Het voorbije joodse dordrecht

Vier nichtjes, onder wie Kitty uit Dordrecht,
gaven Rob Wurms zijn joodse familie terug

Rob Wurms stelt zich voor in een getuigen-interview

Rob Wurms stelt zich voor in een getuigen-interview met prof. Selma Leydesdorff,
als nabestaande van verwanten die zijn vermoord in Sobibor, op de website 'Late gevolgen van Sobibor'.
Foto Redactie Website

Rob Wurms kende zijn familie alleen van horen zeggen.
        Net zes weken oud wordt hij in maart 1943 uit voorzorg weggehaald bij zijn joodse ouders in Amsterdam en ondergebracht bij een kinderloos, gereformeerd echtpaar in Utrecht. Zijn pleegouders noemen hem Robbie Hofman en zwijgen tot ver in zijn pubertijd consequent over zijn afkomst.
        Zijn eigen ouders worden in Auschwitz vergast. Al bij al worden er zeventig familieleden van Rob Wurms uitgeroeid in de vernietigingskampen. Hij zal ze nooit leren kennen.
        Pas in zijn studententijd verneemt Rob Wurms wie hij werkelijk is. Hij begint een lange speurtocht, een terugtocht meer, die hem soms zo aangrijpt dat hij er depressief van wordt. Hij vindt weliswaar zijn identiteit terug, en onbekende familieleden krijgt hij ingevuld, maar de waarheid is ook verpletterend voor hem: zo velen zijn dood.
        Vier nichtjes, die op wonderbaarlijke wijze wisten te ontkomen aan het wrede lot dat de nazi’s voor hen in gedachten hadden, helpen Rob Wurms – zij het schoorvoetend, en met stukjes en beetjes. Liever dan hem informeren willen ze hem beschermen. Maar via hen krijgt zijn weggemaaide familie een gezicht.
        Eén van die nichtjes was een Dordtse, Kaatje Andriesse-Wurms, in de omgang Kitty genoemd. Zij is inmiddels overleden, zoals ook Rob Wurms intussen is overleden – zij onverwacht in 2007 op 84-jarige leeftijd; hij plotseling in 2011, op 68-jarige leeftijd.
        Met behulp van zijn echtgenote, de joods geworden Shifra Wurms-Hutten, wordt hier enigszins gereconstrueerd hoe Rob Hofman, de onderduikbaby, zichzelf terugvond als Rob Wurms.

moeder Johanna Wurms-Voorzanger en vader Simon Wurms

De ouders van Rob: moeder Johanna Wurms-Voorzanger en vader Simon Wurms.
Foto's Privé-collectie


Rob�als baby in�1943

Rob als baby in 1943, op een foto die zijn pleegouders
in hun woonplaats Utrecht hebben laten maken.
Foto Privé-collectie

Hertrouwen
De familie Wurms stak een beetje ingewikkeld in elkaar. Al voor de komst van Rob waren zijn ouders ieder voor zich al getrouwd geweest, en hadden zij in die huwelijken kinderen gekregen; telgen die dus halfbroers en halfzussen van Rob zouden worden.
        Het zit zo: lompenbewerker Simon Wurms (Amsterdam, 18 april 1905), de vader van Rob, trouwde in april 1927 in Amsterdam eerst met Rachel Buytekant (Amsterdam, 5 juni 1907) en kreeg met haar twee dochters: Kaatje (Amsterdam, 19 augustus 1927) en Veronica (‘Femmetje’; Amsterdam, 4 mei 1929).
        Johanna Voorzanger (‘Hanna’, Rixdorf, Duitsland, 29 januari 1911), de moeder van Rob, huwde in februari 1931 in Amsterdam eerst met bedrijfsleider Juda Cohen (Amsterdam, 7 februari 1910). Zij beviel van twee zonen: Wolf (Amsterdam, 30 mei 1931) en Leo (Amsterdam, 18 oktober 1932).
        Na hun beider echtscheiding hertrouwde Simon met Johanna, in augustus 1939 in Amsterdam. Dit nieuwe huwelijk bracht nog eens drie kinderen voort: Samuel Arnold (‘Nollie’, Amsterdam, 3 mei 1936), Juda (Amsterdam, 30 december 1940) en Robert Jean (‘Rob’, Amsterdam, 2 februari 1943).
        Zo was de familiale stand van zaken toen Nederland door het nazisme begon te derailleren.

