Het voorbije joodse dordrecht

‘Nog niet één terug van al die levenslustige Joden’

De familie Keller

Op deze foto, waarschijnlijk gemaakt rond 1913, staat in het midden de jonge Adriaan Keller met naast hem zijn vader Jacob. Verder zijn te zien moeder Martha Keller-Naaktgeboren en de zusjes Gretha en Cor.
Foto Privébezit Familie Keller.

Op internet is een bijzonder, want schaars document opgedoken, waarin een Dordtse landbouwer beschrijft hoezeer het hem aangreep dat zijn joodse kennissen zijn uitgemoord. “En dan die arme joden!”, luidt de persoonlijke getuigenis die Jacob Keller noteerde in zijn dagboek. Samen met zijn zoon Adriaan hield Jacob dagboeken bij, waarin zij één keer per week verslag deden van het weer, het reilen en zeilen en andere belangrijke gebeurtenissen op hun boerderij, De Beer geheten. Deze hoeve ligt nog steeds op het Eiland van Dordrecht. Fietsers die vanaf de Moerdijkbrug binnendoor naar uitspanning ‘De Viersprong’ rijden, komen er onvermijdelijk langs, via het zogenoemde fietspad Langs den Engel.

Droevig
Delen van hun dagboeken zijn op het internet gezet door kleinkind Grietje Keller (1967), een docente, documentairemaker, cameravrouw en tekenaar die in 2007 cum laude afstudeerde als politicoloog aan de Universiteit van Amsterdam. Wie zich per e-mail abonneert, krijgt telkens een nieuw weekverslag toegestuurd. De website heet: http://kellerdagboeken.wordpress.com.
          Eén hoofdstuk, gedateerd 22 december 1945, gaat over joden in Dordrecht, ’s-Gravendeel en Strijen, die de Kellers hebben gekend, en die na de oorlog niet zijn teruggekeerd. Deze dagboeknotities geven een korte, droevige schets van verdwenen joods leven, en vormen historisch belangwekkend materiaal: schriftelijk is weinig bewaard gebleven van wat het Dordtenaren deed toen onder hun neus en voor hun ogen joodse Dordtenaren als vee werden weggedreven.
         Voor de volledigheid en ter inleiding van de dagboeknotities: de doofgeboren Adriaan Keller (1906 - 1968) en diens Nederlands Hervormde vader Jacob Keller (1872 - 1956), respectievelijk de grootvader en overgrootvader van Grietje, woonden tientallen jaren midden in de Dordtse Nieuwe Beerpolder, destijds Dubbeldams grondgebied. Er is een foto bewaard gebleven, vermoedelijk gemaakt in 1913, waarop vader en zoon te zien zijn, in gezelschap van Adriaan’s vrouw Martha Keller-Naaktgeboren (1879 - 1953) en hun dochters Gretha en Cor. De foto staat bij dit artikel afgedrukt.
         De beide mannen hadden een bedoeling met hun dagboeken. Zij wilden niet alleen registreren wat er op hun boerderij zoal gebeurde; ze wilden ook voor het nageslacht de gebruiken en gewoontes vastleggen die op een boerenbedrijf golden, en ongetwijfeld zouden verdwijnen. Boeren die dagboeken bijhouden; ze zijn een zeldzaamheid, dat is buiten kijf. Op de website die Grietje Keller voor de dagboeken is begonnen, staan de dagboeknotities in chronologische volgorde. Ze zijn met steekwoorden doorzoekbaar en waar nodig is er toelichting:

De boerderij in de Beerpolder

De boerderij die ooit aan de Kellers toebehoorde, anno nu, in de Nieuwe Beerpolder.

