Het voorbije joodse dordrecht
Dordtse Pieternella ving tweejarige
Rob Fransman op in Zwijndrecht
* Samenstelling van de families Bezemer en Mol
* Engels paspoort hielp Sem Lopes Cardozo in de oorlog
* De integrale tekst van het requisitoir van Rob Fransman
Een ingelijste foto van de ouders van Rob Fransman, Izak Fransman en Rachel van Lochem. Rob heeft zijn vader en moeder nauwelijks gekend. Hij is geboren in juni 1940, in april 1943 werden zij vermoord in Sobibor. |
Rob Fransman heeft in de Tweede Wereldoorlog – naar eigen zeggen − als 5-jarig joods kind op liefst veertien verschillende adressen ondergedoken gezeten.
Eén zo’n adres tijdens die lange zwerftocht was bij mevrouw Mol in Zwijndrecht. Dit was Pieternella Mol-Bezemer, die is geboren in Dordrecht, maar is geaard in Zwijndrecht. “Pietje” noemt Rob Fransman haar in een terugblikkend verhaal over zijn onderduik dat hij schreef voor de website Joods.nl. En haar voornaam herinnerde hij zich, per abuis, als Petronella.
In dat artikel schrijft hij dat hij in 1987 uit het niets werd benaderd door ene mevrouw Mol. Zij was bezig te verhuizen naar een aanleunwoning en bij het opruimen van haar oude woning “stuitte ze op foto’s van ons gezin en een paar snuisterijen”. Herinneringen waren bovengekomen bij haar en nu ineens “wilde ze contact met het kind waarvan ze ooit de nanny was geweest”.
Dat kind “vond dat maar vreemd”, dat verzoek, “ruim 42 jaar na de oorlog”. Maar Rob Fransman ging niettemin naar de aanleunwoning, enigszins wantrouwend. “Daar maakte ik kennis, ook met zus Truus. Het was een ietwat merkwaardige ontmoeting. Wat wilde die vrouwen van me? Ze wilden niets, zo bleek het. Het bezoek verliep vlot. Pietje en haar zus waren aardige vrouwen.”
Fransman had veel vragen en Pietje probeerde die te beantwoorden. Na deze eerste ontmoeting hielden ze contact. Zo’n twee keer per jaar bezocht bij de beide zussen en dan gingen ze lunchen bij Van de Valk. Bij ieder halfjaarlijks bezoek stelde Rob dezelfde vraag: wat was de naam van de meneer aan wie Pietje haar had meegegeven?
Pietje raakte dan steeds “heel opgewonden, haar zus had moeite haar te kalmeren”. Truus beloofde dat “er heus een dag zou komen dat haar zuster het zou vertellen”.
Maar dat gebeurde niet. Pietje ging dood en “ze nam haar, en veel meer mijn geheim mee het graf in”.
Wie was deze Pieternella, de onderduikgeefster die klaarblijkelijk de meeste indruk heeft gemaakt op Rob Fransman? Hoe staken haar eigen families in elkaar, de Mols en Bezemers? En wat is er gebeurd met de ouders van Rob Fransman, die in de oorlog Robbie Fransman, maar ook Wimmie Bezemer werd genoemd?
Rob Fransman heeft het resulterende verhaal gelezen; anno 2024 is deze 84-jarige nog springlevend.
De Haagse gezinskaart van de familie Fransman. Vanuit Enschede was het gezin in 1929 in de Middelburgschestraat gaan wonen, vanaf oktober 1932 in de Stevinstraat, het laatste woonadres van Izak en Rachel. |
Rachel met haar zoontje Rob, haar derde kind, met daarnaast haar echtgenoot Izak, op oudere leeftijd. |
De geboorte van Rob is vermeld in het |
Alhier
De voorgeschiedenis, het ontstaan van het gezin Fransman.
Izak (‘Ies’) Fransman was 25, toen hij in Amsterdam op 23 april 1924 zijn ja-woord gaf aan de 23-jarige Rachel van Lochem. Beiden waren geboren Amsterdammers, zij is er geboren op 7 juli 1900, hij al op 23 juli 1898. Rachel beviel op 13 november 1925 van een tweeling. “Kennelijk”, weet Rob Fransman over hen te vertellen, “wist mijn moeder al dat het jongetjes zouden zijn, want ze had de namen Gerard en Louis al bedacht. Eén jongetje werd echter doodgeboren, vandaar dat ze het andere kind beide namen gaf.”