Rob Wurms met zijn pleegmoeder Marrigje van den Dool

Nog een foto uit 1943, nu met zijn pleegmoeder Marrigje van den Dool.
Foto Privé-collectie

Kinderwagen
Simon en Hanna woonden in de Swammerdamstraat 54 I in Amsterdam, toen zij op een dag in maart 1943 hun baby in onderduik gaven. Via het Utrechts Kindercommitee was geregeld dat Rob in veiligheid zou worden gebracht. Twee dames kwamen met een kinderwagen aan de deur, legden Rob erin, en liepen weg. Eén nacht bleef hij in Utrecht bij dominee De Jager, die fungeerde als tussenpersoon. De volgende ochtend werd Rob afgeleverd bij zijn pleegouders: Albertus Hofman en Marrigje van den Dool.
        Dit echtpaar had zelf geen kinderen en was gereformeerd. Albertus, roepnaam Ber, was intens betrokken bij de gereformeerde geloofsgemeenschap – als secretaris, later directeur van het Centraal Bureau van de diaconiën van de Gereformeerde Kerken, als directeur van de Raad voor Gereformeerde Sociale Arbeid. Rob, hun pleegkind, zou als gevolg hiervan strikt gereformeerd worden opgevoed. Hij beschouwde zijn pleegouders als zijn echte ouders, en hield van ze. Zijn naam werd fluks veranderd, in Robbie Hofman.
        De Duitsers houden, òòk in de familie Wurms, verschrikkelijk huis. Een kleine opsomming: Simon en Hanna, Rob’s ouders, worden beiden omgebracht in Auschwitz, hij op 31 maart 1944, zij een halfjaar eerder al, op 30 november 1943. Wolf Cohen, Rob’s halfbroer, eindigt ook in Auschwitz, op 10 september 1943. Kaatje en Veronica, Rob’s halfzussen, werden in Sobibor de dood ingestuurd, samen met hun moeder Rachel, op dezelfde dag: 2 april 1943.
        Later, veel later, worden de contouren zichtbaar van hoezeer het geslacht Wurms werkelijk is gedecimeerd tijdens de oorlog: zo’n zestig tot zeventig leden blijken door de nazi’s vermoord te zijn.
        Maar de baby Rob heeft hier allemaal geen weet van. Hij kent al deze familieleden niet, en zal ze ook nooit ontmoeten. Hij leeft in Utrecht zijn zorgeloze leven. Hij is, kan achteraf worden vastgesteld, net op tijd bij zijn ouders weggehaald.

zussen, broer, vader en moeder van Kitty

Deze twee foto's tonen de zussen, broer, vader en moeder van de 'Dordtse' Kitty (officieel Kaatje geheten).
Op de ene foto staan Eva en Juda, op de pasfoto's Judith, vader Joseph en moeder Henderika.
Kitty overleefde als enige van dit gezin.
Foto's Privé-collectie en Yad Vashem

Tante
De oorlog gaat voorbij; Nederland herneemt zich. Zijn er nog familieleden in leven, die weten waar Rob Wurms is gebleven? Is zijn bestaan überhaupt nog bij iemand bekend?
        In dit verhaal doet nu Els Hutten haar intrede. Zij, geboren in februari 1948 in Hengelo, zal de echtgenote worden van Rob Wurms. Zij weet wat er rond haar man in de naoorlogse tijd is gebeurd.
        “Ja”, zegt ze, “een tante van Rob, tante Janne, wist dat hij ergens was.” Tante Janne heet officieel Naatje Wurms. Zij (Amsterdam, 31 augustus 1900) was een zus van Simon, zelf de echtgenote van koopman Simon Aldewereld (Amsterdam, 27 november 1898) en moeder van twee meisjes, Beppie (25 mei 1924) en Carry (24 november 1933).
        Janne raakte haar man kwijt in de oorlog. Hij moest zich in 1942 op het politiebureau op het Waterlooplein komen verantwoorden, zogenaamd voor uitstralend licht. Hij is nooit meer thuisgekomen. Hij is omgebracht in juni 1943, in het Extern Kommando Fürstengrube.
        Janne gaf de verblijfplaats van haar neefje Rob door aan de voogdijcommissie Oorlogspleegkinderen (OPK), en die belde in 1945 aan bij Ber en Marrigje Hofman, vertelt Shifra (zoals Els Hutten tegenwoordig heet).
        “Heeft u een pleegkind dat Robbie Wurms heet of Rudi Ehrlich?”, vroeg de OPK-medewerker.
        “Nee”, zeiden de Hofmans, “hier is geen joods kind. Het kind dat wij hebben, is niet besneden.”
        Shifra: “Ze wisten best dat hij een joods kind was. Hij was wel degelijk besneden. Maar achteraf gezien denken we dat het van de Hofmans een leugentje om bestwil was. Rob was zo’n drie jaar, voor hem waren zij papa en mama. Ze hebben hem als baby gekregen en waren zeer aan hem gehecht.”
        Drie jaar later, in 1948, stond de OPK weer voor de deur. “Volgens ons”, zei de medewerker, “moet uw pleegkind toch Robbie Wurms zijn. Wij willen een onafhankelijke arts laten kijken of hij besneden is.”
        Shifra: “En ja, dat was hij. Er kwam toen contact tot stand tussen tante Janne en meneer Hofman. Hij vroeg: ‘Mogen wij dit kind houden?’ Tante Janne heeft daar toen in toegestemd. Zij mocht Rob zelf niet in huis nemen, omdat zij geen mannelijke kostwinner had. Haar Simon was immers vermoord.”

