Het voorbije joodse dordrecht
De onderduikhulp van Van der Hilst
was groots, maar is intussen vergeten
* ‘Mijn zus en ik danken ons
bestaan aan de onderduik’
Dit is het hoekpand, waarin verschillende joden konden onderduiken tijdens de oorlog. Tegenwoordig staat er op deze hoek van de Willem Marissstraat en de De Josselin de Jongstraat een Chinees-Indisch restaurant. |
Iedereen loopt er onnadenkend aan voorbij, terwijl zich daar toch heus een godswonder heeft afgespeeld.
In het pand op de hoek van de Willem Marisstraat en de De Josselin de Jongstraat – vroeger een onopvallende arbeiderswoning, nu het Chinese specialiteiten-restaurant ‘Rose Garden’ – zijn levens gered. Met gevaar voor eigen leven hebben Wouter van der Hilst, zijn echtgenote Hendrika Battermann en hun pleegdochter Margaretha Visser er langdurig minstens drie joden verstopt, om ze uit handen te houden van moordende Duitsers.
Het is gelukt. Ze zijn onontdekt gebleven, en hebben alle drie na de oorlog hun leven onbedreigd kunnen voortzetten.
Soms wordt zulke indrukwekkende onderduikhulp geëerd met een onderscheiding van Yad Vashem, het officiële instituut voor het herdenken van de joodse Holocaust-slachtoffers. Mensen die zich hebben ingezet voor het redden van joden, krijgen, soms ook postuum, van de staat Israël een eretitel: Rechtvaardige onder de Volkeren.
Dat is bij de familie Van der Hilst niet gebeurd. ‘Israël’ wist niet van hun belangeloze inspanningen, of de Van der Hilsts waren zelf wars van elke suggestie van heldendom. Maar dát zij bange joodse landgenoten de helpende hand hebben gereikt, staat onbetwistbaar vast. Het is alleen volledig weggezakt in de vergetelheid.
Grootse prestaties verdienen echter aandacht. Om die reden wordt hier alsnog gereconstrueerd wat zich heeft afgespeeld in dat onaanzienlijke hoekpand. Weliswaar zijn vrijwel alle directe betrokkenen inmiddels overleden, maar met behulp van krantenknipsels, archiefdocumenten en een schaarse ooggetuige is het gelukt een achtergrondverhaal samen te stellen − een verhaal over stille helden.
De gezinskaart van Van der Hilst, voor – en achterzijde. Komend uit Amsterdam kwam hij op 6.8.1919 in Dordrecht wonen. Hun pleegdochter Margaretha Visser mocht zich per 2 augustus 1930 Visser van der Hilst noemen. In december 1934 verhuisde het gezin naar de De Josselin de Jongstraat. |
Twee belangrijke gebeurtenissen in het leven van Wouter van der Hilst en Hendrika Battermann. In de ‘Dordrechtsche Courant’ van 26 maart 1921 wordt meegedeeld dat Van der Hilst (23 jaar) en Battermann (26) in ondertrouw zijn gegaan. Op 8 april 1946 bericht ‘De Dordtenaar’ dat echtpaar 25 jaar getrouwd is en een receptie heeft gehouden in restaurant ‘Ter Merwe’. Afgevaardigden van de PvdA en de Vara kwamen Wouter en Hendrika feliciteren. |
Metaalbewerker
Wouter van der Hilst is geboren in Watergraafsmeer, op 15 juli 1897, als zoon van Dirk van der Hilst en Elizabeth Trimp. Voordat hij zich op volwassen leeftijd in Dordrecht vestigde, trok hij rond. Volgens archiefkaarten woonde deze bankwerker en modelmaker in Amsterdam, Den Haag, Leiden en opnieuw in Amsterdam, in 1918 en begin 1919. Maar op 6 augustus 1919 vond hij in Dordrecht zijn vaste, en definitieve stek. Hij werd ingeschreven als metaalbewerker, en zou later ook sigarenwinkelier worden. Zijn geloofsrichting, aanvankelijk genoteerd als ‘NH’, werd doorgehaald en vervangen door ‘geen’.
