Het voorbije joodse dordrecht

Netty Knorringa-Prins (89) en het
ontjoodste, naoorlogse Dordrecht

Netty Knorringa-Prins in haar aanleunwoning te Amsterdam

Netty Knorringa-Prins in haar aanleunwoning te Amsterdam: “Ik was nog nooit in Dordrecht geweest.” Van haar ouders zijn geen foto’s beschikbaar.
Foto Redactie Website

Na de oorlog voelde Dordrecht voor joden aan als een kale, lege stad. De joodse gemeenschap, de kehilla, was als gevolg van de Holocaust geminimaliseerd; Dordrecht was bijna volledig ontjoodst.
        Toch was joods leven in Dordrecht nog net geen voltooid verleden tijd. Enkele joden waren er nog wel, of keerden er als zeldzame overlevenden terug. Nog weer later kwamen er nieuwe joden naar Dordrecht, zij het nog altijd in uiterst bescheiden aantallen. Andries Knorringa en zijn echtgenote Netty Prins bijvoorbeeld vestigden zich in 1962 met hun eerste kind in de stad – waar de verwaarloosde synagoge op het punt stond te vervallen tot betekenisloosheid.
        Hoe was het om in die tijd joods te zijn in dat schier joodloze Dordrecht? En wat had de Amsterdamse Netty Prins, die anno 2018 als enige van het echtpaar nog in leven is, zelf te verstouwen gekregen in de oorlog? Wie wás zij? Een verhaal over de ervaringen van zo’n schaarse, naoorlogse Dordts-joodse familie.

gezinskaart van de familie Knorringa

De gezinskaart van de familie Knorringa laat zien dat het gezin op 3 januari 1939 in de Uithoornstraat ging wonen, komende uit Deventer, op nummer 2a driehoog. Volgens de woonkaart werd vader Liepman Prins op 1 mei 1943 naar kamp Westerbork overgebracht.
Foto’s Stadsarchief Amsterdam

Meisjes
Eerst de oorlogshorror die vooraf ging aan de komst van Netty en Andries Knorringa naar Dordrecht.
Kantoorbediende Liepman Prins, geboren in Amsterdam op 30 augustus 1902, trouwde in zijn woonplaats op 14 november 1928 met de drie jaar oudere Amsterdamse Hanna Emilie Hillesum (Amsterdam, 20.8.1899). Twee kinderen kwamen voort uit dit huwelijk − Jeannette (‘Netty’) als eerste op 16.9.1929 en Mirjam als laatste, op 20.1.1931. Moeder Hanna stierf vier jaar na de geboorte van Mirjam, op 28.8.1935, nog pas 36 jaar oud.
        Liepman bleef achter met twee kleine meisjes. Maar misschien wel daarom hertrouwde hij een krap jaar later, op 4 juni 1936, met Elisabeth Polak (Amsterdam, 6.6.1903), die als weduwe een lotgenoot was. Haar man, Isidore Loonstein (Amsterdam, 19.8.1901), was zeven jaar eerder overleden, op 8 november 1928. Het echtpaar had één kind,
        Salomon, dat zeven maanden voor de dood van zijn vader was geboren, op 11 april 1928.
        Deze Salomon, ook wel ‘Salo’ en ‘Slo’ genoemd, werd het derde kind in het gezin Prins. Samen kregen Liepman en Elisabeth nog een vierde kind, Alexander Jacob (‘Lex’), op 5 februari 1938. Kort heeft de familie in die jaren dertig in Deventer gewoond, vanaf 22 september 1938, maar op 3 januari 1939 keerde zij terug naar Amsterdam, om daar in de Uithoornstraat driehoog op nummer 2a te gaan wonen, in de Rivierenbuurt, met z’n zessen.

