden door Yad Vashem als Rechtvaardige onder de Volkeren.
Foto Website ‘Eindhoven 4044’

Wie vormde het Eindhovense verzetsechtpaar dat de twee kleine Dordts-joodse zusjes Judith en Elise Kann bij zich liet onderduiken? En dat niet alleen: ook andere joden vonden in die woning aan de Leeuweriklaan tijdelijk een toevluchtsoord, en los van hen ook nog een Nederlandse generaal en twee –verbindingsofficieren. Wie waren deze onverschrokken verzetsleden?
        Hun namen zijn op deze Stolpersteine-website al eens genoemd, in een tussenzin, in een verhaal over de USHMM-lijsten. Het zijn ir. Gerard Louis (‘Gerry’) van Heel en zijn vrouw Marie Gertrude (‘Molly’) Gelderman. Maar wie waren zij verder? Wat gebeurde er rondom hen? Dat wordt in dit artikel uitgediept.
        Gerard en Marie − overleden in respectievelijk 1997 (Waalre, 9 maart; 90 jaar) en 1993 (Waalre, 23 juni, 84) − zijn op 13 februari 1968 door Yad Vashem, de officiële Israëlische staatsinstelling, erkend als Rechtvaardige onder de Volkeren, een eretitel die aan niet-joden wordt gegeven. Elise Kann zelf heeft in 2010 een collectie van voorwerpen en documenten, herinnerend aan Gerard en Marie, in Washington overhandigd aan het United States Holocaust Memorial Museum. In 2017 voegde zij er nog wat items aan toe. Het zijn er in totaal 107 geworden, die via de website van het USHMM op te roepen zijn.
        Een portret van een bevlogen echtpaar.

Overlevenden
Judith en Elise waren 8 en 11 jaar oud toen zij in 1942 verborgen werden bij Gerard en Marie. Dat zij uitgerekend daar terecht konden, was niet zo vreemd: Dora Julietta Kann-Spanjaard (Borne, 8.6.1906), de moeder van de twee zusjes, was al sinds de schooltijd bevriend met Marie. Op Wikipedia, maar ook op de websites Eindhoven4044 en Humanitarisme.nl, wordt vrijwel gelijkluidend uitgelegd wat er vervolgens in 1942 gebeurde.
        Het was Marie (Oldenzaal, 7.9.1908), die Dora voorstelde om de twee meisjes te laten onderduiken bij haar en haar man Gerard (Jatinegara, Indonesië, 15.7.1906). In november dat jaar kwam het er ook van. Judith en Elise zouden er blijven tot de bevrijding van de stad in 1944. Zij gingen in Eindhoven door het leven als kennissen uit Rotterdam − hun familie was omgekomen tijdens het verwoestende bombardement van 14 mei 1940. Zij waren de enige overlevenden.
        De meisjes noemden Gerard en Molly ‘oom’ en ‘tante’ en ze gingen naar een normale christelijke basisschool.

Vier kinderen
Elise en Judith zijn twee van de vier kinderen die Jacob Hendrik (‘Jaap’) Kann (Den Haag, 22.8.1900) kreeg met Dora. De derde was Cobus, de vierde Otto. Elise, ook Liesje genoemd, is geboren op 23 december 1930, Judith op 28 juli 1934, Jacobus Isaac Hendrik (‘Cobus’) op 7 maart 1936 en Otto op 6 november 1929 − allen te Dordrecht. Het gezin woonde op het adres Hallincqlaan 32. Vader Jaap, werktuigbouwkundige van beroep, werkte in Dordrecht als bedrijfsleider bij de elektromotorenfabriek EMF aan de Korte Parallelweg.
        Terwijl Judith en Elise werden ondergebracht in Eindhoven, kon Cobus eerst terecht bij overburen, later in Badhoevedorp bij het gezin van ingenieur Elenoord Aduard van Andel en de kunstenares Hildegard Brückmann. Otto, al met zijn vader op transport naar Kamp Westerbork, ontsnapte door met zijn vader uit de rijdende trein te springen. Zijn vader leidde vervolgens de aandacht van de achtervolgende Duitsers af.
        Jaap Kann is op 25 januari 1944 naar Auschwitz gedeporteerd, waar hij op 28 januari werd vergast. Zijn echtgenote Dora, die leed aan tuberculose, stierf op haar onderduikadres in Huizen, op 4 juni 1944, kort voor haar 38ste verjaardag, zie de verhaal 5, verhaal 8 en verhaal 266.