Het overgebleven kind heeft echter maar acht dagen geleefd. Hoewel geboren in Amsterdam werd zijn overlijden op 21 november 1925, op de 30ste in Den Haag genoteerd door de Ambtenaar van den Burgerlijken Stand aldaar. “Wonende alhier”, kwam in de overlijdensakte te staan, wat erop duidt dat Izak en Rachel intussen naar Den Haag waren verhuisd.
Toen Izak en Rachel hun feitelijk derde kind kregen, in Den Haag op 26 april 1927, kreeg hij de namen van zijn gestorven broertje “dus weer, maar dan omgekeerd”, aldus Rob, die dit veel later allemaal heeft gehoord van deze broer. Maar door een schrijffout van de ambtenaar werd het niet Louis Gerard, maar Louis Gerhard, met een overbodige ‘h’.
De gezinskaart waarop Gerard Louis als eerstgeborene wordt genoemd, is nog niet openbaar, zodat niet precies te achterhalen is wanneer het gezin van Amsterdam naar Den Haag is getrokken. Er is echter nog een tweede kaart, inmiddels wel openbaar, maar die is van enkele jaren verder.
Daarop staat dat Izak kantoorbediende van beroep is en dat hij met Rachel en zoon Louis Gerhard is teruggekeerd in Den Haag, althans: zulks werd geregistreerd op 17 januari 1929. Het gezin blijkt een tijd in Enschede te hebben verbleven.
[Rob Fransman vult aan dat het verblijf in Enschede “achteraf niet zo vreemd was, als je bedenkt dat mijn vaders belangstelling toch voornamelijk textiel en vooral de stoffenhandel betrof en Enschede had toen een belangrijke stoffenindustrie. Bovendien was er een grote Joodse gemeenschap. Dat moet aantrekkelijk zijn geweest voor mijn ouders, die er niets aan deden, maar volgens mijn broer toch een min of meer Joods leven leidden”.]
‘Enschede’ heeft maar kort geduurd. Na de terugkeer op 17 januari 1929, vestigde het gezin zich op 2 februari van datzelfde jaar, zo’n veertien dagen later, officieel in de Haagse Middelburgschestraat, op nummer 47 − om op 7 oktober 1932 binnen Den Haag te verhuizen naar het adres Stevinstraat 296.
De gezinskaart vermeldt geen ander adres hierna. Veilig valt dus aan te nemen dat het in de Stevinstraat was dat het derde kind van Rachel en Izak werd geboren: Rob, de ene hoofdpersoon van dit verhaal. Het gebeurde op 14 juni 1940, de Tweede Wereldoorlog had Nederland al bereikt. In het dagblad De Nederlander van de 17de juni werd zijn geboorte gerapporteerd, in de afdeling ‘Bevallingen’: “R. Fransman, geb. van Lochem, z.”, staat er.
De Joodsche-Raadkaarten van Izak en Rachel. Zij werden tegelijk op 6 april 1942 vanuit Barak 66 in Westerbork op transport gezet, drie dagen later werden zij vergast in Sobibor. |
De JR-kaarten van Louis en Rob bevatten geen transportdatum: zij hebben de oorlog overleefd. |
Sobibor
Als volwassene heeft deze Rob Fransman op de website van de Stichting Sobibor een korte levensbeschrijving over zijn ouders geplaatst.
De naam van de website verraadt al wat Izak en Rachel is overkomen: zij werden tegelijk vermoord in Sobibor, op 9 april 1943, respectievelijk 44 en 42 jaar oud. Op de persoonskaart van Izak uit het archief van de Joodse Raad − te vinden op de website van Arolsen, het voormalige nazi-archief − staat in rood potloodhandschrift dat zij beiden op 1 april 1943 zijn opgesloten in Barak 66 van Kamp Westerbork, om op 6 april op transport te worden gesteld.
Van Louis Gerhard bestaat ook zo’n kaart, zonder die rode notitie. Dat komt overeen met een andere notitie op die kaart, luidend dat hij zich op 28 april 1947 bevond “p/a. de Jong, Stadionweg 185, A’dam”. Ofwel: Louis heeft de Holocaust overleefd. Bij zijn broer Rob, op diens JR-kaart Robert genoemd, ontbreekt eveneens die rode-potloodaantekening. Rob, van wie de correcte geboortedatum (14.6.40) daarop abusievelijk is veranderd in 14.1.40, heette per 28 augustus 1947 te wonen op nummer 97 van de Paltzerweg in Bilthoven.