Uithoornstraat

Spelende kinderen bij nummer 2 in de huidige Uithoornstraat. Bovenin woonde het gezin Prins.
Foto Redactie Website

Camera’s
In een aanleunwoning van ‘Beth Shalom’, het met veiligheidscamera’s omgeven, joodse zorgcentrum in Amsterdam, legt de 89-jarige Netty Knorringa geduldig en afwachtend de armen over elkaar op tafel. Ze heeft erin toegestemd om terug te blikken op haar Dordtse tijd én op die onheilspellende oorlogsdagen.
        Zij en alle andere leden van het gezin Prins hebben de jodenvervolging overleefd. “We zijn gespaard gebleven, dat is wonderlijk, ja.” Maar dat is op het nippertje geweest, en elders in de familie zijn meerdere levens verwoest. In één zin somt ze het leed op. “Mijn grootvader, mijn oom en tante met hun drie kinderen, een ongetrouwde zus van mijn moeder en een broer van mijn vader met vrouw en twee kinderen – allemaal vermoord in Auschwitz.”
        Netty begint haar relaas over de oorlog bij de dag dat haar vader Liepman werd gearresteerd. Ze delft de datum zo op uit haar geheugen: 6 december 1942. “Hij werd beticht van het hebben van geld van z’n moeder, en werd opgesloten in de gevangenis aan de Amstelveenseweg. Vandaar brachten de Duitsers hem over naar de strafbarak van kamp Westerbork. Mijn moeder heeft hem uit dit barak kunnen vrijkopen, waarna hij nog anderhalf jaar in Westerbork heeft ‘gewoond’.”
        In Westerbork ontmoette Liepman Prins Hanna, een van zijn drie zussen. Met haar werd hij getransporteerd naar het Duitse concentratiekamp Bergen-Belsen. Beiden kregen er de beschikking over zogenoemde ‘Palestina-papieren’. Ze maakten daardoor kans om met een officieel uitreisvisum naar Palestina te worden verscheept, als uitruil tegen Duitse krijgsgevangenen. “Dankzij die papieren hoefden ze in ieder geval niet naar Auschwitz.”
        Het liep anders. Toen de geallieerden en het Rode Leger oprukten naar Duitsland, gaf de SS het bevel dat de kampadministratie moest worden vernietigd en dat de resterende kampgevangenen moesten worden vernietigd of weggehaald. Lopend of per trein moesten zij naar andere kampen worden vervoerd, vanuit het buitenland naar Duitsland of binnen Duitsland zelf.
        Zo’n tweeduizend gevangenen uit Bergen, onder wie Liepman en zijn zus Hanna, kwamen in een trein terecht, die bedoeld was om naar Theresienstadt in Tsjecho-Slowakije te rijden. Maar geallieerde bombardementen verhinderden dat. De trein reed twee weken doelloos rond in Duitsland, en stopte uiteindelijk bij het dorp Tröbitz. Daar werden de gevangenen op 23 april 1945 bevrijd door het Rode Leger.
        De dolende, achtergelaten trein is legendarisch geworden als Der Verlorene Zug.

Uithoornstraat

Het portiek op nummer 2. De deuren achter de muurtje leiden naar de bovenwoningen. Achter die deuren speelde zich het drama af toen er een razzia gaande was in de buurt.
Foto Redactie Website

Razzia
Eerder in de oorlog, in Amsterdam, verbleef Liepman’s vrouw, Elisabeth Prins-Polak, “gewoon nog” met de vier kinderen in de Uithoornstraat. Toen brak die dag aan dat er in Amsterdam-Zuid een grote razzia plaatshad.
        Netty: “Er werd overal gebeld. Wij stonden al klaar met ons pakketje. Je zou gehaald worden, maar er kwam niemand. We besloten een poos in de gang te wachten, maar op een gegeven moment zeiden we: ‘Dan gaan we zelf wel naar beneden.’ De benedenbuurman zag ons de trap af komen lopen. Hij zei: ‘Oh god, jullie zijn er nog?’ Hij trok de deur dicht en ging ervoor staan. Hij wilde niet dat wij naar buiten gingen. En toen zijn ze ons vergeten. We waren gered.”
        Netty Prins heeft, als ooggetuige van de Holocaust, op 12 februari 2017, over deze belevenissen verteld in het Nationaal Holocaust Museum in Amsterdam. Aanvullend vertelde ze daar: “Ik weet nog hoe we stil en bibberend de trap weer opliepen. We zijn die dag niet weggehaald. Dat was een groot wonder, want iedereen is toen weggehaald. Heel stiekem keek ik door het raam en zag de hele stoet de straat uitlopen. Bij die stoet waren ook mijn oom en tante met hun drie kinderen en mijn grootvader.”
        Haar stiefmoeder bestierf het zo langzamerhand. “Ze was een beetje ten einde raad. Het werd te warm onder onze voeten. Mijn moeder wilde naar Westerbork, ze liet via via mijn vader weten dat ze niet meer kon. Maar mijn vader liet háár zo snel mogelijk weten: ‘Niet doen, niet komen.’”
        Elisabeth Prins nam hierna contact op met de ondergrondse. “Toen kwam er een meneer, een joodse man, en die heeft Lex weggebracht naar Rotterdam, naar de familie Wijntje. Daar is hij tot het einde van de oorlog gebleven. De meneer kwam terug, en haalde nu mijn zus Mirjam op. Die ging ook naar Rotterdam, naar de familie Hollander. Mirjam is daar − of bij een andere familie, dat weet ik niet meer – tot het einde van de oorlog gebleven.”

