Het voorbije joodse dordrecht
Ook 14 Dordtenaren zijn uit de trein
gehaald op het tussenstation Cosel
* De achttien treinen uitgesplitst
Het beruchte stationnetje van Cosel, op een archieffoto van het Narodowe Archiwum Cyfrowe (National Digital Archives) in Warschau. Hier stopten de treinen uit Nederland, België en Frankrijk om er de mannen en jongens uit te halen die dwangarbeid moesten verrichten. |
Het echtpaar Van Rens, met links Annelies Wilms en rechts Herman van Rens. Behalve dat zij samen alle onderzoek deden naar Cosel, hebben zij ook in Beek het Holocaust Informatiecentrum Limburg (HIC) opgericht, dat informatie biedt over de Holocaust in Limburg en wetenschappelijk begeleide reizen naar Auschwitz organiseert. |
Weinig was er over hen bekend, maar nu is alles over hen uitgediept, 78 jaar later: de Cosel-joden.
Tussen 29 augustus 1942 en 10 december 1942 werden achttien deportatietreinen uit het Durchgangslager Westerbork, op weg naar het vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau, tot stilstand gebracht op het stationnetje van het Silezische stadje Cosel – tegenwoordig gelegen in zuidelijk Polen.
De nazi’s scheidden de mannen en jongens van hun gezinnen of geliefden, en haalden dezen met geweld uit de treinen. Terwijl de treinen doorreden naar de gaskamers, werden de mannen, die met hun gezicht naar beneden gericht op de grond lagen, geselecteerd voor dwangarbeid.
In dezelfde periode maakten ook vijftien treinen uit Drancy en Pithiviers (Frankrijk) en zes treinen uit Mechelen (België) een tussenstop op dit tussenstation. Uiteindelijk werden in totaal 9600 mannen en jongens te werk gesteld in de regio, in een archipel van tweehonderd joodse werkkampen in Oper- en Neder-Silezië. Van hen waren er 3400 afkomstig uit Nederland, en onder hen bevonden zich veertien Dordtenaren.
De research naar de treinen die stilgezet werden in Cosel, leidde eind 2020 tot dit geïllustreerde boek van 352 pagina’s, dat voor 39 euro is te bestellen bij Uitgeverij Verloren BV. |
Eind 2020 verscheen een boek waarin gedetailleerd uit de doeken wordt gedaan hoe de Organisation Schmelt, verantwoordelijk voor systematische inzet van joden als dwangarbeiders, in elkaar stak, en wat de gevolgen ervan waren. Tussenstation Cosel heet de uitgave van uitgeverij Verloren bv uit Hilversum. De ondertitel ervan luidt: ‘Joodse mannen uit West-Europa naar dwangarbeiderskampen in Silezië, 1942-1945’.
Dr. Herman van Rens, een gepensioneerde huisarts, is de ene auteur. De andere is zijn echtgenote Annelies Wilms, voorheen lerares in het speciaal onderwijs. Zij wonen in het Limburgse Beek.
In dit verhaal wordt beschreven hoe het echtpaar op de Cosel-joden stuitte en hoe hun jarenlange onderzoek leidde tot de publicatie van het boek, dat een onderdeel is van de reeks Maaslandse Monografieën (nr. 85), “studies van hoog niveau over de geschiedenis van Limburg en de aangrenzende regio’s”, zoals de website ervan toelicht.
Maar ook komt aan de orde: wie waren de Dordtenaren die op het nog altijd bestaande stationnetje van Cosel wreed apart werden gezet?