Kaatje, dochter uit het eerste huwelijk van Rob's vader Simon; zij staat tweede van rechts in de achterste rij

Wolf Cohen, Hartog en Jacomijn Wurms

Van de omvangrijke familie Wurms zijn er tientallen vermoord. Hier nog vier foto's van omgebrachte familieleden van Rob Wurms: Wolf Cohen (zoon uit het eerste huwelijk van Rob's moeder Johanna) en Kaatje (dochter uit het eerste huwelijk van Rob's vader Simon; zij staat tweede van rechts in de achterste rij). De twee volwassenen zijn Hartog en Jacomijn Wurms (de ouders van de 'Amsterdamse' Kitty).
Foto's Privé-collectie

Lief
Onwetend van zijn joodse achtergrond groeide Rob Hofman voorspoedig op. Zijn pleegouders verhuisden enkele keren, van de Koningslaan naar de Maliesingel naar het Wilhelminapark. In 1949, zes jaar is hij nog pas, overlijdt op 47-jarige leeftijd zijn pleegmoeder Marrigje, die hij “een lieve vrouw” vond. In 1951 hertrouwt Ber Hofman met Hermien Binnema. Het is deze, in feite derde moeder van Rob Hofman, die hem vertelt, op zijn elfde, dat hij een joods pleegkind is.
        “Maar verandert er dan iets voor mij?”, vraagt hij.
        “Nee, niets”, zegt ze.
        Ergens in die jaren krijgt hij ook bezoek van een vreemdeling. Het is zijn broer Samuel Arnold, Nollie. Hij heeft de oorlog overleefd in de onderduik in Limburg. “Nollie is Rob twee keer in Utrecht wezen opzoeken, en heeft met hem gepraat en hem op ijsjes getracteerd. Daarna is hij naar Israëëmigreerd, in 1953.”
        Op 9 juli 1958 sterft zijn pleegvader Ber, op 53-jarige leeftijd, tijdens vakantie in het Franse Juan le Pins. Rob beschouwde hem als een goed mens, die veel voor anderen deed. Hij was erg gesteld op hem. Moeder Hermien blijft achter met een puber, die ze maar “een lastige jongen” vindt, onhandelbaar. Zij stuurt hem naar een internaat in Hilversum, waar hij de HBS afmaakt.
        Rob moest vervolgens in dienst. Hij geeft te kennen dit liever in Israël te doen en gaat ook naar dat land. Hij brengt er zo’n acht weken in gezelschap van zijn broer door, hij had “een fantastische tijd”. Maar hij keerde toch terug naar Nederland, naar zijn pleegmoeder, en vervult in Nederland zijn dienstplicht. “Hij is altijd loyaal gebleven aan haar.”
        In dienst kreeg Rob Hofman zijn eigen naam: Rob Wurms. De legerdocumenten tonen hoe hij officieel heet. Hij begon nu langzamerhand te beseffen dat zijn afkomst een andere was. Shifra: “De diensttijd gaf er de aanzet toe dat hij zich begon af te vragen: ‘Hoe zit ’t met mijn familie? Wie ben ik eigenlijk?’.”
        Dit zette zich door toen Rob Wurms psychologie begon te studeren, in Amsterdam. Hij woonde op kamers. Hij had wel een paar joodse vrienden en vriendinnetjes. “Toch durfde hij nog niet goed uit te zoeken wat er met de familie was gebeurd. Hij hield het op afstand, omdat het zo verdrietig was. Anders ga je onderuit, wist hij.”
        Els Hutten kan er met recht over meepraten wat Rob Wurms in die tijd bezighield: zij had hem in 1968 ontmoet in een studentencafé. Zij, protestantse, studeerde ook psychologie, en merkte dat het bij Rob Wurms “niet opschoot” met de studie. Zij stelde hem voor om bij te komen studeren.
        Ze werden een stel. In de zomer van 1971 trok zij met hem liftend naar Venetië, om vandaar met de boot verder naar Israël te gaan, naar Nollie – die zich ondertussen Schmoe’el was gaan noemen. Zodoende kwam hij ook weer in contact met zijn andere broer Juda. In de jaren daarna gingen Els en Rob met de kerstdagen geregeld langs bij Juda, die in Vlissingen woonde. Juda had gedurende de oorlogsjaren in Limburg in de onderduik gezeten.