Leger
Salo belandde in Limburg. “Hij is er in het verzet gegaan, en heeft daar een oorkonde voor gekregen. Dat hoorde ik pas toen hij overleden was; hij praatte er nooit over.”
        Salo is vanuit het Limburgse onderduikadres ook nog iets anders gaan doen: hij ging dienen bij het Amerikaanse leger, bij de stoottroepen. Netty: “Hij heeft gevochten bij Mönchengladbach. Op een dag na de oorlog vroeg hij zijn kapitein: ‘Mag ik mijn vader opzoeken in Bergen-Belsen?’ Dat werd toegestaan, hij ging er met de jeep heen. Maar hij heeft z’n vader niet gevonden.”
        De man van de ondergrondse zou de volgende dag nog een keer terugkomen, nu om Netty op te halen. “Ik heb die nacht toen bij de buren op tweehoog geslapen.” Netty werd eveneens naar Rotterdam gebracht, naar de familie Hulst, bestaande uit Nicolaas Stoffel Hulst (1898-1974) en Elizabeth Jansen (1904-1983), hun vier kinderen en Elizabeth’s moeder en zus. Bij dit gezin zijn in de oorlog meerdere joden ondergedoken geweest, reden voor Yad Vashem, het Israëlische herdenkingscentrum, om het echtpaar in augustus 1977 te huldigen voor hun jodenhulp.
        Netty is naar eigen zeggen “een paar maanden” bij de familie Hulst gebleven. Yad Vashem houdt het op van september 1943 tot februari 1944. Daarna kon zij zich verstoppen bij het gezin van een tramconducteur in Rotterdam-Noord, tot de oorlog voorbij was.
        En haar stiefmoeder Elisabeth? “Ze dook onder in een boerderij ergens in Noord-Holland, maar had het er niet naar de zin. Ze heeft toen in het Haarlems Dagblad een advertentie geplaatst, waarin zij zich aanbood als huishoudster. Een antiquair reageerde, meneer Romein. Die kon nog wel een huishoudster gebruiken, thuis en in zijn zaak. Tot het einde van de oorlog is mijn moeder er gebleven. Meneer Romein heeft nooit geweten wie zij was, pas na de oorlog is hem dat bekend geworden.”

Netty en Dries Knorringa verhuisden van Amsterdam naar Middelburg

Netty en Dries Knorringa verhuisden van Amsterdam naar Middelburg, naar de De Ruijterstraat 77 (tweede pand van links). Maar de baan die Dries daar had, beviel hem niet.
Foto Google Streetview

Portiek
De oorlog hield op, Liepman Prins was in juni 1945 op weg naar Nederland. “Mijn moeder had bij een groot deel van de grensposten langs de oostgrens berichten achtergelaten: Als Liepman Prins er arriveerde, moest hij contact opnemen. Dat is er niet van gekomen, maar op een of andere manier heeft hij vernomen dat zijn vrouw en een deel van de kinderen (Salo zat in het leger) op het oude adres woonden, bij de buren op tweehoog.”
        Zijn thuiskomst verliep “heel dramatisch”, vertelt Netty. Liepman liet zich in de Uithoornstraat afzetten, bij de flat met portiek. “Bovenaan de trap bevonden zich vier deuren. Uit een rechterdeur hing een touwtje. Er was geen elektriciteit, dus ook geen bel. Hij trok aan het touwtje, en dat brak. In de wetenschap dat zijn vrouw en drie kinderen boven lagen te slapen, heeft mijn vader zich toen neergelegd in het portiek, om te slapen.”
        De volgende ochtend vroeg liep Liepman de straat op, en kwam er de overbuurman, van de banketbakkerij, tegen. “Die heeft hem toen mee naar het portiek genomen en samen zijn ze op de deur gaan bonken. Toen zijn wij naar beneden gekomen. Mijn vader herkende mij, maar Lex en Mirjam niet. We waren opgelucht dat vader er weer was, maar hij zag er vreselijk uit, met oedeembenen.”

