Het voorbije joodse dordrecht
Oorlogsbrieven ontdekt van Charlotte
van Praag, de waakhond van Dordrecht
Charlotte van Praag in de theetuin van park Weizigt. Hier was zij dikwijls te vinden tijdens haar laatste levensjaren. Ze ried politici en bestuurders aan om langs te komen. Want: “Hier hoor je alles wat in Dordt gebeurt.” |
Charlotte van Praag was een lastige tante – voor autoriteiten en instanties.
Ze bestookte hen onophoudelijk en onverstoorbaar met brieven, klachten, adviezen, kritiek, verzoekschriften en verbeteringsvoorstellen. Ook stuurde ze doorlopend ingezonden brieven naar kranten, waarin ze gemeentebestuurders bokkig wees op kleine misstanden en domme onvolkomenheden.
Ze verwierf in Dordrecht, haar woonplaats, grote faam met haar aanhoudende protesten. Ze werd ‘de waakhond van de stad’ genoemd en ‘het geweten van Dordrecht’. Ze was Dordrechts oudste brievenschrijfster en een alomtegenwoordige dwarsligger, maar van de goede soort: ze ijverde lokaal voor een iets betere samenleving. Ze kreeg er een bronzen eremedaille voor, en in 2013 werd er een pad naar haar vernoemd, in het Weizigtpark.
Maar behalve als een sociaal bewogen activiste genoot Charlotte van Praag, die zich consequent als “dra. litt. germ.” presenteerde, ook anderszins bekendheid - bij haar leerlingen. Honderden scholieren heeft zij op het Christelijk Lyceum tussen 1946 tot 1976 Duitse les gegeven. Een leerling die dan steevast met name wordt verbijzonderd, is de burgemeesterszoon - en latere minister - Elco Brinkman uit Hardinxveld-Giessendam.
Dat zij docente Duits was, bevreemdt nogal. Want de joodse Charlotte van Praag is tijdens de oorlog van kamp naar kamp versleept, van Vught naar Westerbork naar Theresienstadt, samen met haar zus Alice en haar zwager Eduard. Haar ouders zijn in Sobibor vergast en verbrand. Ze heeft de Holocaust ternauwernood kunnen overleven, doordat ze werd uitgewisseld tegen hulpgoederen.
Over de oorlogsjaren sprak Charlotte van Praag niet of nauwelijks. Maar in kamp Westerbork zijn de brieven terechtgekomen die zij, Alice en Eduard gedurende die tijd stuurden naar vrienden en familie. Het bestaan van deze correspondentie stond verstopt in een voetnoot van een proefschrift. De redactie van deze Dordtse website heeft ze mogen inzien, en citeert er hier uit. De ‘oorlogsbewegingen’ van Charlotte van Praag kunnen nu grotendeels worden gereconstrueerd.
Wat is haar overkomen? En vooral: hoe bracht zij het op om na de oorlog Duits te gaan geven? Het mag dan de taal zijn van literaire grootheden als Goethe; het Duits is òòk de taal van een monsterlijk misdadig regime geweest.
In dit artikel: het oorlogsleed van een kittige querulante, die niet van het Duits, maar wel van haar joodse geloof afscheid nam.
De voor- en achterzijde van de gezinskaart van de familie Van Praag. |
Vier willekeurige gebeurtenissen die verband houden met het gezin Van Praag: Joseph van Praag verlooft zich met Martha Liebenstein in februari 1909 (NIW, 19.2.1909); Joseph is een agentschap begonnen in Keulen, aan de Hardtstrasse 37II (Adresboek Keulen, 1935), waar het echtpaar overigens al sinds 1918 woont; Charlotte is geslaagd voor het examen MO-akte Hoogduitsche taal (Haagsche Courant, 31.7.1935) en in de woning van de vier dames Kranenburg, De Box, Van Praag en Koppejan, aan de Blekersdijk 18 rood, is brand ontstaan door “broeiing van briketten”, aldus het politierapport van 11 december 1946. |
Moeder
Misschien verklaart dit al deels haar voorliefde voor het Duits: de moeder van Charlotte van Praag was een volbloed Duitse. Martha Liebenstein is geboren in Gotha, een stad in de deelstaat Thüringen, op 12 oktober 1884. Charlotte van Praag raakte dus via haar moeder al jong vertrouwd met het Duits; misschien is ze zelfs tweetalig opgevoed.