Zijn eerste woning bevond zich in de De La Reystraat, op nummer 24, een straat die dichtbij de binnenstad ligt. Nadat hij op 7 april 1921 in het huwelijk was getreden met Hendrika Battermann − een Amsterdamse, geboren op 21 december 1894 − verhuisde hij op 14 augustus 1925 naar de J.J.A. Gouverneurstraat in Krispijn, destijds een keurige buitenwijk.
Met Hendrika, dochter van Johan Jacob Battermann en Antonia Smit, kreeg Wouter geen kinderen. Zij namen wel een pleegdochter in huis: Margaretha (‘Greet’) Visser, geboren in Amsterdam op 2 augustus 1930. Over haar herkomst zijn geen openbare gegevens beschikbaar, dan behalve dat haar geslachtsnaam bij Koninklijk Besluit nummer 244 van 30 december 1933 is veranderd in: Visser van der Hilst. Margaretha is volgens de gezinskaart van Wouter en Hendrika op 15 oktober vanuit Amsterdam in Dordrecht komen wonen. Zij was nog een baby, nog pas enkele weken maanden oud.
In 1934 verhuisde dit gezin naar de De Josselin de Jongstraat, een hoekpand, dat na de omnummering in de jaren vijftig nummer 2 is gebleven. Dit adres, deze bescheiden woning, werd in de oorlog de geheime verblijfplaats van minstens drie, tijdelijk zelfs vier joden.
Op 22 juni 1939 stelde de ‘Dordrechtsche Courant’ de nieuwe raadsleden van Dordrecht voor, zowel met foto als in tekst. Over Van der Hilst, die in de voorgaande raadsperiode al raadslid was voor de SDAP, schrijft de krant dat “meneer v.d. Hilst nooit veel spreekt”. “Doch als hij eens ’t woord voert, behoeft men niet te vragen: ‘Wat nu, kleine man?’ Meneer v.d. Hilst toch weet met humor en geest zijn standpunt, dat dan afwijkt van dat van de grooten zijner fractie, te verdedigen. Als meneer v.d. Hilst ’t met die grooten eens is, zwijgt hij. Daarom is hij een beminnelijk, sympathiek raadslid.” |
Docent
Rob Hamburger is de enige die daar nog van kan getuigen. Hamburger is een in Dordrecht wonende, gepensioneerde docent Nederlands en een voormalig PvdA-raadslid. Normaal blijft een onderduik onbekend, maar Rob Hamburger, geboren in Rotterdam op 5 augustus 1931, weet wie zich zoal hebben verstopt bij de familie Van der Hilst. Dat is ook niet zo verwonderlijk: hij heeft er zelf een aantal weken gezeten, evenals zijn broer mr. Bernard (‘Bert’) Hamburger, geboren in Rotterdam op 22 juni 1929.
De precieze duur van de onderduik kan Hamburger zich niet meer herinneren, op die van de twee andere onderduikers bij Van der Hilst na: Simon Suesan en zijn dochter Cecilia (‘Cil’ en ‘Cilly). Die hebben er zich volgens Hamburger “zo’n beetje de hele oorlog” schuilgehouden, vanaf het moment dat de bezetter ging omklemmen.
De achternaam van Simon wordt op twee manieren geschreven, als Susan en Suesan. Dit bemoeilijkte wel eens het zoeken van persoonsgegevens. Maar uiteindelijk kon worden achterhaald wie Simon Suesan is.
Hij kwam ter wereld in Amsterdam, op 28 juli 1908, als zoon van Meijer Suesan (Amsterdam, 19.8.1884) en Schoontje van Rheenen (Amsterdam, 1.7.1883). Simon was het laatste kind dat dit echtpaar − getrouwd op 22 december 1904 in Amsterdam, hij 20 jaar oud, zij 21− kreeg. Alida was hun eersteling, geboren op 28 december 1904, daarna volgde Anna, op 8 februari 1906.