Hij kwam dus niet “moederziel alleen uit de oorlog”, zoals iemand beweert op de website ‘Joods Monument’. Zijn broer Lou was er ook nog. “Maar mijn broer,” licht Rob Fransman toe, “heeft over zijn onderduik aan mij nooit iets willen vertellen. En over gewone, dagelijkse dingen uit zijn vooroorlogse jeugd wilde hij niets meer kwijt. Hij had die periode letterlijk uit zijn geheugen geblockt. Anders dan ik was hij ook nauwelijks geïnteresseerd in de gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog.”
Wat nu schrijft Rob Fransman over de voortijdig beëindigde levens van zijn ouders?
Over zijn moeder Rachel, die de roepnaam ‘Jennie’ had, is hij kort. Zij kreeg na de lagere school een opleiding als kostuumnaaister, maar of zij dat vak ook heeft uitgeoefend, “is niet bekend”. Vaststaat dat zij “na haar huwelijk zeker niet heeft gewerkt. Dit was uit financieel oogpunt niet nodig”. Voor meer bijzonderheden verwijst hij naar de levensbeschrijving van zijn vader, verderop.
Het woonhuis van de familie Fransman |
Mulo
Over deze Izak schrijft Rob dat hij is geboren in de Lepelstraat, “een klein straatje achter Theater Carré”. Diens vader Gabriël was diamantbewerker. Izak was “de eerste in de familie die na de lagere school een middelbare opleiding volgde”: de mulo. De hbs was “te hoog gegrepen, niet vanwege Izaks capaciteiten, veeleer omdat voor ‘ons soort mensen’ de mulo werd gezien als een meer dan adequate opleiding”.
Izak begon zijn beroepsleven op 17-jarige leeftijd als kantoorbediende bij De Bijenkorf. Hij maakte “daar zeer snel promotie”. Op “zeer jonge leeftijd” werd hij inkoper van de stoffenafdeling. “Uniek voor die tijd maakte hij inkoopreizen per trein”, vervolgt Rob, “onder meer helemaal naar Roemenië”. Zijn toekomstige vrouw Rachel, die hij in 1921 ontmoette, “kwam uit een veel chiquere familie”: zij was de dochter van Levi van Lochem, eigenaar van “een succesvolle textielgroothandel”.
In hetzelfde jaar dat Izak en Rachel trouwden, 1924, maakte Izak opnieuw promotie. Hij werd directeur van de Rotterdamse vestiging van De Bijenkorf. “Het echtpaar verhuisde naar Scheveningen en betrok een koophuis aan de Stevinstraat.” Rob Fransman rept vervolgens niet over zijn vroeg overleden broertje Gerard Louis, maar over de broer die daarna kwam: Louis. En dan meldt hij: “Het echtpaar wilde dolgraag nog een kind. Die wens werd pas 13 jaar later vervuld, in 1940 volgde een tweede zoon, Robert” – “de schrijver van dit stukje”, zoals hij erbij zet.
Rob werd door Pieternella Bezemer, het dienstmeisje van de familie Fransman, van Den Haag meegenomen naar Zwijndrecht, naar haar ouders. Dit waren Cornelis Bezemer en Klazina Vernel. |
Pieternella Mol-Bezemer op oudere leeftijd, |
Onderduik
De oorlog is al uitgebroken. Rob schrijft dat zijn vader dacht dat “de bezetting niet al te lang zou duren”. Om die reden “verzuimde” hij om met zijn gezin “onder te duiken toen dat nog mogelijk was”. “In februari 1943 kwam het er toch van” – en dan begint zijn onderduikgeschiedenis, die de aanleiding is voor dit verhaal, en die leidt naar de Dordts-Zwijndrechtse Pieternella.
Zijn oudere Louis, kortweg ‘Lou’ genoemd, “zocht zelf zijn weg en overleefde de oorlog”, is al wat Rob erover schrijft. Waar hij zich heeft weten te verbergen, blijft hierdoor onbekend. Aanvullend kan worden meegedeeld dat Louis arts is geworden, nadat hij in 1957 zijn studie Geneeskunde had voltooid. Hij trouwde met Tineke van Santen en kreeg met haar drie kinderen: Juriaan, Erik en Martine Sandra. Lou Fransman is overleden op 11 maart 2021, op 93-jarige leeftijd. In de overlijdensadvertentie in de Volkskrant wordt hij “progressief, sociaal, betrokken, lief, zorgzaam, gul” genoemd.
En dan gaat Rob Fransman verder over zichzelf, destijds nog een peuter. Nu komt Pieternella ter sprake, alias Pietje.