Dit is Albrecht Schmelt, de Duitse SS-Brigadeführer die aan het hoofd stond van Operation Schmelt. Tussen 15 oktober 1940 en halverwege 1943 organiseerde hij volgens de website ‘Oorlogsbronnen’ joodse dwangarbeid in Opper-Silezië en Sudetenland. “Dwangarbeiders die niet meer konden werken, werden in Auschwitz vergast.” Schmelt was verantwoordelijk voor 50.000 joodse dwangarbeiders in 177 kampen, aldus ‘Oorlogsbronnen’. |
Proefschrift
Nadat Herman van Rens (Horst-Hegelsom, 1946) met pensioen was gegaan – dertig jaar had hij gewerkt als huisarts – begon hij aan een studie geschiedenis, aan de Universiteit van Amsterdam. In 2013 promoveerde hij daar, op het proefschrift Vervolgd in Limburg. Joden en Sinti in Nederlands-Limburg tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Tijdens zijn promotieonderzoek ontdekte Van Rens, zo vertelde hij NRC-Handelsblad tijdens een video-interview begin december 2020, dat “bijna geen” van de Limburgse joodse mannen in Auschwitz was vermoord. “Volgens het Joods Digitaal Monument [gebeurde het] ergens in ‘Midden-Europa’. Hun sterfdatum was altijd aan het einde van een kwartaal. Een teken dat er eigenlijk weinig tot niets bekend was.”
Volgens Van Rens betekent de sterfplaats ‘Midden-Europa’ al met al “niet meer” dan dat het Rode Kruis na de oorlog niet heeft kunnen vaststellen waar de desbetreffende persoon is overleden.
Van Rens “kwam erachter” dat de Limburgse mannen als dwangarbeiders waren ingezet door de Organisation Schmelt. En zo ontstond dat onderzoek, die zoektocht naar een “weinig bekend aspect” van de Holocaust: de selecties in Cosel – de laatste stop voor Auschwitz, dat zo’n tachtig kilometer oostelijker ligt. Tegenwoordig is Koźle geen zelfstandig Pools stadje meer, maar volgens Wikipedia “een district van de stad Kędzierzyn-Koźle”.
Selecties
Nog in datzelfde 2013 ging Van Rens samen met zijn vrouw onderzoek doen naar de gebeurtenissen op dat stationnetje. Ze achterhaalden dat bijna tienduizend mannen en jongens uit drie landen en in de leeftijd van 15 tot 50 jaar, daar uit de treinen werden gehaald om in kampen in Silezië dwangarbeid te verrichten. In totaal stopten er 39 treinen. In hun beider boek, dat eind 2020 verscheen na lange jaren van nauwgezette research, wordt uiteengezet waar de treinen vandaan kwamen, welke passagiers zij vervoerden, hoe zij in Cosel stopten en op welke manier de selecties daar plaatsvonden.
De mannen en jongens kwamen vervolgens terecht in werkkampen in Opper- en Neder-Silezië. In de NRC vertelt het echtpaar dat voor de Organisation Schmelt meer dan tweehonderd kampen in gebruik zijn geweest. “Niet allemaal gelijktijdig en ook niet allemaal voor de Cosel-joden. Zij hebben in ongeveer zestig verschillende kampen gezeten.” Van Rens en Wilms hebben tot nog toe 42 locaties teruggevonden: 33 in het vroegere Opper- Silezië, negen in Neder-Silezië.
Wat behelsde Organisation Schmelt, een operatie die neerkwam op moderne slavernij? Schmelt is vernoemd naar Albrecht Schmelt (Breslau, 19 augustus 1899 – Warmbronn, 8 mei 1945), een SS’er en politiechef in Breslau, en “niet een van de bekendste nazimisdadigers”. De NRC licht toe dat Reichsführer Himmler deze Schmelt in oktober 1940 aanstelde om in Opper-Silezië de inzet van joden als dwangarbeiders te organiseren. “Schmelt haalde na een selectie mannen uit de getto’s en verhuurde ze als goedkope arbeidskrachten aan de Duitse oorlogsindustrie, die in het gebied wegen, spoorwegen en fabrieken liet bouwen”.