Martha Liebenstein trouwde met Joseph van Praag, een koopman die in hetzelfde jaar als zijn bruid is geboren, in 1884, op 23 augustus, in Amsterdam. Twee kinderen kreeg het echtpaar. Charlotte kwam als eerste, in Amsterdam, op 22 december 1910; Alice als laatste in Den Haag, op 24 april 1914. Blijkbaar was het gezin tussentijds verhuisd. Op de Haagse archiefkaarten staat bij alle vier de gezinsleden dat zij Israëlitisch zijn, joods.
Charlotte van Praag is afgestudeerd in de Duitse letterkunde. Zij is, wellicht voor haar studie, in vooroorlogs Duitsland geweest. Haar archiefkaart vermeldt dat zij zich op 9 september 1933 in Den Haag heeft laten inschrijven, op het adres Frederikstraat 75, en dat zij voordien in Keulen woonde. ‘1933’ is een berucht jaar: de nationaalsocialisten wonnen op 5 maart onder leiding van Hitler de Rijksdagverkiezingen, het jaar werd de inleiding tot jacht op joden. Van Praag zal ongetwijfeld iets van de verkiezingen hebben meegemaakt; ze verliet Keulen immers pas een halfjaar later.
Het is niet meer betrouwbaar vast te stellen hoelang Charlotte van Praag in Duitsland verbleef toentertijd. Maar één herinnering heeft zij later gedeeld met Nancy Witsen Elias-Kool (Utrecht, 1946), een latere Dordtse kennis van haar. De vrouwen hebben elkaar leren kennen bij de Vereniging van Vrouwen met Academische Opleiding.
Foute man
Mevrouw Witsen Elias, Dordtse sinds 1982, oud-docente Frans en oud-directrice van het Huiswerkinstituut Damiate, sprak over Charlotte van Praag toen op 13 juni 2012 in Dordrecht het Charlotte van Praagpad werd ingewijd. Bij die gelegenheid vertelde zij iets over het verblijf van haar “goede vriendin” Charlotte in Duitsland. Dit:
“Over haar verleden, met name het leven in het concentratiekamp, vertelde zij niet zo veel. Wel hoorde ik dat zij vlak voor de oorlog, tijdens een studieperiode in Duitsland, door een goede vriend was meegenomen naar een bijeenkomst waar Hitler sprak. De vriend was enthousiast, maar zij voelde meteen dat Hitler een foute man was. De vriendschap met haar studiegenoot was daarna snel bekoeld.”
Keerde Van Praag al in 1933 terug naar Nederland, haar moeder twee jaar later pas, op 17 september 1935 om precies te zijn, ook komend uit Keulen. Zij ging volgens de gezinskaart wonen aan de Van Slingelandtstraat 22c. Of Charlotte’s vader haar toen vergezelde, valt uit de kaart niet goed op te maken. Bij hem staat nog een andere datum: 22 december 1938. Joseph van Praag kwam die dag òòk al uit Keulen. Drie van de vier gezinsleden hebben in ieder geval, zo valt te concluderen, in de jaren dertig korte of langere tijd in Duitsland verbleven. Misschien sloegen ze wel op de vlucht voor het sluipend aanzwellende nazisme, als joodse vluchtelingen.
Dit gold nadrukkelijk niet voor Alice. Haar archiefkaart laat zien dat zij zich per 11 mei 1935 in Den Haag vestigde, en dat zij voorheen Amsterdam als woonplaats had.
In dit kasteel De Schaffelaar in Barneveld heeft Charlotte van Praag korte tijd gevangen gezeten, samen met haar zus en zwager. Het kasteel is in de oorlog gebruik als interneringskamp voor joodse Nederlanders die maatschappelijk van belang waren, |
Sobibor
De oorlog breekt uit, ook Nederland gaat nu grondig ontjoodst worden.
In 1943 krijgt het Haagse gezin Van Praag er alles mee te maken. De ouders van Charlotte en Alice worden opgepakt en afgevoerd, net als 104.000 andere Nederlandse joden zal overkomen. Joseph en Martha eindigen in het Poolse Sobibor, een van de huiveringwekkendste vernietigingskampen. Ze worden er gedood en tot as verbrand. Allebei op 16 april 1943, allebei pas 58 jaar oud.