Rob werd [door zijn ouders] “meegegeven aan het dienstmeisje, die het kind meenam naar haar ouderlijk huis in Zwijndrecht”. Haar ouders waren Cornelis Leendert Bezemer, een pakhuisknecht, geboren in Zwijndrecht op 25 augustus 1877, en Klazina Johanna Vernel, geboren in Dordrecht, aan de overzijde van de rivier, op 6 juni 1882. Het echtpaar was in háár woonplaats getrouwd, op 26 augustus 1909.
Pieternella nog weer wat ouder en nu samen met haar echtgenoot Arie Mol. |
Dienstmeisje
Dat dienstmeisje was Pieternella, door Rob Fransman per ongeluk Petronella genoemd. Op de website Joods.nl vertelt hij dat deze Pietje in 1942 “vlak voor mijn geboorte [in 1940] in ons gezin als dienstmeisje kwam, maar vooral als toekomstig kindermeisje”. Met andere woorden: Pietje heeft het gezin Fransman in Den Haag, eigenlijk in Scheveningen, leren kennen.
Op 'Joods.nl' schrijft Rob Fransman iets uitgebreider over wat er gebeurde. “In 1942, ik was toen 2 jaar, werd het aan niet-Joden verboden om te werken voor Joden, laat staan bij ze te wonen [ter toelichting: Pietje was niet-Joods, maar christelijk gereformeerd, red.]. Maar Pietje was heel moedig en bleef zorgen voor het jongetje waar ze dol op was. Begin 1943 werd Scheveningen levensgevaarlijk. Mijn broer (Louis) was dus al ondergedoken en mijn ouders moesten haast maken.
“Pietjes ouders verzorgden een onderduikadres voor hen, pal naast hun eigen huis [in Zwijndrecht, red.]. Voor mij was daar geen ruimte. Ik kwam in huis bij de familie Mol. ‘Een Indisch neefje uit Rotterdam’, was het verhaal [dat over Rob werd opgehangen].
“Lang duurde de onderduik [van zijn ouders] daar niet, er was verraad. Mijn ouders zijn op de een of andere manier teruggegaan naar Den Haag. Daar vonden ze even onderdak in de Rijnkenstraat. Niet lang. Op nummer 19 in die straat herinnert een gevelsteentje dat op dat adres 27 onderduikers zijn opgepakt.”
[Terzijde: in een e-mail aan de redactie van deze website oppert Anke Dijkhuizen (zie verderop) dat de ouders van Rob zich “mogelijk” konden verbergen op het adres Meerdervoortstraat 4 in Zwijndrecht. Dit is namelijk het adres op de rouwkaart voor Pietjes vader Cornelis Leendert, overleden op 9 juni 1951.]
Oranjehotel
In zijn verhaal voor de Stichting Sobibor is Rob Fransman gedetailleerder dan op ‘Joods.nl’, reden waarom ook die uiteenzetting hier wordt geciteerd.
Hij weet niet, schrijft hij daar, waarom en hoe zijn ouders Izak en Rachel zijn teruggekeerd naar Den Haag, maar meldt dat zij er onderdak vonden bij ene Mies Walbeem. Zij was het die woonde in die Rijnkenstraat, in een driekamerwoning. Al die onderduikers daar; dat “kon niet goed gaan en dat ging ook niet goed”.
Dan vertelt Rob Fransman door wie het verraad was gepleegd: “de beruchte Joodse collaborateur Weinreb”.
In de nacht van 22 op 23 maart 1943 werden de onderduikers (Fransman rept van 24) “met veel geweld weggevoerd”. Allereerst naar de gevangenis Oranjehotel in Scheveningen. Vervolgens zijn Izak en Rachel onder bewaking van de Nederlandse marechaussee naar Westerbork gebracht. “Als gepakte onderduikers waren zij een strafgeval en hadden [zij] geen enkele kans hun verblijf daar enigszins te verlengen. Op 6 april vertrok de trein naar Sobibor. Er waren 1992 mensen in die trein. De reis duurde 3 dagen en drie nachten. Bij aankomst op 9 april werden 1990 mensen vermoord. De jongste was een jongetje van 6 maanden, de oudste een vrouw van 92 jaar.”
Halsoverkop
Rob Fransman zat nog altijd in Zwijndrecht, zijn broer op een ander, geheim gebleven adres.
Hij vervolgt zijn relaas ermee (op Joods.nl) dat hij “halsoverkop” weg moest bij de familie Mol, “want de mensenjagers kwamen ook voor mij”. Het zogeheten kopgeld van 7,5 gulden dat jodenjagers kregen voor iedere opgepakte jood, gold ook voor peuters.