        In 1972 trouwde Els met Rob en gingen ze allebei aan de slag als psycholoog. In 1974 werd hun eerste kind Simon geboren, in 1979 gevolgd door Ruben en in 1981 door Channa.

overlijden Albertus Hofman

In 1958, op vakantie in Frankrijk, overlijdt Albertus Hofman, de pleegvader van Rob Wurms.
Foto Delpher

Depressief
Rob Wurms begint zich in toenemende mate voor zijn familie te interesseren. Nu hem eenmaal duidelijk was van wie hij afstamde, en tot wie hij behoorde, begon hij obsessief te speuren. Tegelijk wierp zijn familiegeschiedenis een slagschaduw over zijn leven. Shifra: “Hij is zich suf gaan zoeken, en suf gaan lezen. Hij is jaren depressief geweest, omdat het te verpletterend was. In het Amsterdamse Stadsarchief vroeg hij eens gegevens over zijn familie op. Hij kreeg zo’n vijf A4-tjes. De beambte zei eerst: ‘Meneer, wilt u het echt weten?’”
        Vier nichtjes hebben Rob Wurms kunnen helpen bij zijn zoektocht naar zijn eigen joodse identiteit en naar zijn uitgemoorde familie. Deze vier vrouwen hadden de Holocaust overleefd – al scheelde dat voor verpleegster Kitty, de latere Dordtse, weinig.
        Een beknopte toelichting:
        Kitty is een dochter van diamantversneller Joseph Wurms (Amsterdam, 23 september 1894) en Henderika (‘Drine’) Neeter (Groningen, 15 maart 1894). Vier kinderen had dit echtpaar. Behalve Kitty (die officieel Kaatje heette; Amsterdam, 4 oktober 1923), waren dat zoon Juda (Amsterdam, 12 november 1919) en de dochters Eva (Amsterdam, 11 juni 1927) en Judith (‘Juutje’; Amsterdam, 23 juli 1932).
        Het gezin, dat woonde op de Zwanenburgwal 29 II, wordt in februari van huis gehaald en naar kamp Vught gedeporteerd, althans moeder Henderika en haar drie dochters. Vader Joseph was al tewerkgesteld in een joods werkkamp in Drenthe.
        Juda, plakker van beroep, trouwde in september 1942 in Amsterdam met zijn verloofde om 14 uur, om 17 uur waren beiden verdwenen, opgepakt en afgevoerd. Pas na de oorlog, zo schreef Kitty in handgeschreven oorlogsherinneringen, werd bekend dat Juda en zijn vrouw bijna onmiddellijk daarna zijn vermoord, in Auschwitz, op 30 september 1942.
        Judith werd op 7 juni 1943 uit kamp Vught gedeporteerd, met nog 1269 kinderen in de leeftijd van 0 tot 16 jaar. De kinderen mochten een van hun ouders ‘meenemen’ op dit beruchte zogeheten kindertransport, dat via kamp Westerbork naar Sobibor voerde. Henderika en Judith, 49 en 10 jaar, werden er bij aankomst vermoord, op 11 juni 1943.

Kitty Andriesse-Wurms

Kitty Andriesse-Wurms, wonend in Dordrecht, is een van de vier nichtjes van Rob Wurms,
die hem helpen aan gegevens over zijn familie. De foto's laten haar zien op jonge en oudere leeftijd.