Hun kinderen hebben onuitsprekelijk geluk: zij weten te ontsnappen aan de wrede praktijken van de nazi’s, althans aan een voortijdige gasdood. Zij weten zelfs de streep te halen, de bevrijding.
Hoe ze dit is gelukt, is aan één feit bovenal te danken: Charlotte, en Alice en haar man Eduard van Cleeff (Rotterdam, 30.12.1899) stonden op de zogenoemde Barneveld-lijst. Zij waren uitverkoren joden.
Ter toelichting: mr. K.J. Frederiks, voor en in de oorlog secretaris-generaal van het ministerie van Binnenlandse Zaken, kreeg van Fritz Schmidt, Generalkommissar zur besonderen Verwendung in het bezette Nederland, toestemming om een lijst samen te stellen ‘van verdienstelijke joodse Nederlanders’. Ruim zeshonderd mensen ging die lijst tellen, allemaal joden die “behoorden tot de hoogste sociale, intellectuele en artistieke kringen”, zoals Hans Kroon uitlegde in Trouw op 18 mei 1998, toen ’s avonds op Nederland 3 de documentaire ‘Een gelukkige tijd’ vertoond ging worden. Daarin werd de Barneveldgroep belicht, Kroon beschouwde voor.
Onder de uitverkorenen bevonden zich Charlotte, Alice en Eduard. Samen met de andere prominente gelukkigen werden zij geïnterneerd in kasteel De Schaffelaar bij Barneveld. De groep joden leefde daar, schrijft Kroon, “in splendid isolation: terwijl de deportatietreinen naar de concentratiekampen af en aan reden, hadden de Barnevelders een betrekkelijk normaal bestaan.”
“Op De Schaffelaar werd professioneel gemusiceerd, konden wetenschappers hun kennis op peil houden, ontstonden romances en werd ook fiks geruzied. In 1943 werden ten slotte ook de Barneveldjoden weggevoerd, eerst naar Westerbork en een jaar later naar Thesienstadt. Bijna allemaal zouden ze de oorlog overleven.”
Leden van de Barneveldgroep die in concentratiekamp Theresienstadt zaten, werden in 1945 geruild tegen hulpgoederen en kwamen in Zwitserland terecht. |
Brieven
Dat Charlotte, Alice en Eduard deel uitmaakten van de Barneveldgroep, schrijven ze zelf in getypte brieven die zij in de oorlog hebben gezonden naar kennissen en familieleden. Deze correspondentie, die begint met een briefkaart op 23 januari 1943, is ontdekt door de historica en schrijfster dr. Eva M. Moraal tijdens research voor het proefschrift waarop zij op 20 september 2013 promoveerde in Amsterdam. De titel ervan is: ‘Als ik morgen niet op transport ga ik ’s avonds naar de revue’, kamp Westerbork in brieven, dagboeken en memoires (1942-2010).
Voor haar promotieonderzoek vergeleek Moraal, aldus een toelichting op de website van het Niod, het instituut voor oorlogs-, holocaust- en genocidestudies, “vijftig briefcollecties, acht dagboeken en elf verslagen die tijdens het verblijf in kamp Westerbork werden geschreven, met 122 memoires die na de oorlog verschenen”. Volgens het Niod was “het voor het eerst dat voor een overkoepelende studie op deze grote schaal zowel brieven als dagboeken en memoires van kampingezetenen van doorgangskamp Westerbork zijn geanalyseerd”.
In een voetnoot noemt Eva Moraal als één van haar bronnen de brieven van Charlotte, Alice en Eduard. Zij trof ze aan in het Herinneringscentrum Kamp Westerbork (HCKW), publiceerde erover in haar proefschrift en bracht zo het bestaan ervan aan het licht.
De redactie van deze website heeft in het HCKW de correspondentie, die in Dordrecht volslagen onbekend is, mogen fotograferen en bestuderen. Zij omvat twintig briefkaarten en brieven. Meestal ondertekenden Charlotte, Alice en Eduard de post alle drie, maar het was doorgaans Alice die de brieven typte en schreef.
De vondst van al deze persoonlijke documenten verheldert veel over wat Charlotte, haar zus en zwager is overkomen. Omdat Charlotte van Praag liever, en vasthoudend, zweeg over haar ‘oorlogsbelevenissen’, zijn de brieven historisch een waardevolle aanvulling. Al die honderden mensen, die haar als lerares en als goedbedoelende dwarsligster hebben leren kennen, weten nu iets beter wat haar is overkomen.