Hoe ging het verder? “Pietje slaagde erin me mee te geven aan een meneer (haar woorden) van het verzet. Zelf werd ze gearresteerd en kwam ze er bij nader inzien nog genadig van af met ‘maar’ drie maanden gevangenisstraf in de beruchte Scheveningen-gevangenis Oranjehotel. Hoewel ze het niet vertelde, is het wel zeker dat ze daar is mishandeld. Haar kennis van waar joden zich verborgen, was immers geld waard.”
Rob Fransman wilde op veel oudere leeftijd meer weten. Wie waren de andere dertien families die “hun leven hadden gewaagd door me te verzorgen?”. En vooral ook: wie was die meneer van het verzet geweest? Diens naam wist ze niet en “meer wilde ze niet vertellen” – noch bij de eerste ontmoeting die Rob had met haar in 1987, noch later. Letterlijk zei Pietje, volgens Rob: “Jullie kunnen me slaan en doen wat je wilt, maar ik zeg het niet!”
Rob was vanzelfsprekend “blij” om Pietje “eindelijk te ontmoeten”, maar had ook “gemengde gevoelens”. Want: “Die paar foto’s en snuisterijen uit mijn ouderlijk huis had ik graag eerder [in mijn leven, red.] gekregen” – wat erop duidt dat Pietje die pas in later stadium heeft afgestaan. Desondanks is het contact gebleven. Tweemaal per jaar bezocht Rob Pietje en haar zus Truus. Maar het geheim is aldoor een geheim gebleven: de man van het verzet bleef ongeïdentificeerd.
De grafsteen voor Pieternella en Arie op de Algemene Begraafplaats in Zwijndrecht. Zij zijn overleden in respectievelijk 2003 en 1990. |
Gezinssamenstelling
Tot nog toe is hier onbesproken gebleven hoe het gezin van de ouders en schoonouders van Pieternella eigenlijk in elkaar stak. Dat gebeurt bij wijze van intermezzo en ter duiding nu eerst.
Pieternella Mol-Bezemer was de echtgenote van Arie Mol, die is geboren in het naburige H.I. Ambacht op 15 mei 1916. Hij overleed in Zwijndrecht op 21 juli 1990, 74 jaar oud. Hij was er dus bij toen Rob in Zwijndrecht was. Pietjes vader Cornelis Leendert Bezemer is eveneens in Zwijndrecht gestorven, op 9 juni 1951, in de leeftijd van 73 jaar. Haar moeder Klazina stierf enkele jaren later in dezelfde gemeente, op 7 april 1954, 72 jaar.
Wie de vier zussen van Pieternella waren, wordt apart vermeld in een kader dat onderaan dit verhaal staat. Van belang is te melden dat Pieternella de laatstgeborene was, kind nummer 5. Al haar voorgaande zussen − Lena, Geertje, Klazina Johanna en Geertruida − zijn geboren in Dordrecht, zo ook Pieternella. Het gezin woonde in die tijd aan de Spuiweg, op nummer 61, nu nummer 83.
Naast die woning is nog altijd de ingang naar het zogenoemde Hofje De Hoop, waar het gezin eigenlijk woonde, op nummer 2.
[Terzijde: tientallen jaren later is de rij panden waarvan dit hofje deel uitmaakt, onderdeel geworden van de gelijknamige stichting De Hoop ggz, een christelijke instelling die kinderen, jongeren en volwassenen met psychische of verslavingsproblemen “op weg naar herstel” helpt. Oorspronkelijk was dit opvangcentrum alleen gevestigd aan de Spuiweg, nu ook in het zogeheten Dorp De Hoop aan de Provincialeweg in Dordrecht, en verder in Amersfoort, Houten, Rotterdam, Veenendaal en Vlissingen.]
Op 11 februari 1918 verhuisde het gezin Bezemer naar Zwijndrecht, naar de Bilderdijkstraat 10. Pieternella was toen pas drie maanden oud.
De familie Mol, waarmee Pieternella via haar man Arie verwant raakte, begon in oorsprong met vader Jacob Mol (’s-Gravendeel, 8 oktober 1879 – Zwijndrecht, 16 mei 1965: 85) en moeder Pietertje Ritmeester (’s-Gravendeel, 24 maart 1880 – Zwijndrecht, 5 augustus 1938: 58). Na hun huwelijk in ’s-Gravendeel op 24 mei 1902 kregen zij negen kinderen, zie voor hun namen eveneens het onderstaande kader.
Pieternella is dertien jaar na haar echtgenoot Arie overleden, op 26 september 2003. Zij is 85 geworden en begraven in hetzelfde graf als dat voor haar man, op de Algemene Begraafplaats aan de Jeroen Boschlaan in Zwijndrecht.
