NIEUWS

‘Gemeente beëindigde eenzijdig
overeenkomst met joodse broers’

De gemeente Dordrecht doet er verstandiger aan om onafhankelijke WO2-experts de Dordtse transacties rond joods vastgoed grondig te laten onderzoeken. De quick scan (vluchtig onderzoekje) die het college van B&W heeft laten doen door het Regionaal Archief Dordrecht “volstaat niet”. Dit stelt Jan Willem Boezeman, redacteur van het digitale tijdschrift Dordrecht Monumenteel, in de uitgave van april*. Hij heeft zelf na eigen research al één voorbeeld gevonden van kwestieus gemeentelijk handelen, bij een perceel van de joodse familie Leviticus aan de ’s-Gravendeelsedijk.

Slager
Onthullingen over de roof van joods onroerend goed (ruim 7.000 transacties in 224 gemeenten) tijdens de Tweede Wereldoorlog, van het KRO-NRCV-programma Pointer, hebben in de afgelopen maanden geleid tot tal van onderzoeken. In (tot dusverre) 73 gemeenten hebben geschrokken gemeentebesturen deskundigen ingeschakeld om hun eigen handelen te laten onderzoeken. De gemeente Dordrecht liet het bij een quick scan, uitgevoerd door een medewerker van haar eigen archief. Boezeman is daar kritisch over. “Een slager moet zijn eigen vlees niet willen keuren.”
        Zoals eerder is bericht op deze website, zijn volgens Pointer, dat zich daartoe baseerde op Verkaufsbücher, in Dordrecht 44 panden van joden afgepakt en vervolgens doorverkocht, zie het tweedelig dossier in artikel 233. Is de gemeente daar destijds bij betrokken geweest? Nee, bleek uit het archiefonderzoek. “Uit de in de gemeentelijke archiefbewaarplaats berustende archieven blijkt uit niets dat de gemeente Dordrecht directe bemoeienis heeft gehad met de verkoop en dat ze ook geen woningen heeft aangekocht.”
        Het archiefonderzoek rept om een reden die niet is toegelicht overigens van 29 panden. Aan de quick scan zelf was geen ruchtbaarheid gegeven (“niet proactief gecommuniceerd”) en de uitkomst ervan werd pas bekend nadat de werkgroep Stolpersteine erom had gevraagd. Het quick-scanresultaat staat in een memo dat archivaris Teun de Bruijn op 5 augustus 2021 naar het college van B&W heeft gestuurd.

Naheffingen
Heeft de gemeente na de bevrijding bij joodse eigenaren of hun nabestaanden naheffingen opgelegd?
        Hier luidde het antwoord in het memo: “In Dordrecht werd geen erfpachtbelasting geheven. Uit de archieven kan ook niet worden vastgesteld of de gemeente naheffingen van andere belastingen aan teruggekeerde Joodse inwoners heeft opgelegd. Er zijn bijvoorbeeld geen bezwaarschriften tegen aanslagen terug te vinden. Aangezien een groot deel van de financiële administratie, waaronder ook de belastingheffing, niet voor blijvende bewaring in aanmerking komt, zijn alle uitvoeringshandelingen conform de Archiefwet vernietigd. Er kan hierdoor dus niet met honderd procent zekerheid gesteld worden dat er geen naheffingen hebben plaatsgevonden.”
        Teun de Bruijn stelde in het memo zelf alvast de vraag of het zin heeft om een externe partij verder onderzoek te laten verrichten. Nee, oordeelt hij, letterlijk meldend: “Gelet op de resultaten van de quick scan is de verwachting dat dit niet tot echt andere conclusies zal leiden.”