Bevroren
Kitty en Eva bleven achter in kamp Vught. In november 1943 werd er nog een groep joden weggevoerd, onder wie Eva en een tante met twee dochters. Eva werd vergast in Auschwitz, op 31 januari 1944. In juni 1944, op D-day, werden de overgebleven joodse vrouwen in Vught op transport gezet, naar Auschwitz. Kitty, een van hen, had te horen gekregen dat haar vader zes weken eerder ook vanuit Westerbork was vertrokken; ze wist niet waarheen.
        Kitty had geluk; ze werd in Auschwitz gespaard, omdat ze geselecteerd was als lid van het Philipskommando. Dit was een groep vrouwen die in Reichenbach, een subkamp van Gross Rosen, voor Telefunken moest werken: 12 uur per dag, van 06 tot 18 uur, of andersom. Zodra in januari 1945 de Russen naderden, werden de vrouwen weggestuurd, op een dodenmars die langs vijftien kampen voerde en enkele weken duurde, strompelend over sneeuw en ijs. Vingers, voeten, neuzen en tenen bevroren, en wie niet meer meekon, werd ter plekke doodgeschoten.
        De groep, met Kitty in hun midden, belandde ten slotte in Eydelstedt, waar ze opnieuw moest werken. Vandaar werden de vrouwen naar Denemarken en Zweden gebracht, om er te worden uitgeruild tegen Duitse krijgsgevangenen.
        Kitty’s vader heeft het einde van de oorlog ook gehaald, maar stierf op 12 juni 1945 in het ziekenhuis van Oldenzaal. Hij had de familie in Amsterdam, niet wetend wat er nog van over was, vanuit dit hospitaal een kaart verzonden, met het verzoek om 25 gulden te sturen, opdat hij scheergerei kon kopen. De kaart kwam retour. Joseph woog bij zijn overlijden nog maar 40 kilo.
        En hier eindigt het intermezzo over de Dordtse Kitty.

hoekwoning aan het Vrieseplein, waar Kitty Andriesse met haar man Bernard woonde

Dit is de hoekwoning aan het Vrieseplein, waar
Kitty Andriesse met haar man Bernard woonde.
Foto Redactie Website

Dordrecht
Kitty was nu de enige van het gezin die nog in leven was, plus de dochters van tante Janne, de eerder genoemde Beppie en Carry. En nog een nichtje van Rob overleefde, ook een Kitty, gemakshalve hier de Amsterdamse Kitty genoemd. Zij, geboren in Amsterdam op 16 december 1919, is de dochter van Hartog Wurms (1897) en Jacomijn Stouwer (1898). Hartog, Jopie en Simon Wurms zijn broers.
        Deze Amsterdamse Kitty, die later zou trouwen met Ger Goudeketting, was eveneens de enige die overbleef van een gezin. Haar zusjes Rachel (1921) en Judith (1922) en haar moeder zagen hun levens abrupt beëindigd in Auschwitz, allen op 31 januari 1944. Haar vader verloor het zijne in het Extern kommando Bunzlau, 31 oktober 1944.
        Shifra vertelt dat van deze vier nichtjes het vooral Carry en de Dordtse Kitty waren die Rob konden inlichten over zijn eigen familie. Maar dat ontsluieren van de familiehistories ging aarzelend, niet van harte, en uitgesmeerd over een langere tijd.
        “Carry was de spil”, zegt Shifra. “Zij wilde Rob wel eens iets vertellen. De anderen aanvankelijk niet.”
        De nichtjes kwamen steevast bij elkaar tijdens de Kerst, in Dordrecht, waar Kitty, getrouwd met Bernard Andriesse (Roermond, 21 december 1916), op het Vrieseplein 11 zwart (nu: 16) was gaan wonen, komend uit Vlaardingen. “Hun mannen en kinderen waren er allemaal bij, maar niet Rob en Juda, hun neven. Die wisten hier ook niets van.”
        Toen Rob Wurms hiervan hoorde, vroeg hij Carry waarom hij en Juda niet werden uitgenodigd. “Carry heeft dat toen aangekaart bij de andere nichtjes, en het gevolg was dat Rob en ik er voortaan bij mochten zijn. Maar Juda nog steeds niet, vreemd genoeg.”
        Zo kreeg Rob in brokken te horen het hoe en wat van zijn familie te horen over het hoe en wat van zijn familie. Het ging schoorvoetend, aan beide kanten. Shifra: “Rob durfde zijn nichtjes ’t niet zo te vragen. Hij zat met een dilemma. Je wilt de ander, de nichtjes, geen pijn doen door ze afschuwelijke herinneringen te laten ophalen en die nare tijd te laten herbeleven. En zelf wil je je afschermen voor wat je te weten komt over je eigen familie.”
        Maar gaandeweg kon zijn familie voor hem worden ingevuld. Mensen gingen bestaan voor hem, ze werden zichtbaar, zoals Selma Leydesdorff (Jakarta, 1949), historicus en hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, het later zou formuleren.
        Shifra: “Carry had dus al wat verteld, de anderen bleven terughoudend. Maar op een gegeven moment heeft hij toch voorzichtig dingen aan hen durven vragen, en hebben zij hem voorzichtig iets durven vertellen. Ze wilden elkaar beschermen.”