In een apart kader staat de inhoud van de correspondentie weergegeven.
Duiding
Eva Moraal heeft desgevraagd kort de oorlogsgeschiedenis van de drie uiteengezet, ter duiding van de brieven.
Eerst zaten zij opgesloten in kamp Vught. Moraal: “Daar hadden zij het een stuk minder dan later in Westerbork. Zowel Charlotte (‘Lotte’) als Alice kwam per brancard in Westerbork aan.” Dit was op 20 mei 1943. Op 19 juli 1943 werden zij alle drie naar Barneveld gebracht, omdat ze op de Barneveldlijst stonden. Op 29 september 1943 kwamen zij terug in Westerbork. Charlotte werkte in Westerbork als onderwijzeres op de kampschool en op de protestantse school (voor gedoopte joden).
Alice, een kantoorbediende en analiste, trouwde in Westerbork op 31 maart 1943 met Eduard van Cleeff, die was gescheiden van Johanna Rebecca Wolf.
[Eduard (‘Eddy’, Rotterdam, 30.12.1899) is een zoon van Juda Isaac (‘Jules’) van Cleef (Rotterdam, 25.11.1863 – Den Haag, 19.5.1936) en Elisabeth Sophie van Cleeff-Polak (Rotterdam, 9.3.1877). Daarnaast is hij broer van Henriette (‘Han’, Rotterdam, 25.10,1902), Lodewijk (‘Lo’, Rotterdam, 11.11.1942) en Bernard (Rotterdam, 22.4.1906 - Rotterdam, 5.11.1928). Zijn zusje Rosa (Rotterdam, 20.4.1901- Den Haag, 21.08.1901) zal hij nauwelijks hebben gekend; zij stierf na vier maanden al.]
Het nieuwe bruidspaar kreeg een klein huisje toegewezen op het kamp, “een stuk comfortabeler dan de grote barakken, waar Charlotte nog zat”, aldus Moraal. Eduard had een administratieve functie in Westerbork. Net als Alice was hij een gedoopte jood: zij was Nederlands Hervormd, hij Remonstrants.
Alle drie waren ze gesperrt, als gevolg van de Barneveldlijst. Op 4 september gingen zij samen met andere Barnevelders naar het Tsjechische, zogenaamde modelkamp Theresienstadt. Hier werden Charlotte en Alice verplicht om in de oorlogsindustrie te werken, in de zogeheten Glimmerfabrieken. Veel Nederlandse vrouwen kwam daar terecht. Eddy kreeg een baantje als statisticus.
Nadat ze in Dordrecht aan de slag was gegaan als lerares Duits, |
Defilé
Op 5 februari 1945 was er plots een oproep voor een transport naar Zwitserland, voor een uitruil, via het Rode Kruis, tegen hulpgoederen. (Witsen Elias rept van “verband en geneesmiddelen”.)
Kampgevangenen moesten een defilé houden voor de commandant. Degenen die er het best, het gezondst uitzagen, werden geselecteerd. Charlotte, Alice en Eddy kwam er door. Moraal: “Na een vrij voorspoedige reis kwamen ze na twee dagen in Zwitserland aan en waren ze bevrijd.”
Op 30 mei 1945 stuurt Alice een laatste brief naar Nederland, vanuit Genève. Ze vraagt of haar ouders nog leven. Maar die zijn dan al lang vermoord, evenals trouwens Eddy’s broer Lodewijk, op 11 november 1942 in Auschwitz.
In Nederland dringt vrij snel door dat de drie nog in leven zijn. De verzetskrant Paraat publiceerde al op 6 mei 1945 een lange lijst met bijna 800 van de 850 Nederlanders die bij de bevrijding van het concentratiekamp Theresienstadt zijn aangetroffen (de lijst is korter omdat alleen de gezinshoofden met naam worden genoemd.) Op 23 april herplaatst de krant Ons Volk “wegens de groote uitgebreidheid in gedeelten” de lijst, die zij weer ontleende aan een uitgave van Vrij Nederland.
Op 15 juli 1945 publiceert De Nieuwe Amsterdammer een “van de Nederlandse regering afkomstige lijst” met de namen van 430 Nederlandse overlevenden van Theresienstadt. De lijst is nog altijd te vinden op website Vernoeming.nl. De krant schrijft dat deze 430 personen “zijn ontsnapt aan het nazi-inferno”. “Ze zijn gered, doordat zij in Zwitserland zijn aangekomen.”