Makkelijk
Het was deze uitkomst die kritiek ontlokte aan voorzitter Ronny Naftaniel van het Centraal Joods Overleg (CJO). Hij liet Pointer, en aanvullend de werkgroep Stolpersteine, weten dat de gemeente Dordrecht het zich er wel te makkelijk vanaf heeft gemaakt. “Hier zie je dat ze alleen hebben gekeken naar de woningen uit de Verkaufsbücher en niet breder hebben gekeken naar de woningen die niet zijn doorverkocht. Daarnaast is het ook te gemakkelijk om te zeggen: ‘We hebben geen administratie en geen belastingadministratie meer gevonden. En daardoor kunnen we daar niks over zeggen. We kunnen niet met zekerheid zeggen of er naheffingen of geen naheffing zijn verricht’.”
        “Een aanvullend argument waarom ik het onderzoek in Dordrecht niet goed vind”, vervolgde hij, “is dat het achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden. Het is niet van te voren aangekondigd, waardoor joodse Dordtenaren of hun nabestaanden de gelegenheid niet hebben gekregen om eigen materiaal uit die tijd in te brengen. Evenmin is met de joodse gemeenschap overlegd over waar speciaal naar moet worden gekeken.”

pakhuis van Isidor en Felix Leviticus aan de Boogjes

Er is geen foto gevonden van het beenderpakhuis dat de gebroeders Leviticus lieten bouwen op de ’s-Gravendeelsedijk,
ver buiten de stad. Dit gebouw stond vanwege de stank volkomen geïsoleerd, zo’n beetje waar nu de Meubelboulevard is, maar dan dicht bij de Dordtse Kil en het Mallegat. Wel is er een opname van het pakhuis dat de broers hadden in de binnenstad, aan de Boogjes. De foto toont de voordeur naar het magazijn van de voddenkoopmannen Felix en Isidor aan de zijde van de Kleine Spuistraat.
Foto’s RAD (nr. 552_308115)

Uitgebreid
In Dordrecht Monumenteel gaat Jan Willem Boezeman uitgebreid op de kwestie in. Hij beschrijft in zijn artikel hoe de gemeente Dordrecht de roof naar joods vastgoed heeft aangepakt, maar heeft ook zelf onderzoek gedaan. Hij zoomt in op het beenderpakhuis dat de joodse broers Isidor en Felix Leviticus in 1913 lieten bouwen aan de ’s-Gravendeelsdijk. Op 6 mei van dat jaar verkregen zij het recht van erfpacht op dat perceel voor de duur van 65 jaar – dus tot 1978 –, tegen een canon van vijf gulden per jaar.
        Isidor is op 7 december 1942 vermoord in Auschwitz, zijn vrouw Martha en twee kinderen Annette en Cato daar al op 23 november 1942. Felix eindigde eveneens in Auschwitz, op 24 september 1942, samen met zijn vrouw Emma. Hun drie kinderen Henri, Sophia Rosette en Louis werden er op drie uiteenlopende dagen vermoord.
        Het pakhuis is volgens Boezeman al in 1944 gesloopt. “Het stond blijkbaar in de weg.” De erfgenamen van Felix en Isidor zijn “daar vanzelfsprekend niet in gekend, degenen die nog leefden waren op dat moment ondergedoken”. Drie kinderen van Felix hebben de oorlog overleefd.

Arolsen Archives kaarten van Isidor en Felix Leviticus

De broers Isidor en Felix Leviticus zijn beiden met hun gezinsleden vermoord in Auschwitz. Isidor ging op transport vanuit Kamp Westerbork op 4 december 1942, Felix al op 21 september 1942.
Foto’s Arolsen Archives