Anna Dijkhuizen, de vrouw in Schiedam aan wie Rob Fransman door Pieternella werd meegegeven. Anna en haar man Jan waren een oom en tante van Pieternella. |
Dit is Rob Fransman, alias Wimmie Bezemer, op 5-jarige leeftijd. De foto ontroerde de drie nichten Dijkhuizen, toen deze kon worden thuisgebracht. |
Niet meegegeven
Terug weer naar de oorlogstijd.
Rob Fransman wilde graag weten bij wie hij nog meer ondergedoken heeft gezeten. Welnu, nadat hij op 5 juli 2020 zijn verhaal had gedaan op ‘Joods.nl’, kwam er eerst een reactie van ene Joke den Boer-Kamp, een nichtje van Jan en Anna Dijkhuizen; daarna een lange brief van Anke Dijkhuizen, hun kleindochter. Grootste verrassing: Pietje heeft Rob Fransman “helemaal niet” meegegeven aan een meneer van het verzet. In tegendeel, zij gaf Rob mee aan haar oom en tante Jan en Anna.
Joke den Boer, overleden als gevolg van corona op 8 december 2021, vertelde in haar e-mail dat haar moeder Hennie Dijkhuizen enkele jaren eerder was gestorven. Bij het opruimen van haar spullen kwamen de kinderen veel foto’s tegen. Die werden verdeeld en kwamen daarna in de kast terecht, “omdat we van veel niet wisten wie het waren”. Een paar maanden later veranderde dat, toen Joke na jaren in contact kwam met twee nichten, Anke en Gonny Dijkhuizen.
Zij liet toen een foto zien van een klein jongetje, een foto die zij niet kon plaatsen. Waarop de ene nicht zei: “Dat is Robbie Fransman.”
Anke Dijkhuizen schreef Rob zelf de lange brief, over dezelfde vondst. Daarin schrijft ze dat de drie nichten bij het omdraaien van de foto “zeer ontroerd” waren, door de tekst die daar stond: Robbie Fransman, bijgenaamd Wimmie Bezemer. Nu was hij thuisgebracht: Wimmie, het kleine, joodse jongetje dat bij opa en oma Dijkhuizen was ondergedoken, en over wie Anke’s moeder Jopie Dijkhuizen-Kamp “zo vaak had verteld!”.
Cirkel rond
Anke ging ’s avonds thuis googelen en vond zo “vrijwel direct” Rob Fransman, de Robbie van de foto. Dat hij het metterdaad was, werd haar duidelijk toen zij de toespraak las, die Rob Fransman eens op 4 mei in Nijmegen had gegeven, en waarin hij zei dat het gezin Fransman in januari 1943 moest onderduiken in Zwijndrecht.
De cirkel was rond.
Anke legde uit dat de mensen bij wie Rob na Zwijndrecht werd ondergebracht, haar grootouders waren, Jan en Anna Dijkhuizen-Bezemer uit Schiedam. Zij woonden destijds in de Veenlantstraat, op nummer 28 en hadden zeven kinderen, zes jongens en een meisje. Rob kreeg de schuilnaam Wimmie Bezemer, hij was zogenaamd een neefje van Anna. In het huis bevond zich overigens nóg een onderduikster, ene Gerda, een meisje van waarschijnlijk zo’n 17 jaar.
Hoelang Wimmie en Gerda in Schiedam ondergedoken hebben gezeten, weet Anke “helaas niet”. Maar het moeten “in ieder geval meerdere maanden zijn geweest”. Totdat op een dag de telefoon ging. “Een onbekende mannenstem zei: ‘Breng de jongen weg’. Meteen was duidelijk dat het verblijf was verraden en dat Wimmie en Gerda per direct weggebracht moesten worden. Jopie zou hen naar een nieuw adres in Rotterdam brengen. Ze stapte met Wimmie en Gerda op de tram.”
Maar tot haar grote schrik stroomde de tram een paar haltes verder vol met Duitse soldaten. Jopie klemde Wimmie tegen zich aan en trok zijn capuchon ver over zijn hoofd, “zodat de donkere haren en grote ogen niet zichtbaar zouden zijn. Gelukkig liep het goed af, Wimmie en Gerda mochten op hun plek blijven zitten. Uit veiligheidsoverwegingen stapten ze een aantal haltes vóór het opgegeven adres uit”.