Simon ontwikkelde zich tot etaleur, later koopman in sportartikelen. Op 16 maart 1932 huwde hij Esther d’Ancona (Amsterdam, 8.2.1909), een van de twee dochters van diamantslijper Jacob d’Ancona (Amsterdam, 8.8.1873) en Ludovica Maria Valkenburg (Antwerpen, 21.2.1882). De andere dochter is Femmina (Amsterdam, 5 april 1906). Op 15 augustus 1934 gingen Simon en Esther in Den Haag wonen, aan de Namenschestraat 43. Een jaar later baarde Esther daar haar eerste en enige kind: Cecilia, op 15 juli 1935. Nog eens twee jaar later verhuisde het gezin op 4 mei 1937 naar de Stationsweg 95b. Voor Esther zou dit het laatste adres zijn voordat de nazi’s haar doodden.
Ook in deze woning aan de Obrechtstraat, op huidig nummer 4 (was: 2 rood), verstopten zich joden, bij mejuffrouw Traarbach. Rob Hamburger en zijn broer Bert hebben er ondergedoken gezeten, alsook hun oma Jeanette Hamburger-Mendels. De grootmoeder bleef er het langst. Mejuffrouw Traarbach vormde met Van der Hilst, Van Es en Klootwijk een netwerk van sociaal-democraten die joden hielpen. |
Uiteen
Details over wat er in of rond deze Haagse woning gebeurde, ontbreken. Maar het gezin splitste zich op, of werd uiteengedreven – dat is onduidelijk. Vader Simon wist met dochter Cilly op enig moment op tijd naar Dordrecht te vluchten. Ze verborgen zich bij Wouter en Hendrika van der Hilst. Moeder Esther belandde in Auschwitz, waar ze op 22 oktober 1943 als ongewenst element routineus werd vergast, pas 34 jaar oud.
Zo’n wrede dood is Simon en Cil bespaard gebleven; zij hebben op hun schuilplaats veilig het einde van de oorlog weten te bereiken. Maar voor tal van andere familieleden was er geen later. Waarschijnlijk pas na de oorlog kregen Simon en Cil door hoe groot de verwoesting was die de nazi’s hebben aangericht. Er bleek slechts een enkele overlevende te zijn.
Een overzicht. Esther’s vader Jacob eindigde in Auschwitz, op 10.9.1942, 69 jaar oud. Haar moeder Ludovica wist te overleven. Haar zus Femmina verloor het leven eveneens in Auschwitz, op 6.3.1944, 37 jaar oud, op dezelfde dag als haar man, de slager Hartog de Vries (Hoorn, 6.10.1897), die 46 jaar oud werd. Hun twee kinderen Sophia en Ludovica kwamen heelhuids uit de oorlog. Simon’s vader Meijer Suesan overleed in Den Haag op 14 juli 1943, schijnbaar een ‘normale’ dood. Zijn moeder, Schoontje van Rheenen, was al ver voor de oorlog overleden, op 6.10.1935 in Amsterdam, 52 jaar oud. Meijer hertrouwde hierna op 24.11.1937 met Anna Rodrigues (Amsterdam, 16.10.1900), van wie geen overlijdensdatum is te vinden.
Van Simon’s zussen bleef niets over, as slechts. Alida, de eerstgeborene, werd vermoord in Auschwitz, op 28.1.1944, 39 jaar oud. Haar echtgenoot, de winkelbediende Jonas Dukker (Amsterdam, 1.6.1906), werd daar een maand later omgebracht, op 9.2.1944, 37 jaar oud. Het echtpaar, dat op het laatste in Arnhem woonde aan de Amsterdamscheweg 94, zou volgens de website ‘Joods Monument’ een kind hebben gekregen, dat de Holocaust heeft overleefd, maar er zijn geen nadere gegevens van bekend.