synagoge van Dordrecht

Netty Knorringa heeft de synagoge van Dordrecht nog gekend. Deze twee foto’s tonen ex- en interieur van de synagoge in de jaren dertig, toen de joodse gemeenschap er nog onbezorgd naar de diensten kon.
Foto’s Regionaal Archief Dordrecht (nrs. 552_315214 en 556_305134)

Noorderkroonstraat 148 in de Dordtse nieuwbouwwijk Sterrenburg

De woning aan de Noorderkroonstraat 148 in de Dordtse nieuwbouwwijk Sterrenburg, waar het gezin Knorringa vanaf 1969 ging wonen, nadat het eerst nog, na Middelburg, zeven jaar aan het Goeman Borgesiusplantsoen in Dordt gehuisvest was geweest.
Foto Google Streetview

Boekhouder
Het leven hernam zich, Netty trouwde op 10 augustus 1954 met Andries (‘Dries’) Robert Knorringa, een Amsterdammer geboren op 2 mei 1930, als zoon van Marcus Knorringa en Esther Ossendrijver. Hij werkte aanvankelijk als boekhouder bij een textielfirma, maar kon later een baan, met dienstwoning, krijgen op de administratie van een begrafenisonderneming aan de Sarphatiestraat. “Maar dat beviel hem niet.”
        Korte tijd woonden Dries en Netty, inmiddels aangevuld met dochter Marlijn Hannet (Amsterdam, 23.9.1958) in West. Via vrienden kreeg Dries een baan in Middelburg, bij de firma Polak, een handel in oude metalen. Het gezin verhuisde daarop naar Zeeland, in augustus 1959, naar de De Ruyterstraat 77. “Het werd een fiasco. Zijn baas heeft hem in december ontslagen.”
        Nu kwam Dordrecht in zicht. Dries Knorringa had gesolliciteerd bij een Amsterdamse groothandelaar in klokken en horloges. Als vertegenwoordiger voor half zuidelijk Nederland kon hij er aan de slag. Door woningruil kwam het gezin toevallig in Dordrecht terecht, volgens de woonkaart op 12 september 1962. Netty: “Ik kende Dordrecht niet, ik was er nog nooit geweest.”
        Eerst nog betrok het gezin een woning aan het Goeman Borgesiusplantsoen in Crabbehof, op nummer 27. Netty was “net zwanger” van Eddo Marco, die op 14 maart 1963 is geboren. Op 10 november 1969 werd de Noorderkroonstraat 148 het nieuwe adres.
        Dordrecht telde in die periode nog maar een handjevol joden. De synagoge aan de Varkenmarkt was al in 1947 door de kerkeraad verkocht: het pand verkeerde in deplorabele toestand. “De nieuwe eigenaar, de firma Van Twist, trekt het gebouw als garage bij de aangrenzende bedrijfspanden”, valt te lezen in het boek De verdwenen Mediene Dordrecht (1995). “Later gebruikt een confectiebedrijf de vroegere sjoel als opslagplaats.” Begin februari 1965 wordt de synagoge gesloopt.
        Met het geld dat door de verkoop wordt verkregen, richt de kerkeraad een lokaal van de joodse school achter de synagoge in voor samenkomsten.

hoekpand aan het Vrieseplein

Nadat de synagoge aan de Varkenmarkt was verdwenen, kwamen de weinige joden van Dordrecht bijeen in een bovenzaaltje in dit hoekpand aan het Vrieseplein. De synagoge was hier gevestigd van 22 mei 1965 tot 14 juni 1987, daarna werd ‘Dordrecht’ bij ‘Rotterdam’ gevoegd.
Foto Redactie Website 