Joop Dijkhuizen (zoon van Jan en Anna) en zijn verloofde Jopie Kamp. |
Radio Oranje
Nog meer paniek brak toen uit, want even verderop was er controle. “Ren jij maar vast vooruit, Wimmie,” klonk het. De persoonsbewijzen werden gecontroleerd, goedgekeurd, ze mochten verder. “Naar Wimmie hadden ze nauwelijks gekeken. Opnieuw waren ze door het oog van de naald gekropen!” Eenmaal veilig op het adres aangekomen, nam Jopie afscheid van Wimmie en Gerda, enigszins verdrietig, want Jopie had “de kleine Wimmie voor altijd in haar hart gesloten”.
Na de oorlog heeft de familie Dijkhuizen te horen gekregen dat Wimmie en ook Gerda de oorlog hadden overleefd. “Gerda heeft de oversteek naar Engeland kunnen maken en werd één van de stemmen van Radio Oranje. Jopie heeft na de oorlog regelmatig contact gehad met Gerda (Gerrie Hahmans).”
Jopie trouwde in 1947 met Joop Dijkhuizen, vervolgt Anke haar vertelling. Ze vertelde haar kinderen Anke, Jan en Gonny “vaak over Wimmie”. Ze had het jongetje graag nog een keer terug willen zien. “Zonder te beseffen, is dat ook gebeurd”, bouwt Anke nu de spanning op in haar uiteenzetting: de berichtgeving volgend over het proces tegen Demjanjuk (daarover straks meer), lazen de Dijkhuizens wel wie dat een mede-aanklager Rob Fransman was, maar ze hadden niet door niet dat dit hún Wimmie was.
Anke meld tot slot dat Jopie in 2016 op 93-jarige leeftijd is overleden. Hoe “jammer” is het, besluit zij, dat Jopie “niet meer bewust heeft kunnen zien dat het nu goed gaat met u”, en, zich richtend tot Rob Fransman persoonlijk, “dat u een prachtig gezin met kinderen en kleinkinderen heeft”.
Voor de volledigheid: Rob Fransman huwde op 5 maart 1964 in Amsterdam Selma (‘Sellie’) Lopes Cardozo (Amsterdam, 15 juli 1941) en kreeg met haar drie kinderen: de tweeling Vivian en Tamar (Amsterdam, 31 maart 1965) en Robin (Amsterdam, 11 november 1968). Selma zelf heeft samen met haar ouders het concentratiekamp Bergen-Belsen overleefd, nog zo’n “ongelooflijk overlevingsverhaal”, zoals Rob dat noemt. In een apart kader onderaan dit verhaal wordt verteld wat Selma en haar ouders is overkomen.
Rob Fransman woonde om München het proces bij tegen John Demjanjuk als medeaanklager. Hij hield in die tijd een weblog bij voor de Wereldomroep en schreef er nadien een boek over. |
Boek
De oorlog is voorbij, Rob Fransman was aan de Holocaust ontkomen. Maar voor hemzelf was de oorlog allerminst afgelopen. De moedwillige dood van zijn ouders laat hem niet los.
Als voor de rechtbank in München het proces begint tegen de oorlogsmisdadiger John Demjanjuk, ook wel Iwan de Verschrikkelijke en de beul van Treblinka genoemd, meldt Rob Fransman zich aan als medeaanklager (Nebenkläger). Hij blijft alle procesmaanden aanwezig. Demjanjuk, geboren in Dubovi Makharyntsi in Oekraïne op 3 april 1920, wordt in mei 2011, na zestien maanden en 84 zittingsdagen, veroordeeld tot vijf jaar cel.
Volgens de rechtbank was hij als Trawniki-Wachmann medeplichtig aan de moord op ongeveer 28.000 joden in het vernietigingskamp Sobibor, het doodsoord van Rob’s ouders. Demjanjuk zelf ontkende dit. Omdat hij het hoger beroep in vrijheid mocht afwachten, sterft hij op 17 maart 2012 in een bejaardenhuis in de Duitse deelstaat Beieren. Tijdens het proces zweeg hij. Volgens de columnist Max Pam, die het proces tussen 2009 en 2011 versloeg voor de Volkskrant, was ‘Hoiberg’ het enige woord dat hij al die tijd sprak. “Niemand wist wat hij bedoelde.”
In zijn requisitoir, dat in een kader onderaan is zijn geheel is te lezen, zei Rob Fransman: “Ik sta hier omdat er recht gesproken wordt in naam van mijn vermoorde ouders Rachel Fransman-van Lochem en Izak Fransman.” Dat Demjanjuk hardnekkig zweeg, noemde Fransman aan het slot van zijn requisitoir “een belediging”. “Een belediging aan mij en mijn mede-aanklagers, maar vooral als een postume belediging aan de nagedachtenis van de slachtoffers.”