Eenzijdig
Wat gebeurde er na 1944 vervolgens?
        Boezeman: “Niet lang daarna wenste de gemeente Dordrecht het perceel te betrekken bij de plannen om de Zeehaven uit te breiden. Omdat het perceel van Leviticus daarvoor nodig was en er ongebruikt lag – door de sloop was het immers niets meer of minder dan een stukje dijkberm – heeft de gemeente de erfpachtovereenkomst in 1955 eenzijdig beëindigd. Op dat moment had de overeenkomst echter nog een resterende looptijd van 23 jaar. Van een schadeloosstelling was desondanks geen sprake. Het formeel beroep van de gemeente op de erfpachtvoorwaarden – de onbetaalde canon – is tendentieus, temeer omdat de erfgenamen er jaren over hebben moeten doen om in rechte te worden hersteld met betrekking tot het overige onroerend goed dat in de oorlog was geroofd. Dit erfpachtperceel is echter buiten beschouwing gelaten.”
        De zinsnede over de onbetaalde canon behoeft toelichting. In zijn artikel valt Boezeman over het woord ‘erfpachtbelasting’, dat Teun de Bruijn en B&W gebruikten. “Erfpachtbelasting bestaat niet”, schrijft Boezeman, die oppert dat er wellicht verwarring is met erfbelasting. “Erfpacht is het recht om een stuk grond en eventuele opstallen daarop te gebruiken”, legt hij uit. Het onroerend goed blijft eigendom van de erfverpachter, ofwel de eigenaar. De erfpachter betaalt hem een jaarlijkse vergoeding, die canon wordt genoemd.
        De broers Levicitus kónden hun canon niet betalen; ze waren vermoord.

De hoefijzerfabriek Hippos aan de linkerzijde van de Prins Hendrikbrug over het Wantij

De hoefijzerfabriek ‘Hippos’ aan de linkerzijde van de Prins Hendrikbrug over het Wantij, 
later eigendom van Meijer Michiel Cohen.
Foto RAD (nr. 555_12269)

Wantij
Heeft de archiefmedewerker dan misschien bedoeld dat er in Dordrecht geen in erfpacht uitgegeven grond voorkomt? redeneert Boezeman. “Als dat zo is, heeft hij de plank misgeslagen. Er is door de gemeente wel degelijk grond in erfpacht uitgegeven, óók aan joodse burgers en bedrijven.”
        Boezeman geeft er twee voorbeelden van. Het ene betreft dat pakhuis, het andere een perceel pal naast de brug over het Wantij. Dat perceel is het allereerste geweest dat in de nieuwe stadswijk de Staart in erfpacht werd uitgegeven – voor 75 jaar aan de joodse compagnons Herman Borgerding en Simon de Jong. Zij bouwden daar de Nederlandse Hoefijzerfabriek ‘Hippos’. In de oorlog, decennia later, is Meijer Michiel Cohen de eigenaar van het metaalbedrijf op deze locatie (zie artikel 47 op deze site). Meijer Michel Cohen en zijn gezin hebben de oorlog ternauwernood overleefd.
        Boezeman verbindt geen conclusies aan dit ene voorbeeld, maar bij het pakhuis is zijn mening scherp. Daar is de erfpachtovereenkomst eenzijdig beëindigd. Bovendien bewijst deze kwestie dat de quick scan “niet volstaat”. “Mogelijk”, veronderstelt hij, beperkt de “actieve rol van de gemeente” bij onteigening van joods vastgoed zich tot dit ene geval. “Maar misschien ook niet.” Alleen een serieus, onafhankelijk onderzoek kan dat uitwijzen. Hij acht het daarom verstandiger dat de gemeente WO2-deskundigen inschakelt.
        Misschien gaat het “wat ver”, laat Boezeman desgevraagd weten, om in het geval van de gebroeders Leviticus van ‘roof’ te spreken. Maar hij vindt wel dat er rechtsherstel had moeten plaatsvinden. “Hun pakhuis is immers zonder hun medeweten afgebroken en het erfpachtrecht is de erfgenamen ontnomen – wat in feite neerkomt op onteigening.”

[*Het tijdschrift verschijnt weliswaar op 1 april, maar de redactie van deze Stolpersteine-website heeft het artikel van Jan Willem Boezeman vooraf ter inzage gekregen, red.]



Aanverwante artikelen:
- Kritiek op onderzoek Dordrecht naar roofhandel joods vastgoed
- Onderzoek: ‘Gemeente Dordrecht heeft geen joods vastgoed geroofd’