Laatste straat
De boerderij van de Kellers heet tegenwoordig De Nieuwe Beer. Zij is sinds de jaren zeventig niet meer in eigendom van de familie Keller, en enkele jaren geleden stond de hoeve zelfs te koop. Jacob Keller had in 1945 De Beer al lang verlaten, hij woonde na zijn pensionering , halverwege de jaren dertig, aan de Amstelwijckweg in Wieldrecht, toentertijd de zuidelijkste woonstraat van Dordrecht, onderaan de ’s-Gravendeelsedijk.
         In het hoofdstuk over de ‘arme joden’ dat hieronder, met toestemming van Grietje Keller, volgt, worden soms namen en omstandigheden genoemd die voor een goed begrip enige duiding behoeven. Dat gebeurt dan verderop. De spelling en schrijfwijze van de dagboeken zijn zoveel mogelijk intact gelaten.
         “Te Neurenberg”, zo meldt Jacob Keller, “duurt ’t proces tegen de hoofdmannen van ’t schrikbewind nog maar steeds voort. (…) En dan die arme Joden! Ze zijn zoo goed als uitgemoord. Voorheen stond het Scheffersplein te Dordt vol Joden! Zij hadden kleinhandel, maar ook wel manufacturen en verkochten heel wat. We hadden Joodsche veehandelaars en goudsmids. Er waren Jodenfamilies waar we min of meer bevriend mêe waren. Zoo o.a. Pinias Zwarenstein van Strijen [zie 1]. Reeds in ’t begin dezer eeuw kocht ik schapen van hem om te ... (? = niet leesbaar), als ze vet waren verkocht ik ze weer aan hem. Hij kocht ook mijn lammeren en wol. Hij werd ook door W. Visser en mij naar Texel gezonden, om stamboeklammeren te koopen. Van hem zeiden wij wel eens: “Zie, waarlijk een Israëliet waarin geen bedrog is.”
         “Hij had maar één zoon, Philippus genaamd. Die woonde als veearts in ’t huis hiernaast ons [zie 2] en kwam door bloedvergiftiging op jeugdigen leeftijd om het leven. Verder had hij drie of vier knappe lieve dochters. Met angst en vreeze zagen wij het Hitlerbewind en daarbij de Jodenvervolging veld winnen. Als wij vraagden wat hij (Pineas) voor de Joden vreesde, was altijd zijn antwoord: ‘Eerst wij en dan jelui. Eerst onze fietsen, dan de uwe, eerst onze auto’s dan de uwe, eerst wij naar Duitschland, dan jelui.’
         “Laatst zagen wij hen toen ze al met een ster op de borst moesten loopen. We kwamen ze tegen op ’t veer [zie 3]. Zij moesten naar Dordt, naar de Joodsche Raad. Er was weer een sprankje hoop te bespeuren op hun wanhopige gezicht. ’t Is voor het laatst geweest dat wij hun vriendelijke gezichten zagen. ... (?) zeiden ze altijd, als we maar niet uit ons huis behoeven, al worden we ook nog zoo arm als we maar in Strijen mogen blijven woonen [zie 4]. Maar, ach arme, spoedig al werden zij weg gevoerd. In Assen ontmoetten zij een getrouwde dochter (van de familie Zwarenstein) uit Middelharnis. Wat een treurige ontmoeting. Wat is er verder met hen gebeurd? Nooit meer van gehoord. Vermoedelijk onteerd, vernederd, mishandeld, vermoord en verbrand.
         “Zoo kenden wij ook de fam. Hartog, vroeger een slagertje op ’s-Gravendeel, die een groot gezin had. De oudste Salomo was een bekend veehandelaar en geen beste. (We kenden ook de) fam. Kleinkramer, vroeger een manufacturenwinkel te ’s- Gravendeel [zie 5]. Ook een groot gezin. Een paar zoons hadden voor de oorlog een belangrijk manuf. winkel te Dordt. Allen weg. Nog niet één terug van al die levenslustige Joden. ’t Is zoo vreeselijk, dat men er zich niet in kan denken. In Dordt waren drie Joodsche dokters en ... (?), daar zijn er twee van over. Te Strijen is ook een Jood over. Die was getrouwd met de weduwe (…) van den zoo even vermelden veearts. Hij is ondergedoken gebleven en zijn vrouw en zoontje werden niet ontvoerd om de één of andere reden. Er is geen slag zoo zwaar, ... (?).”

1. Pineas Zwarenstein (30 april 1870), met zijn gezin wonend aan de Kerkstraat 26 in Strijen, is op 13 november 1942 vermoord in Auschwitz, net als zijn vrouw, Kaatje Zwarenstein-Zwarenstein (3 november 1876). Twee verwanten van hen, Bertha (15 oktober 1911) en Cornelia Zwarenstein ( 5 september 1915), zijn op 30 september vergast in Auschwitz.
2. Met ‘hiernaast’ wordt bedoeld de Amstelwijckweg.
3. Dit is het veer van Dordrecht naar ’s-Gravendeel. De veerstoep lag aan het eind van de Amstelwijckweg.
4. De familie Zwarenstein woonde in Strijen.
5. Hiermee doelt Keller op de familie Kleinkramer, afkomstig uit ’s-Gravendeel, die woonde aan de Voorstraat 281 in Dordrecht. Vader en handelaar in manufactuurwaren Ruben Salomon (3 april 1893), moeder Eva Kleinkramer-Breemer (8 november 1894) en hun zonen Hendrik (27 mei 1925) en Simon (30 augustus 1928) zijn allen op dezelfde dag omgebracht, in Sobibor, op 9 juli 1943.

Aanvullingen
De vader van Grietje Keller, Jaap Keller uit Sleeuwijk (1941), stuurde deze website bruikbare, aanvullende informatie toe. Hij zegt zich een ander stukje dagboek te herinneren van zijn opa, waarin deze Adriaan schrijft dat hij op de ’s-Gravendeelse pont de familie Zwarenstein heeft gezien, juist op het moment dat deze werd weggevoerd. Jacob Keller schrijft dan zoiets als: “Deze lieve, aardige mensen, ik zal ze nooit meer terug zien.” Waarmee Jaap Keller maar wil aantonen dat zijn opa heus wel “enig idee had van het lot der joden”.
         Ook meldt hij dat veearts Pineas Zwarenstein is gestorven aan een infectie die hij per ongeluk opliep. Hij stak zijn arm in een koe, waarin een kalf zat dat halverwege de verlossing was afgesneden en weer teruggestopt. Het dier was daarna verkocht en werd op een dag gecontroleerd door Zwarenstein. “Deze verwonde zich aan de achtergebleven, scherpe botten en werd zo slachtoffer van het bedrog.”


< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'