Het station van Cosel (Koźle) bestaat nog steeds. De eerste foto toont het personenstation, de twee andere laten allebei delen van het goederenstation zien. Het goederenstation is volgens Herman van Rens sinds 1942 “niet wezenlijk veranderd”. |
Uitgebuit
Maar de behoefte aan arbeiders was zo groot dat Schmelt van Himmler toestemming vroeg en kreeg om 10.000 joodse mannen uit de Nederlandse, Franse en Belgische transporten naar Auschwitz te halen. Op die wijze zijn tot 10 december 1942 39 treinen in Cosel tot staan gebracht om daaruit bruusk de mannen te kunnen verwijderen. Hun geliefden, vrouwen en kinderen hadden geen nut, zij werden doorvervoerd naar Auschwitz.
De mannen werden vanuit Cosel overgeplaatst naar een of meer van de tweehonderd werkkampen. De nazi’s wilden alle joden weliswaar kwijt, maar konden de arbeid van de mannen niet missen. Zoals het echtpaar zelf schrijft in een toelichting op het boek: de mannen “mochten nog een tijd fysiek doorleven, omdat zij economische waarde hadden”. Onder de “energieke leiding” van Schmelt werden ze als dwangarbeiders uitgebuit “buiten de ‘normale’ instellingen van de SS-organisatie om”.
Zodra dwangarbeid hen ‘waardeloos’ had gemaakt, “wachtte hun de dood. Vernichtung durch Arbeit heet dit. De “overgrote meerderheid” van de 9600 dwangarbeiders van Cosel is dan ook bezweken. Van de 9600 overleefden er 875, van wie minder dan tweehonderd Nederlanders.
Om Cosel en alles wat ermee samenging in kaart te kunnen brengen, moesten Van Rens en Wilms zelf aan de slag. In de Holocaust-literatuur is Cosel “weinig aan bod gekomen”, laat staan degelijk uitgeplozen. Dr. Lou (of Loe) de Jong, de toenmalige directeur van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, wijdt in zijn 14-delige standaardwerk Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog dan wel elf pagina’s aan Cosel, maar, zegt Annelies Wilms in de NRC, “hij had slechts de beschikking over een beperkt aantal bronnen. In Franse en Belgische standaardwerken over de jodenvervolging komt Cosel zelfs nauwelijks voor.”
De lotgevallen van de Cosel-joden vormden in de historiografie in feite “een witte plek”.
Getuigenissen
Bijna zeven jaar vergde alle onderzoek. In die voorbije jaren verzamelde het echtpaar in archieven in Nederland, Frankrijk en België “zoveel mogelijk getuigenissen”. En ter plekke onderzochten ze ook “wat er nog voor sporen zijn van de werkkampen en massagraven.” Het goederenstation waar de treinen stopten, bleek bijvoorbeeld nog steeds te bestaan. Wilms: “Herman is in Kędzierzyn-Koźle gewoon op een oude man afgestapt en die heeft het ons gewezen.” De bomen die het perron met een oude loods omringden en afschermden, stonden er ook nog.
In het boek wordt het allemaal uiteengezet. Hoe het beleid van Schmelt school maakte en hoe zijn ‘verdienmodel’ van dwangarbeid “later werd overgenomen door het Wirtschafts- und Verwaltungshauptamt (WVHA), de economische afdeling van de SS”. Hoe het dagelijks leven in de werkkampen was, hoe de Duitse leiding en bewaking de gevangenen behandelden, mishandelden en vermoordden. Hoe joodse gevangenen probeerden te overleven door elkaar te helpen en te steunen, maar ook hoe de Jüdenältesten, de kampoudsten, veel geweld onderling gebruiken om de Duitse bewakers te gerieven.
Aan de orde komt de zware strijd van de dwangarbeiders om te overleven, maar ook: hoe velen trouw bleven aan God en zich staande hielden door het beoefenen of genieten van kunst en cultuur. Gesignaleerd wordt hoe men probeerde ‘gewone’ mensen te blijven, door contacten te leggen met vrouwelijke gevangenen.
“Meer dan 90 procent van de gevangenen kon echter het leven niet vasthouden”, meldt het echtpaar. “Wij bespreken hun ziekten, de ziekentransporten naar Auschwitz, hun dood en, voor zover daarvan sprake was, hun begrafenis.”