Anna Suesan, Simon’s andere zus, trouwde met Mozes de Leeuw (Amsterdam, 11.9.1905) en kreeg met hem in hun woonplaats Den Haag, aan de Fahrenheitstraat 488, de jongen Herman Max, op 15 juni 1938. Dit gezin is uitgemoord: Anna op 12.2.1943 in Auschwitz, 37 jaar oud, Mozes op 8.3.1943 in het Extern Kommando Golleschau, 37 jaar oud, en Herman Max in Auschwitz, op 12.2.1943, vier jaar oud. Het gezin heeft vermoedelijk geprobeerd naar Zuid-Europa te vluchten, want het is vanuit het Franse doorgangskamp Drancy op 9 februari 1943, met transport no. 46, naar Auschwitz getransporteerd, waar moeder en zoon tegelijk op de twaalfde werden vergast. Vader Mozes is klaarblijkelijk doorgestuurd naar het eveneens Poolse Golleschau.
Negen doden, vijf overlevenden.
Netwerk
Wouter van der Hilst was een sociaal-democraat, en dat is hier niet zonder betekenis. Hij ging niet alleen zijn partij, de SDAP, als raadslid vertegenwoordigen per 25 februari 1936; in de oorlog was hij onderdeel van een uiteraard geheim netwerk van SDAP’ers die samenwerkten en joden hielpen bij het onderduiken. Ze namen onderduikers in hun huizen en verwezen ze naar elkaar door. Deze sociaal-democraten hadden niet alleen hun belangeloze hulpvaardigheid gemeen, ook een hartgrondige afkeer van nazi’s.
Dit netwerk, dat vooral de wijk Krispijn betrof, is in lokaal-historische boeken en andersoortige publicaties nooit beschreven. De reden? De betrokken SDAP’ers zwegen erover – al helemaal uiteraard in de oorlog, maar ook nog, vasthoudend, na de oorlog. Zij vonden het vanzelfsprekend wat ze hadden gedaan, het was niets om over te praten, laat staan pochen.
Rob Hamburger heeft het bestaan van het netwerk ontdekt en geopenbaard. In De Dordtenaar van 4 mei 1999 heeft hij er een enkele onthullende zin over gezegd, in een artikel dat verder over zijn eigen onderduikbelevenissen ging. (Deze worden later dit jaar op deze website in een separaat, uitgebreider verhaal beschreven.) “Oud-wethouder Van Es was waarschijnlijk de spil”, zei hij in de krant, “maar ook Klootwijk, Traarbach, Van der Hilst en veel anderen werkten mee. Ik ken niet alle namen, maar bekenden en onbekenden waagden hun leven om mensen te laten leven.”
Simon Suesan en Cilly zijn het langst bij de socialistische onderduikgever Van der Hilst gebleven, maar zij waren niet de enigen. Zoals Hamburger al aanstipte, is hij er zelf ook geweest. “Ik heb in de zomer van 1943 enige tijd bij Van der Hilst gezeten en daar Cilly leren kennen.” Zijn broer Bert verbleef er ook een poos. Rob weet niet hoe lang, wel dat het voor zijn broer een tussenadres was. Bert Hamburger zat eerst verborgen bij mejuffrouw Traarbach in de Obrechtstraat, op nummer 2 rood. Vervolgens verhuisde hij naar Van der Hilst, om daarna naar de familie Van Es te gaan, in de Bilderdijkstraat 10*. “Daar heeft hij tot het eind van de oorlog gezeten”, vertelt Rob Hamburger.
Een bericht uit ‘De Dordtenaar’ van 17 juli 1967: |
Deze legitimatiekaart van het Gemeentelijk Vervoerbedrijf van Dordrecht, met pasfoto van Wouter van der Hilst, is de redactie van deze Stolpersteinesite in april 2020 toegezonden door Peggy van der Putten. Zij is de dochter van mevrouw E. Bakker-van der Hilst. Wouter van der Hilst was een oom van haar: de vader van mevrouw Bakker, Martinus van der Hilst, was een broer van Wouter. |
Mejuffrouw
Voor de volledigheid: mejuffrouw Traarbach heet voluit Huiberdina Adriana Johanna Traarbach. Zij is geboren in Dordrecht op 5 augustus 1894. Zij is niet de Traarbach van wie sprake is in een ander verhaal op deze website, zie: verhaal Gertrud Mainzer. Dit betreft haar broer, Pieter Traarbach (Dordrecht, 14.2.1884), die met zijn vrouw Johanna Pieternella van de Ven (Den Haag, 9 april 1885) en hun drie kinderen in de Van Baerlestraat op nummer 6 woonden. Dit gezin had ook een joodse onderduiker, Gertrud Mainzer-Sinzheimer.