Eduard staat vermeld als nummer 232, Charlotte als nummer 258, en Alice, abusievelijk “Cleef van Brang” genoemd, als nummer 26. Verrassend is nummer 48: “Elisabeth Cleef Polak 9-3-1877”. Dit is onloochenbaar Eddy’s moeder. Uit de opgedoken correspondentie bleek pas op het allerlaatst dat ook zij en haar dochter Henriette zich in Theresienstadt bevonden.
Vervolgens verhuisde ze naar de Mauritsweg 202, naar een woning |
Blindedarm
Terug in het vaderland pakken de drie hun leven weer op. Voor Alice is de vreugde bitter kort: zij overlijdt op 4 mei 1947, 33 jaar oud, aan een blindedarmontsteking.
Haar man Eduard leeft aanzienlijk langer. Hij overlijdt op 9 oktober 1972, in Den Haag, op 72-jarige leeftijd. Hij is niet weer hertrouwd. Volgens de website Dutch Jewry.org heeft hij in zijn werkzame leven verschillende functies bekleed: procuratiehouder, econoom en wetenschappelijk adviseur van het Centraal Planbureau.
Charlotte van Praag duikt op in Dordrecht. Zij kon er in 1946 lerares Duits worden op de christelijke hbs, later het Christelijke Lyceum geheten, nog later het Insula College. Per wanneer zij Dordrecht officieel betrad, is af te leiden uit haar Dordtse woonkaart. Op 3 januari 1947 liet zij zich bij de gemeente registreren. Ze betrok een woning aan de Blekersdijk 18 rood (nu: 32). Haar vorige adres was de Balistraat 73 in Den Haag.
Op 27 september 1958 verhuisde Van Praag naar de Mauritsweg 202. In dit flatgebouw zou zij tot haar overlijden blijven wonen, uitkijkend over het Weizigtpark.
Mevrouw Van Praag in oktober 1999. |
Biografie
Bij het onthulling van het straatnaambord voor het Charlotte van Praagpad, in juni 2012, plaatste de lokale journalist en voorzitter van het Platform Stedelijke Herdenking Hans Berrevoets, een korte biografie over Charlotte van Praag, op de website dordrecht.net. Hij schrijft daarin dat Charlotte’s “band met Dordrecht een tragisch begin” had.
“Ze kwam na de Tweede Wereldoorlog als joodse vluchteling en wees aan. Charlotte had ingrijpende ontberingen meegemaakt door terreur van de nazi’s. Het dieptepunt was, dat zij op een dodenakker werd gegooid in een concentratiekamp. De bewakers dachten dat Charlotte van Praag niet meer leefde. Ze overleefde en dat bepaalde mede haar drijfveren om levenslang strijdbaar te zijn. In het openbaar wilde Charlotte weinig kwijt over die tijd. Ze benadrukte dat haar verdere leven extra gegeven tijd was.”
Berrevoets rept daarna over de familie Van Alphen aan de Parklaan in Dordrecht, waarmee Van Praag “warme banden” kreeg en die voor haar de “nieuwe familie” werd. De kinderen van vader Henk en moeder Lous noemden Van Praag “tante Lotte”.
Wat betekenden de Van Alphens voor Charlotte van Praag, en omgekeerd?
Mevrouw Van Alphen kon niet meer om uitleg worden gevraagd. Zij was helaas dementerend, onaanspreekbaar. Maar haar zoon H.J. (1946), de ziekenhuisdirecteur Hans van Alphen, gaf in haar plaats graag de feiten.
Bij deze foto van 13 april 1990 uit het gemeentearchief wordt vermeld: |
Charlotte van Praag in de theetuin van park Weizigt. |
Begeleid
Hij schetste eerst de samenstelling het gezin. Het bestond uit vader Hendrik Johannes (Henk) van Alphen (30.6.1914), leraar, directeur en rector en moeder Louise Antonia (Lous) van Alphen-Lindeboom (28.5.1916), huisvrouw. Er waren vier kinderen: Hans, Michiel van Alphen (31.3.1952, directeur Maatschappij van welstand), Louise Antoinette (Antoinette; 27.4.1956, adviseur) en Cornelis Antonius (Kees; 11.1.1958, ondernemer).