Gerard en Marie gingen begin maart 1932 in ondertrouw in Oldenzaal

Gerard en Marie gingen begin maart 1932 in ondertrouw in Oldenzaal, de geboortestad van Marie, aldus de ‘Twentsche Courant’ van de 5de. Op 30 maart trouwden zij daar.
Foto Website ‘Delpher’

Philips
Gerard en Marie van Heel waren op 30 maart 1932 getrouwd in Oldenzaal, de geboortestad van Marie. Hij was destijds 25, zij 23. Zij gingen wonen in een grote Philips-woning in het Eindhovense Villapark, op nummer 3 van de Leeuweriklaan. Gerard werkte bij de NV Philips Gloeilampenfabriek, op de commerciële afdeling Philora, aldus de website ‘Eindhoven4044’. Deze speciale fabriek “produceerde natrium-gasontladingslampen, die met hun geel-oranje licht vooral werden gebruikt voor [de] verlichting van straten, havens en rangeerterreinen.”
        Het echtpaar Van Heel-Gelderman was “zeer actief” betrokken bij ondergrondse en verzetsactiviteiten, zo ook Marie’s broer Joan Gelderman. Uit verslagen van de Ordedienst (O.D.) “blijkt dat het echtpaar de meest riskante onderduikers onderdak gaf, zoals generaal Jans. Hij was reserve-generaal-majoor van het Wapen der Infanterie en de commandant van de Ordedienst in Limburg”, aldus de website.
        “In maart 1942 moest hij onderduiken omdat de Duitse Sicherheitsdienst naar hem op zoek was. Hij verbleef een maand bij Van Heel in Eindhoven. Ook belangrijke verbindingsofficieren [betrokken] bij de opzet van de Ordedienst, de Lt. der Infanterie Pieter Cornelis Vroom en Chris Navis (schuilnamen: Spronzen, Sandberg), verbleven een tijd bij het echtpaar ondergedoken.”

Leeuweriklaan 3 in het Eindhovense villapark

Het pand Leeuweriklaan 3 in het Eindhovense villapark,
waar niet alleen Judith en Elise Kann konden onderduiken,
maar ook meerdere andere joden.
Foto Google Streetview

Executie
Hoe liep het af? Judith en Elise werden na de oorlog opgehaald door hun grootmoeder, die als onderduikster eveneens de Holocaust had overleefd en in Hengelo woonde. Zij heet Juliëtte Spanjaard-Polak (Rotterdam, 4.2.1880 – Wassenaar, 27.11.1971: 91). Ook de twee andere kinderen Kann bleken nog in leven, en ook zij werden geadopteerd door grootmoeder Juliëtte.
        Elise is daarna verhuisd naar Borne, Overijssel. Nadat ze de middelbare school had voltooid, ging ze naar de hotelschool en daar ontmoette zij haar toekomstige echtgenoot, Jacques Corneille Louis Jaeger (Semarang, 30.8.1928). Zij trouwden in 1954 en emigreerden kort daarna naar Lindenhorst, New York, samen met Jacob, hun zoon van drie maanden. Terwijl ze zich settelden in Massapequa, New York, kwamen er nog vier kinderen. Jacques is overleden in Danbury, VS, op 6 april 2020. Hij is 91 geworden. Zijn vrouw Elise is als 92-jarige overleden op 6 juni 2023, eveneens in Danbury, Connecticut.
        Judith emigreerde naar Israël in 1960 en trouwde daar met Habib Bar-Kochba. Zij kregen vijf kinderen: Jecheskel, Jacob, Dorit, Gideon en Yair Jerry Nissim. Inmiddels zijn er meerdere kleinkinderen. Judith, ook Yehudit genaamd, heeft in 2011 een collectie foto’s geschonken aan het United States Holocaust Memorial Museum. Sommige foto’s zijn gemaakt terwijl de kinderen Kann ondergedoken zaten. Judith en Habib wonen in een moshav, een coöperatieve landbouwinstelling, vlakbij Jeruzalem.
        Otto Kann was erbij toen in april 2014 bij zijn geboortehuis aan de Hallincqlaan in Dordrecht twee Stolpersteine werden gelegd, voor zijn vader en moeder. Hij is op 15 april 2017 in Wassenaar overleden, op 87-jarige leeftijd. Hij woonde er in een flat in een villawijk. Over zijn broer Cobus, die in Den Haag is gaan wonen, zijn geen nadere gegevens gevonden.

De omslag van het boekje

Op de website van de lokale dagkrant ‘News-Times’ is een overlijdensbericht over Elise geplaatst,
met een recentere foto van haar.
Foto Website ‘News-Times’





 


< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'