Shifra met wijlen haar echtgenoot Rob

Shifra met wijlen haar echtgenoot Rob.
Foto Privé-collectie

Interview
Rob Wurms heeft in april 2009 in een interview met Leydesdorff over de zoektocht naar zijn eigen verleden verteld. Hij deed dat als nabestaande van familieleden die in Sobibor zijn vermoord, voor de website ‘Late gevolgen van Sobibor’. De website bevat 31 interviews: negen met overlevenden van de opstand in Sobibor (14 oktober 1943) en 22 nabestaanden.
        In zijn getuigenis zegt Rob Wurms dat zijn nichtje Kitty tijdens rondleidingen in het Anne Frankhuis in Amsterdam tamelijk vrijelijk aan schoolmeisjes ‘dingen’ vertelde, maar dat ze tegenover hem “liever niet te diep” ging. Toch, roemt hij haar, “is zij voor mij een belangrijke bron van informatie geweest. Want ik wist niks.”
        Shifra vult aan: “Met Carry had Rob het meest contact. Haar rol is belangrijk geweest voor hem. Maar Kitty was dat zeker ook. Zij heeft hem dingen verteld en foto’s gegeven. Ze was een nichtje, en een nichtje is zoiets als een zusje.”
        Heeft al die kennis die de nichtjes hem aanreikten, als een reddingsboei, hem goedgedaan?
        Shifra schudt het hoofd: “Wat hem en zijn familie is overkomen, is hem blijven achtervolgen. In dat opzicht heeft hij geen rust gekregen. ’t Blijft je altijd bij. Je kunt je er nooit mee verzoenen.”
        De enkele oorspronkelijke familieleden die hem nog omringden, zijn inmiddels overleden: Naatje Aldewereld-Wurms, de tante Janne, op 30 december 1970 in Amersfoort, broer Juda in 2000, Kitty Andriesse-Wurms, op 23 december 2007 in Dordrecht, 84 jaar oud, haar man Bernard op 16 februari 1980, 63 jaar oud.

Uitkomen
In 1986 werd Els joods. “Maar ik ben niet om Rob joods geworden”, zegt ze. Haar motief was: eenheid in het gezin. “Ik merkte dat Rob zich weliswaar verbonden voelde met het jodendom, maar ondergronds. Hij deed er niets mee, hij worstelde ermee.”
        Zonder hem daarover in te lichten besloot ze joods te worden. Ze liet zich uitschrijven uit de hervormde gemeente en ging allerlei cursussen volgen als voorbereiding op haar joods worden, een proces dat “uitkomen” heet. “Ik wilde eenheid in mijn gezin, en rust. Niet de een christelijk en de ander joods.” Toen ze uitgekomen was, koos zij de naam Shifra.
        Hoe Rob Wurms op haar initiatief reageerde, hoorde Shifra pas na zijn dood. Rob Wurms overleed op 24 maart 2011 in zijn woonplaats Monnickendam na een fatale hartinfarct. Hij was medeaanklager in het proces tegen de kampbewaker John (Iwan) Demjanjuk in München, namens zijn in Sobibor vermoorde halfzusjes Kaatje en Veronica. Hij had zijn requisitoir al zorgvuldig voorbereid.
        Maar hij stierf voortijdig. Zijn requisitoir is daarna op 14 april voorgedragen door zijn advocaat. Shifra heeft na zijn overlijden pas dat gefilmde interview met haar man willen zien, afgenomen door Selma Leydesdorff.
        In dat gesprek kreeg Shifra postuum een ontroerend compliment van haar echtgenoot. Rob Wurms zegt namelijk: “Zij heeft mijn joodse ziel gered.”

Shifra Wurms op huidige leeftijd

Shifra Wurms op huidige leeftijd.
Foto Redactie Website


< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'