Dit was het gezin waarmee Charlotte optrok.
“Charlotte werd lerares op de school waar mijn vader ook les gaf”, vertelt Hans van Alphen, “al zat hij toen nog in Indië voor zijn nummer. Mijn moeder heeft toen contact met haar onderhouden en haar sociaal gesteund -, laten wij zeggen: uit collegiale overwegingen. Dat contact is de rest van het leven van Charlotte gebleven. Ik zou het geen adopteren willen noemen [zoals zijzelf deed, red.], maar ze hoorde wel bij de familie. Charlotte heeft bij haar afscheid van school verklaard dat zij in moeder en vader een zus en broer had gevonden. Moeder heeft Charlotte in haar laatste levensjaren intensief begeleid, tot aan de uitvaart toe. Voor zover mij bekend heeft zij echter nooit bij ons gelogeerd.”
Ook Hans van Alphen heeft het verhaal gehoord dat Charlotte van Praag voor lijk op een dodenakker heeft gelegen. Maar de vraag of dit werkelijk is gebeurd, durft hij “niet stellig” te beantwoorden. Eva Moraal is dit verhaal in haar documentatie “niet tegengekomen”. “Ik heb het nog gecheckt,” liet ze weten.
Hans van Praag meent wel te weten hoe Charlotte indertijd vanuit Zwitserland terug in Nederland geraakte. “Charlotte heeft toen contact gezocht met Karl Barth [Zwitserse protestantse theoloog] en is langs die weg weer naar Nederland gekomen.”
Naar Charlotte van Praag is een wandel- en fietspad in het Weizigtpark vernoemd. Het ‘straatnaambordje’ werd onthuId in juni 2012, in bijzijn |
Het Duits
Charlotte van Praag bleef lesgeven tot 1976 - Duits, de taal van de wreedaardige nazi’s. Hoe kwam zij daartoe, na al die zwaarbeproefde oorlogservaringen en na de moord op haar ouders? “Ik weet het niet”, reageert Hans van Alphen. “Mogelijk vond zij de taal van Goethe en Schiller mooi. Ik heb haar overigens nooit haatdragend over Duitsers horen spreken.”
Dit constateert ook Witsen Elias. “Zij was niet haatdragend”, vertelde ze in haar speech. “Ik heb haar daar altijd om bewonderd.”
Zij haalde in dit verband een treffende anekdote aan, over een gebeurtenis op de school.
“Een leerling, zoon van de omgekomen Dordtse verzetsheld Beekman, wilde geen Duits leren. De moeder vroeg Charlotte om raad. Met veel geduld en begrip heeft zij de jongen weten te overreden om toch haar lessen te volgen.”
Ad van Dongen (1928) heeft Charlotte van Praag “goed gekend”, in twee hoedanigheden: als leerling kreeg hij in 1946 een jaar Duits van haar; in 1956 werd hij leraar biologie aan hetzelfde lyceum. Van Dongen werd een collega van haar. Weet hij hoe zij het opbracht om Duitse les te geven?
Hij schudt het hoofd. “Over haar keuze om na de oorlog Duits te gaan geven, hebben we het nooit gehad. In die jaren had ik zelf echt een hekel aan alles wat met Duits te maken had. Onze gesprekken gingen voornamelijk over de verloedering van het onderwijs in ons land, zij wilde eigenlijk het oude gymnasium terug.”
Niet met het Duits, maar met het joodse geloof brak ze. Hans van Alphen: “Op enig moment is zij christen geworden en lid van de Nederlandse Hervormde Kerk.” Hans Berrevoets: “Op een bepaald moment is zij hervormd geworden: Pauluskerk, wijkzaal Krispijn.” Deze kerk ligt naast haar flat.
Ook in de overlijdensadvertentie werd zij nog consequent “dra. litt. germ” genoemd. |
Aanklaagster
Na haar pensionering ontpopte Charlotte van Praag zich tot kritisch volgster van gemeentebestuurders, politici, instanties en directeuren - tot waakhond, onbezoldigd aanklaagster des Dordtses volk.
Ze wees in een eindeloze reeks brieven op oneffenheden in het dagelijkse straatleven, gebreken die je ook kon zien, maar waarvoor de verantwoordelijke autoriteiten te bijziend waren geworden.