Bij mejuffrouw Traarbach heeft los van de broers Rob en Bert Hamburger, ook hun grootmoeder van vaders kant verborgen gezeten, mevrouw Jeanette Hamburger-Mendels (Groenlo, 11.9.1872). Rob: “Zij woonde gedurende vrijwel de hele onderduiktijd vanaf oktober 1942 bij juffrouw Traarbach.” Het was een bovenhuis met twee etages, waar de ongetrouwd gebleven Huiberdina Traarbach in 1938 was komen te wonen. Voordien huisde ze op verschillende adressen, voor het grootste deel in de binnenstad: Geldelozepad, Singel, Vriesestraat, Havenstraat, Groenendijk, Steegoversloot, Kromhout, Vlak, Singel en Riouwstraat.
Zij is begonnen als naaister, werd vervolgens telefoniste en winkelbediende, en ten slotte chef, bij Simon de Wit aan de Voorstraat. Ook voor de onderduikhulp die zij verschafte, heeft mejuffrouw Traarbach geen eerbetoon gekregen.
Bekenden
Na de oorlog zijn de onderduikers en de onderduikgevers elkaar blijven ontmoeten. Ze werden goede bekenden van elkaar.
Rob Hamburger: “Ik ben in de jaren veertig, begin vijftig wel bij Cilly Suesan thuis geweest en zij bij mij in Rotterdam. Ze woonde toen in Den Haag aan de Van Alkemadelaan, en daar heb ik ook haar stiefmoeder leren kennen, een heel charmante en aardige vrouw.” Cilly’s vader Simon is na de oorlog hertrouwd met Anna Maria (‘Marijke’) Lobel (Den Haag, 10.4.1923). Simon zelf, vervolgt Hamburger, had “een tamelijk exclusieve sport- en kledingzaak in de Passage aan het Buitenhof in Den Haag.”
Contact bleef er ook met Wouter van der Hilst. Hij kwam op verjaardagen bij de familie Hamburger, net zo goed als andere onderduikgevers.
Ook Simon Suesan is met Van der Hilst blijven omgaan. Dat bleek bijvoorbeeld toen Van der Hilst op zaterdagochtend 15 juli 1967 de gouden eremedaille kreeg opgespeld door PvdA-wethouder P.J. van Meurs. Van Meurs memoreerde bij die gelegenheid, blijkens het verslag in De Dordtenaar van de 17de, dat Wouter van der Hilst ook na de oorlog de belangen van de PvdA heeft behartigd als raadslid, acht jaar lang. Verder had hij zich in de organisatie van middenstanders “uitermate aktief” betoond, ook als penningmeester en propagandist van de Vara.
De krant noemt vervolgens Simon en Cilly Suesan. “In de oorlogsjaren was huize Van der Hilst een bekend onderduikadres voor de joden. De heer S. Susan, die met dochter de feestelijke bijeenkomst bijwoonde, genoot tijdens de Tweede Wereldoorlog tweeëneenhalf jaar welkom onderdak. Dat de heer Susan de heer Van der Hilst daarvoor eeuwig dankbaar is, bleek uit zijn toespraak.”