De laatste beproeving die de Cosel-joden moesten ondergaan, wordt ook uitvoerig belicht: de dodenmarsen “van uitgeteerde en dodelijk vermoeide gevangenen in westelijke richting”, vóór de oprukkende Russische bevrijdingslegers uit. Veel Cosel-mannen namen deel aan deze dodentochten.
Op initiatief van het echtpaar Van Rens is bij het goederenstation van Cosel in 2017 een monument geplaatst voor de Cosel-joden. |
De Nederlandse tekst op het monument voor de |
Lijst
Op verzoek van de Dordtse werkgroep Stolpersteine heeft het echtpaar Van Rens uit alle verzamelde data de gegevens over Dordtenaren gedestilleerd. “Dat is een heel karwei”, liet Herman van Rens weten. Om het zoeken te vergemakkelijken, diende de werkgroep zelf eerst een lijst te maken van Dordtse joden die waren geboren tussen 1888 en 1927, en die niet in Auschwitz of Sobibor waren omgebracht, maar elders, in bijvoorbeeld ‘Midden-Europa’, Blechhammer, Seibersdorf of Gross-Rosen.
Wat bij het samenstellen van die lijst, op basis van de Lijsten 1 en 2 elders op deze website, nu meteen opviel was dat van de negen Dordtenaren die waren ‘overleden’ in dat vage Midden-Europa, er liefst zeven op dezelfde dag zijn vermoord: dat is die sterfdatum aan het einde van een kwartaal, waarover Van Rens al repte. Die sterfdatum is zijn ogen niet de werkelijke, maar een aanname.
Aan het echtpaar konden 23 Dordtenaren worden voorgelegd. Van hen vielen er negen af. Het echtpaar kon met zekerheid stellen dat deze mensen niet in Cosel uit de trein zijn gehaald.
Veertien personen bleven er ten slotte over. Dat zij in Cosel, onderweg naar Auschwitz, nog ‘even’ werden geselecteerd voor dwangarbeid, staat vast. Het onderzoeksmateriaal van het echtpaar bewijst dit. Drie namen kwamen de werkgroep al direct bekend voor: Heinz Mesritz, Daniël Joosten en Louis Schielaar. In de verhalen over hen op deze website worden zij al in enig verband met Cosel genoemd.
Volledigheidshalve worden hier alle veertien Cosel-mannen vermeld, met soms enkele aanvullende gegevens:
1. Abraham de Jong, Dordrecht, 5.12.1907 – Midden-Europa, 31.3.1944. In Westerbork aangekomen op 11.11.1942, op transport op 16.11.1942.
2. Philip Nathan den Hartog, Dordrecht, 8.12.1903 – Midden-Europa 31.3.1944. In Westerbork aangekomen op 3.9.1942, op transport op 4. 09.1942.
3. Nico Braadbaart, Den Haag, 30.5.1922 – Midden-Europa 31.3.1944. In Westerbork op aangekomen op 12.11.1942, op transport op 16.11.1942.
4. Alfred Lodewijk Braadbaart, Den Haag, 20.10.1925 – Midden-Europa, 31.3.1944. In Westerbork aangekomen op 12.11.1942, op transport op 16.11.1942.
5. Daniël Joosten, Borger, 21.2.1909 – Midden-Europa, 31.3.1944. In Westerbork aangekomen op 12.11. 1942, op transport op 16.11.1942. Via Cosel afgevoerd naar het werkkamp Sankt-Annaberg.
6. Chaim Salomon Haber, Czudec, 7.6.1893 – Midden Europa, 29.2.1944. Kwam op 11.11.1942 in Westerbork aan, op transport op 16.11.1942.
7. Samuel Lievendag, Dordrecht, 16.6.1898 – Midden-Europa, 31.3.1944. Kwam in Westerbork op 23.8.1942, op transport 31.8.1942.