Bovenzaaltje
Netty Prins heeft de synagoge nog gekend. “Toen we in Dordt kwamen wonen, hebben we ons meteen aangesloten bij de joodse gemeente. Er was een bestuur, met onder anderen Jos Cohen uit Dordt en Bob de Vries uit Zwijndrecht, mensen die inmiddels zijn overleden. Hoe de synagoge er aan toe was; daar weet ik niet veel meer van. We gingen er niet iedere zaterdag naar toe. Dat kon helemaal niet, omdat er geen minjan was, de tien meerderjarige mannen die nodig waren voor een dienst. Maar we waren er wel met de feestdagen en het Loofhuttenfeest.”
        Meer en betere herinneringen heeft zij aan de synagoge aan het Vrieseplein. Dit was feitelijk een bovenzaaltje in een hoekpand. Aan het pand is een gedenksteen bevestigd, waarop staat dat zich hier vanaf 22 mei 1965 tot 14 juni 1987 de synagoge bevond. Daarna werd de kehilla Dordrecht met die van Rotterdam verenigd. De joodse gemeenschap van Dordrecht werd kleiner en kleiner.
        Netty over het Vrieseplein: “Boven, éénhoog, was een zaaltje voor partijen en feesten, beneden woonden Ben en Kitty Andriesse-Wurms. Ook daar kon niet iedere week een dienst worden gehouden; daar waren te weinig mannen voor. Er kwamen ook dames in de synagoge, maar die telden niet mee. Mijn zoon ook niet, want hij was nog geen dertien. Alleen bij nieuwjaar, de Grote Verzoendag en het Loofhuttenfeest lukte het.
        “Verder werd daar een paar maal een seideravond (begin van Pesach) gehouden. Er kwam dan iemand van buitenaf om die avond te leiden. Ook kwam eens per jaar rabbijn Vorst uit Rotterdam, de vader van rabbijn Ies Vorst, ons bezoeken voor het nieuwe joodse jaar. Er waren aan het Vrieseplein ook activiteiten. De twaalfde verjaardag van mijn dochter bijvoorbeeld werd er gevierd en ook de besnijdenis van mijn kleinzoon vond daar plaats. Hij is nu 33 jaar.”

Kennissen
“Het was een hele kleine groep”, zo beschrijft Netty de Dordts-joodse gemeenschap van de jaren zestig. “Onze kennissenkring bestond uit leden van de joodse gemeente. De mensen van die gemeente kenden elkaar allemaal. Niet dat je bij hen over de vloer kwam, maar je kende elkaar. Niet iedereen kwam ook uit Dordrecht, ook mensen uit Zwijndrecht en H.I. Ambacht hoorden bij die groep.”
        Nog een enkele herinneringen komt boven aan de Dordtse tijd. “Er werden joodse lessen gegeven voor de kinderen van de joodse gemeenschap. Aanvankelijk door de heer Reissel en later door Micha van Dijk. Mijn kinderen deden daar ook aan mee; ik denk vanaf 1969 (Eddo was toen zes jaar). De lessen waren steeds bij iemand thuis, ook bij mij. Tot hoelang dat was, weet ik niet meer. In elk geval fungeerde Dordrecht toen nog als zelfstandige gemeente.”
        Niet alleen Andries had een baan, ook Netty werkte, vanaf 1969 op de manco-afdeling van Tomado, gevestigd in dat markante gebouw aan de Burg. de Raadtsingel. De manco-afdeling houdt de overschotten en de tekorten bij van het vervoer van artikelen; zij kwam terecht bij de financiële administratie.
        Op 21 januari 1972 overlijdt ineens haar man, Andries, 41 jaar oud. Hij wordt begraven op de joodse begraafplaats in Dordrecht. Netty Knorringa vraagt de personeelschef om een andere baan. Ze had meer inkomsten nodig. “Ik had een beter betaalde baan nodig; ik moest de kinderen te eten geven.” Zij werd daarop secretaresse van de financieel directeur van Tomado.
        Na enkele jaren ried haar werkgever haar aan elders te solliciteren. “Je moet weg, Tomado gaat inkrimpen; het gaat niet best. Tomado wordt verplaatst naar Etten-Leur”, kreeg ze te horen. Ze werd aangenomen bij Interland Techniek, een bedrijf in luchtbehandeling in Dordrecht.