In een profiel in de Straatkrant van najaar 1999 werd opgesomd wat zij zoal heeft aangekaart – en soms voor elkaar gekregen. Enkele voorbeelden: ze vroeg aandacht voor de door houtworm aangetaste koorbanken in de Grote Kerk. Ze pleitte voor langer groen licht voor voetgangers. Ze ijverde voor renovatie van het koetshuis in het Weizigtpark. Ze stelde het vervoerbedrijf voor om in de stadsbussen een lage instap aan te brengen voor oudere mensen. Ze liet het Dordrechts Museum weten dat het tijd werd voor een expositie over beeldhouwer Hans Petri. Ze adviseerde jong huisartsen stage te lopen in een ziekenhuis om te zien of ze wel geschikt waren voor de omgang met patiënten. En zo behandelde, bevroeg en bekritiseerde ze nog tientallen andere onderwerpen.
“Door haar vasthoudendheid”, recenseerde Nancy Witsen Elias, “gingen alle deuren voor haar open en kreeg ze onder andere voor elkaar dat er liften werden geplaatst op het station van Dordrecht en dat de theetuin er kwam.” Zij doelt op theetuin Melisse in het Weizigtpark, waar Van Praag van mei tot september tijdens de openingsuren op zaterdag en zondag (14-16 uur) dikwijls te vinden was. Ze werkte er vrijwillig als theeschenkster.
Oud-leerlingen verloor ze niet uit het oog, zoals docenten nu eenmaal overkomt, integendeel. Ze onderhield met velen van hen stevig contact, tientallen jaren lang soms. Ze vertelde de verslaggever van de Straatkrant er dit over: “Ik heb geen familieleden meer, zelfs geen verre. Ik ben al heel lang alleen op deze wereld. Misschien begrijpt u nu waarom ik zo aan mijn oud-leerlingen gehecht ben, en waarom mijn omgang met hen heel anders is.”
Aan diezelfde oorlog, gelooft Witsen Elias, hield Van Praag niet alleen een inniger contact met oud-leerlingen over, ook die “niet-aflatende strijd voor rechtvaardigheid”, die zich bij haar uitte in al die pittige ingezonden brieven. En de wens om haar privacy te beschermen. “Ze wilde bijvoorbeeld geen bonuskaart op haar naam, ze koos voor een anonieme.”
***
Op 27 mei 2002 stierf Charlotte van Praag – als laatste van het drietal dat van kamp naar kamp werd gezeuld. Door “een gemene val” (Witsen Elias) belandde ze in een verpleeghuis. Niet lang daarna overleed ze, 91 jaar oud.
Dordrecht verloor voorgoed z’n waakhond: er is niet meer zo’n lastige tante opgestaan als Charlotte van Praag.
De toon van de brieven uit de kampen is steeds optimistisch
Twintig brieven en briefkaarten omvat de oorlogscorrespondentie, meestal geschreven door Alice, de zus van Charlotte, en vrijwel altijd getypt. Maar steevast ondertekenden ook Eddy en Charlotte (‘Lotte’) ondertekenden de post, vriendelijk of hartelijk de groetend doend. Soms krabbelden ze er een enkele eigen zin bij. In het begin schreven de drie nog briefkaarten, later werden het getypte brieven, van hooguit één kantje. De brieven waren weliswaar gericht aan bijvoorbeeld “lieve Janny” of “lieve Henny”, maar uitdrukkelijk bedoeld om ook gelezen te worden door alle overige vrienden en familieleden. Henny en Janny stuurden de velletjes ook netjes door. De mensen die ze ontvingen, worden vaak rechtstreeks aangesproken. Voor iedereen is er een groet of wordt geïnformeerd naar hun omstandigheden. Gaat alles goed? Hoe is het met de gezondheid? Geeft het werk voldoening? Ga je met vakantie? De groeten aan je moeder. En een aai voor Blacky - de hond die aldoor terugkomt in de correspondentie. De toon is vriendelijk, voorkomend en bovenal: optimistisch, opgetogen bijna. Misschien beschikten Eddy, Lotte en Alice over een goedgemutst karakter. Misschien is de reden prozaïscher en was het (de angst voor) censuur die hen ervan weerhield om openhartig en vrijelijk te schrijven over interne kampaangelegenheden.
Blacky Nuttig Gezellig Zwitserland Geen pleziertje Defilé
|
< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'