8. Louis Schielaar, Dordrecht, 2.9.1917 – Midden Europa, 31.3.1944. Hij woont in Winterswijk. Kennelijk is hij gearresteerd bij de grote razzia in de provincies Overijssel en Gelderland, op 17 en 18 november 1942. Kwam in Westerbork aan op 18.11.1942, zijn poging om als verpleger een Sperre te krijgen, mislukte. Op transport op 24.11.1942. Via Cosel gedeporteerd naar Sankt-Annaberg.
9. Heinz Mesritz, Wittingen, 18.6.1915 – Bobrek, 2.5.1943. Kwam op 11.11.1942 in Westerbork aan, op transport op 16.11.1942. Ook via Cosel in Sankt-Annaberg terechtgekomen.
10. Barend Zadoks, Dordrecht, 4.11.1918 – Blechhammer, 21.1.1945. Kwam op 11.11.1942 in Westerbork aan, op transport op 16.11.1942.
11. Philips Zadoks, Dordrecht, 19.12.1923 – Blechhammer, 21.1.1945. Kwam op 11.11.1942 in Westerbork aan, op transport op 16.11.1942.
12. Abraham Sons, Den Haag, 6.11.1912 – Seibersdorf, 31.3.1943. Kwam op 16.8.1942 in Westerbork aan. Op transport 11.9.1942. Na Cosel in Niederkirch geweest (12.09.1942) en in Seibersdorf (28.09.1942) en daar gestorven. Zie verderop.
13. Jacob Kleinkramer, ’s-Gravendeel, 10.6.1897 – Gross-Rosen, 7.2.1945. Overleden tijdens de periode van de dodenmarsen. Kwam op 11.11.1942 in Westerbork aan, op transport op 14.11.1942. Na Cosel naar Sankt Annaberg (17.11.1942), daarna Blechhammer tot de evacuatie in januari 1945. Dodenmars naar Gross-Rosen en daar overleden.
14. Karel Meijer, Dordrecht, 13.5.1917 – Blechhammer, 13.2.1943. Kwam op 11.11.1942 in Westerbork aan, op transport op 16.11.1942.
In Seibersdorf, waar Dordtenaar Abraham Sons in het werkkamp is gestorven, is op de begraafplaats een monument geplaatst ter nagedachtenis aan de overledenen van het werkkamp. |
Het massagraf zelf ligt buiten de begraafplaats. Deze foto toont een ander monument, vlakbij het voormalige werkkamp in Seibersdorf. |
Ophaalactie
Herman en Annelies van Rens attenderen op twee opvallende feiten.
Meerdere Dordtenaren tegelijk zijn op 16 november 1942 op transport gezet uit Westerbork, namelijk tien van de veertien. “Dit is een belangrijk gegeven”, verklaren zij, dat zij aldus duiden: “Kennelijk is Dordrecht het slachtoffer geweest van een grote ophaalactie van joden, in de week die eraan vooraf ging.” (Zie ook het kader onder dit verhaal.)
De complete trein telde veertien veewagons, met 761 inzittenden. Onder hen bevonden zich honderd mannen in de leeftijd van 15 tot 50 jaar. Van Rens: “Ongeveer zoveel mensen werden in Cosel geselecteerd. Zij waren in ongeveer gelijke mate afkomstig uit Amsterdam en uit de vijf noordelijke en oostelijke provincies.”
Het doorgangskamp Sankt-Annaberg was voor deze groep het eerste kamp. Binnen twee weken werd een deel van de mannen verplaatst naar Tränke, en vandaar naar Wiesau, Bunzlau en andere werkkampen die later zouden ressorteren onder Gross-Rosen. “Een ander deel verhuisde op 22 november naar Klein Mangersdorf en korte tijd later weer naar Blechhammer. De meeste mensen kwamen om in of werden als zieken weggevoerd uit Wiesau en Blechhammer.”
Van dit transport overleefden slechts drie mannen.