Eind 1965 werd de synagoge gesloopt

Eind 1965 werd de synagoge gesloopt. Deze vier foto’s werden kort daarvoor gemaakt, de eerste drie in februari 1965 door H. Boshoven, fotograaf van Openbare Werken; de vierde stond op 18 november 1965 in het ‘Dordrechts Nieuwsblad’.
Foto’s RAD (nrs. 552_305134, 554_33558, 554_33557 en 552_319239)

Den Haagspor
Dordrecht begon haar te vervelen, zo rond haar 58ste jaar, in 1987. “Ik had wel genoeg van Dordrecht.” Dat betekende wel dat ze een andere baan moest zoeken. Het lukte; ze werd secretaresse op een advocatenkantoor. “Het eerste jaar reisde ik nog heen en weer tussen Dordrecht en Den Haag, daarna ben ik in Den Haag gaan wonen. Doordat ik economisch gebonden was aan Den Haag, kon ik een driekamerflatje huren.”
        Zo’n vijf jaar hield ze het uit op het advocatenkantoor, tot haar 63ste. Ze kwam er toen achter dat haar baas haar “belazerde”, en stopte. “Ik heb genoten van het werk; niet van die man.”
        “Ik verveelde me niet, hoor”, zegt ze, terugkijkend op haar Haagse tijd. “Ik deed aan volksdansen, aan tennissen, was lid van een bridgeclub, en reisde veel. Maar ik was wel erg alleen natuurlijk.”
        In 2017 liet Netty Knorringa Den Haag achter zich en vertrok naar haar geboorteplaats. Wilde ze per se terug naar Amsterdam?
        “Hier, in de aanleunwoning, voel ik me als joodse een beetje beschermd. En daarnaast is het hier betaalbaarder dan in Den Haag. In Den Haag kon ik me een woning bij een joods zorgcentrum niet permitteren. En mijn zoon Eddo en schoondochter wonen hier, dat telt ook.”
        Ze voegt eraan toe dat Eddo in Amsterdam ook zijn bar mitswah heeft gevierd, in 1976. “Dat wilde ik niet in Dordt vieren, de plechtigheid was in Amsterdam, in 1976. Mijn man was er toen al niet meer. Enige maanden daarvoor heeft Eddo les gekregen van de heer Sal Waas in Amsterdam, naar wie ik wekelijks toereed voor een halfuurtje les. Je doet wat voor je kinderen.”

Andries Knorringa overleed op 21 januari 1972

Andries Knorringa, Netty’s echtgenoot, overleed op 21 januari 1972 en werd begraven op de joodse begraafplaats in Dordrecht. Zij is tot eind jaren tachtig in Dordrecht gebleven, daarna vertrok ze naar Den Haag.

Graf
Amsterdam mag dan de nieuwe woonplaats zijn, Den Haag is niet afgeschreven. En dat heeft met Dordrecht te maken. “Ik ben nog steeds lid”, licht Netty toe, “van de joodse gemeente in Den Haag en betaal ieder jaar de bijdrage. Weet u waarom? Omdat ik dan recht heb op een graf. Ik wil begraven worden op de joodse begraafplaats van Den Haag, in Wassenaar.
        “Mijn man is begraven in Dordrecht, in de eerste rij vooraan. Ik zou daar liever ook begraven willen worden. Dat is toch normaal, dat je naast je man ligt? Maar ik kreeg te horen dat de begraafplaats vol was. Dat bleek helemaal niet waar. Bob de Vries bijvoorbeeld is er ook begraven, vóór mijn man is een hele nieuwe rij gecreëerd. Ik vond het gemeen van Dordrecht, verschrikkelijk. Daarom blijf ik betalen voor Den Haag.”
        Hoe het de andere leden van het gezin is vergaan? Stiefmoeder Elisabeth is overleden op 24 oktober 1976. Zij woonde op het laatst in de Lekstraat, op nummer 150 huis. Netty’s enige zus Mirjam “leeft gelukkig nog”, ze is 87 en woont in Heemstede. Haar halfbroer Lex woont met zijn vrouw in Amsterdam. Haar stiefbroer Salo is op 1 mei 1978 overleden. En Hanna, haar vaders zus, heeft na de oorlog voor verpleegster geleerd, is naar Israël gegaan en daar getrouwd. Ze is overleden.
        Langzaam sluit zich het venster op een tragisch tijdsgewricht.


< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'