Fransman liet het niet bij dit requisitoir. Voor de Wereldomroep hield hij een weblog bij van het proces. En in juni 2011 verscheen bij uitgeverij Verbum een boek van hem, getiteld Het Demjanjuk-proces, met als ondertitel: ‘Reportages van een Nebenkläger’. In het boek, te koop voor 17,95 euro, is gratis een dvd bijgevoegd van de documentaire die de Wereldomroep heeft gemaakt over Rob Fransman in Sobibor.
Met zijn kleindochter Noa ging Rob Fransman |
Documentaire
Na het bijwonen van het proces, besluit Fransman namelijk om de sterfplek van zijn ouders te bezoeken. Hij vraagt zijn kleindochter Noa mee, een dochter van Vivian. De Joodse Omroep heeft daar een uitzending van gemaakt, die is uitgezonden in september 2012 en 45 minuten duurt. Het is de eerste aflevering van de serie ‘De Appel valt...’, een serie die beoogt “een indringend beeld” te geven van het Joodse leven in Nederland anno nu. In elke aflevering staat een Joodse familie centraal en bespreken de verschillende generaties wat zij bewust en onbewust aan elkaar hebben doorgegeven.
Rob Fransman praatte, volgens een toelichtend bericht van de omroep, met zijn dochter Vivian niet over de oorlog, omdat het te pijnlijk is. Na de oorlog “ging hij het Jodendom haten en wilde hij zijn kinderen er niets van meegeven”, hij verbergt zich in zijn werk. Voor Vivian is haar Joodse identiteit juist verbonden met de Tweede Wereldoorlog, “ze leert pas wat Joods zijn nog meer inhoudt, als ze op 18-jarige leeftijd naar Israël vertrekt. Pas dan leert ze het uitbundig vieren van de feestdagen, het samenzijn en de verbondenheid. Het verandert de manier waarop ze haar Joods zijn beleeft. Na haar jaren in Israël geeft ze nu binnen haar eigen gezin weer vorm aan de joodse tradities.”
Maar de oorlog was en bleef voor Vivian onbespreekbaar.
Haar (19-jarige-)dochter Noa “vaart een eigen koers. Ze kent de familiegeschiedenis en heeft er geen moeite mee om er over te praten”. Ze durft vragen te stellen.
Samen met haar opa maakt zij in 2009 de beladen reis naar Sobibor. Hierdoor komen bij Rob Fransman de tranen om het verlies van zijn ouders, zoals ze ook kwamen in de rechtszaal in München. Langs het pad in Sobibor dat naar de verbrandingsovens leidde, leggen Rob en Noa een gedenksteen met de namen van zijn ouders. De documentaire ‘De appel valt…’is te zien via deze link.
Lockdown
Eén kind heeft Rob Fransman, die ondertussen 84 is geworden, verloren: Robin.
Corona heeft hem geveld, op 28 december 2021, op 53-jarige leeftijd. Robin, econoom van beroep, was een initiatiefnemer van de actiegroep Herstel-NL, die zich tegen de lockdown keerde. Hij was een vaccinatiescepticus. Max Pam, Robs metgezel in München, schreef er in de krant van 4 januari 2022 een column over, die vooral gaat over het ontnemen van vrijheden – zoals Rob overkwam in Zwijndrecht en zijn zoon door de lockdown.
“Onlangs”, schrijft Pam, “ben ik bij hem (Rob) in de straat komen wonen. Als ik nu langs zijn huis fiets, zie ik dat de gordijnen dicht zijn. Ik ben uitgenodigd voor de sjivve, de zevendaagse rouwperiode die volgt op de joodse begrafenis. Af en toe krijg ik het bericht om toch niet te komen, aangezien iemand positief getest is. Rob zelf is ongetwijfeld gevaccineerd en ik hoor hem tandenknarsen, vermoedelijk zelfs huilen, terwijl ik hem ken als een levenslustige, goedlachse man.”
Engels paspoort hielp Sem Selma (‘Sellie’) Lopes Cardozo, de echtgenote van Rob Fransman, werd in juli 1941 geboren als dochter van Semmie en Greta. Dat was “een nogal onhandige tijd om een kind op de wereld te zetten, maar dan, wie kon eind 1940 het onvoorstelbare voorspellen?”, schrijft Rob Fransman in een verhaal over zijn schoonfamilie, getiteld Een Engels paspoort.
Perser
Doelloos Betrouwbaar
|
De integrale tekst van het
|
< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'