Nog iets opmerkelijks: van één Dordtenaar weet het echtpaar Van Rens zeker dat hij in Seibersdorf is overleden: Abraham Sons, op 31 maart 1943, 30 jaar oud. Op de plek van het werkkamp daar staat tegenwoordig een monument, vlakbij het massagraf waar ook Sons is begraven. Het monument bevindt zich op het kerkhof, het massagraf juist buiten de kerkhofmuur. Foto’s ervan staan hiernaast.
Abraham Sons en Mathilda Stad trouwden op 15 juli 1942 in de Dordtse synagoge. Zij droegen bij die huwelijksplechtigheid hun jodenster. Abraham is de broer van Louis Sons, de vader van Marianne Bont-Sons (zie het verhaal). Mathilda is de jongste zuster van Marianne’s moeder Rebecca Stad. “Een zogenaamd dubbel huwelijk in mijn familie”, zegt Marianne. |
Abraham Sons, op een portretfoto die hij op 21 november 1941 heeft laten maken bij Foto Beerman op het Vrieseplein, krap anderhalf jaar voor zijn dood in Auschwitz. |
Huwelijk
Aan de lotgevallen van Abraham Sons is af te lezen wat het echtpaar Van Rens al constateerde: Abraham, geboren in Den Haag op 6 november 1912, werd in Cosel uit de trein gehaald, zijn echtgenote Mathilda Stad (Rotterdam, 14 november 1916) moest de dodenrit naar Auschwitz vervolgen. Zij werd er vergast op 14 september 1944, pas 25 jaar oud.
Abraham en Mathilda, gewoonlijk Tilly genoemd, waren twee maanden tevoren nog getrouwd, in de synagoge van Dordrecht, aan de Varkenmarkt. Er bestaat een foto van de huwelijksplechtigheid, die plaatshad op 15 juli 1942. Daarop zijn de jodensterren te zien die bruid en bruidegom moesten dragen. De foto is afkomstig uit de beeldbank van het Regionaal Archief Dordrecht, waar ook nog een persoonsfoto van Abraham werd aangetroffen. Beide opnamen staan hiernaast.
Abraham Sons had ook een roepnaam: Baps. Hij was de vijf jaar jongere broer van Louis Sons en Rebecca Stad. De twee kinderen van deze Louis en Rebecca: Carolina (1935) en Marianne (1938), leven nog. Zij hebben de oorlog weten te overleven, door onder te duiken in Amersfoort. Hun vader heeft de jodenvervolging ook doorstaan, ook in de onderduik. Zijn vrouw, Rebecca (Rotterdam, 2 juni 1911), is daarentegen in handen van de nazi’s gevallen. Zij vermoordden haar op 4 juni 1944 in Birkenau, op 33-jarige leeftijd.
Fietsen
Dochter Marianne, wonend Amstelveen, is op 10 januari 2021 83 jaar geworden. Zij heeft, vertelt ze desgevraagd, “geen herinnering aan oom Baps”. Daarom raadpleegde zij haar zus Carolina, die in 2021 86 wordt en in Jeruzalem woont. Carolina omschreef Abraham Sons als “een lieve, zachte, verlegen man”. “Hij heeft mij leren fietsen.”
Abraham werd door de vader van Mathilda in de zaak genomen. De familie Stad had op de Voorstraat de winkel ‘Het Lampenpaleis’ en aan de overkant de winkel ‘De Blauwe Pui’. “Zodoende”, vervolgt Marianne, “stond Tilly in het Lampenpaleis en Baps in de Blauwe Pui.” (Zie ook verhaal 28.)
Toen Tilly Sons-Stad een oproep kreeg om zich te melden, zei haar kersverse echtgenoot Baps: “Ik laat je niet alleen gaan.” Daardoor kwam het dat zij beiden op weg waren naar Cosel, waar Abraham bot van zijn geliefde gescheiden werd.
Marianne noch Carolina, de nichtjes van Abraham Sons, zijn niet in Seibersdorf geweest, de plek waar hun oom ten slotte overleed, vermoedelijk door uitputting. “Maar”, besluit ze, “wat zou ik mijn familie graag hebben gekend.”
< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'