Dertien jaar later, op 1 mei 1980, overlijdt Van der Hilst, 82 jaar oud. Onder de overlijdensadvertentie van de familie, in ‘Het Vrije Volk’ van 2.5.1980, staat er een van Simon en Cil Suesan, voormalige onderduikers. Zij noemen Van der Hilst hun “dierbare onderduikvader”. |
Bert Hamburger, een van de onderduikers die voorkomen in het verhaal, overlijdt op 20 augustus 1985 in Delft, 56 jaar oud (NRC, 22.8.1985). |
Zoals Wouter van der Hilst in de oorlog onderduikvader was voor Simon en Cil Suesan, werd Simon zelf na de oorlog pleegvader, voor de overlevende kinderen van zijn omgebrachte zussen. Simon Suesan overleed op 5 juni 1990. In een overlijdensadvertentie werd hij als “naoorlogse pleegvader” dankbaar herdacht (‘De Telegraaf’, 7.6.1990). |
Dierbaar
Wouter van der Hilst overleed op 1 mei 1980, 82 jaar oud. Hij woonde al vanaf februari 1977 in het bejaardencentrum ‘De Wielborgh’ aan de M.H. Trompweg 235, in kamer 916, samen met zijn Hendrika. Hij was “geheel onverwacht uit ons midden weggenomen”, schreven familieleden in de overlijdensadvertentie. Onder deze advertentie stond er nog een, een kleinere, van Simon Susan en Cil van der Veen-Susan en verdere familie. Daarin brachten zij Van der Hilst een saluut: “Heden bereikt ons het droevige bericht van het overlijden van onze dierbare onderduikvader.”
Later dat jaar stuurde zijn weduwe Hendrika de eremedaille, zoals dat hoort, terug naar de Kanselarij der Nederlandse Orden, die de ‘terugontvangst’ bevestigde op 3 oktober 1980. Inmiddels is Hendrika Battermann gestorven, maar de overlijdensdatum is tot dusverre niet bekend geraakt.
Hun pleegdochter Margaretha (‘Greet’), die van beroep kapster werd, trouwde met Dordtenaar en fabriekschef Pieter Jacobus Goudriaan (Amsterdam, 7.4.1928), onderduikster Cilly Suesan met Otto S. van der Veen. Er zijn intussen kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen − precies zoals levens meestal plegen te verlopen
Jeanette Hamburger, de ene oma van Rob en Bert Hamburger, doorstond dankzij de onderduik ook de jodenvervolging. Zij bleef in leven tot 26 april 1956, toen zij als 83-jarige in Rotterdam overleed. Bert Hamburger, advocaat en procureur te Delft, overleed op relatief jonge leeftijd, 56 jaar, in zijn woonplaats, op 20 augustus 1985. Hij liet een vrouw, A.A. Hamburger-Wolterbeek Muller, en twee kinderen achter, Manno en Jan.
Simon Suesan en zijn (tweede) vrouw Anna Maria Lobel liggen naast elkaar begraven op de liberaal-joodse begraafplaats ‘Gan Hasjalom’ in Hoofddorp. |
Grafsteen
Simon Suesan, een van de hoofdpersonen in dit verhaal, stierf op 5 juni 1990, op 81-jarige leeftijd na “een langdurige en dappere strijd”. Hij werd begraven op de liberaal joodse begraafplaats Gan Hasjalom in Hoofddorp. Op zijn grafsteen wordt de herinnering aan zijn vermoorde zussen levend gehouden. Er staat: “Tevens ter nagedachtenis aan zijn zusters Alida Dukker-Suesan en Annie de Leeuw-Suesan, die niet zijn teruggekomen.”
In De Telegraaf van 7 juni 1990 stonden drie advertenties, waarin het heengaan van Simon diepbedroefd werd betreurd. In één ervan wordt hij “onze zorgzame oom en naoorlogse pleegvader” genoemd. En: “Wij zullen zijn goede zorgen steeds in dankbaarheid blijven gedenken.” Dit duidt er onmiskenbaar op dat Simon Suesan zich na de oorlog volhartig is gaan bekommeren om de overlevende kinderen van zijn zussen.
Marijke Lobel, Simon’s tweede vrouw, stierf veel later, op 9 juli 2007, 84 jaar oud. Zij is naast hem komen te liggen.
[*Over een van de onderduikers bij de familie Van Es, Lien de Jong, is in tien talen het boek The Cut Out Girl verschenen, vorig jaar gepubliceerd door Bart van Es, zie: verhaal Hesseline de Jong en Bart van Es]
< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'