Het voorbije joodse dordrecht
75 jaar na de oorlog: nu pas de ware
feiten over een pijnlijke gebeurtenis
Deze foto toont een groep mensen zwaaiend naar een deportatietrein afkomstig uit kamp Westerbork, |
Sophia Rosette Leviticus als volwassen vrouw, |
Op deze plek stond eerst een verhaal met een diametraal andere strekking.
Namelijk over een joodse man, Louis Cahn, die met zijn vrouw Sophie Leviticus op weg van Amsterdam naar kamp Westerbork uit de trein sprong − zijn vrijheid tegemoet, zijn echtgenote achterlatend. Louis overleefde de oorlog, hertrouwde en bouwde een nieuw bestaan op als sinaasappelkweker in Israël. Sophie stierf een gruweldood in Auschwitz.
Het voorval veroorzaakte groot verdriet bij vooral Cato (‘To’) de Vries-Leviticus, de zus van Sophie. Zij veronderstelde dat Louis en Sophie samen tegelijkertijd waren opgepakt en samen in de trein zaten. En dat Louis uit de trein was gesprongen, daarmee zijn vrouw, de zus van To, in de steek latend. Zij nam hem zijn Alleingang kwalijk. Zij deed hem voorgoed in de ban, voor de rest van haar leven.
Het artikel werd in de zomer van 2015 op deze website geplaatst, jaren bleef het daarna stil.
Totdat in de zomer van 2019 Harma B. Prinsen-de Vroome uit Zuidveen zich per e-mail bij de redactie van deze website meldde. Zij is een vriendin van Sarah Katznelson-Slager, de stiefdochter van Louis Cahn. De twee vrouwen hebben elkaar in 2013 leren kennen toen Sarah, overgekomen uit Israël, op de joodse begraafplaats van Steenwijk de graven van haar grootvader en een jonggestorven broertje van haar vader bezocht. Harma is de contactpersoon voor deze begraafplaats.
Het raakte Sarah diep om op deze website te lezen wat haar vader werd aangewreven − dat hij met zijn sprong uit de trein zijn vrouw had geabandonneerd. Dat verwijt griefde haar vooral, omdat het niet waar is: haar vader zat niet in dezelfde trein. Zij verzocht Harma Prinsen om namens haar bij de redactie aan te dringen op een rechtzetting.
Harma Prinsen droeg meerdere correcties aan, die de redactie weer voorlegde aan Emma Meijler. Zij is een nicht van Cato (‘tante To’). Zij had namens haar tante in het oorspronkelijke verhaal verteld dat Cato het “niet kon verdragen dat hij alleen is gesprongen”, en dat zij daarom alle contact met Louis Cahn had verbroken. Emma Meijler was zogezegd woordvoerster van haar tante.
Emma Meijler was al alleszins bereid om akkoord te gaan met de nieuwe lezing van de gebeurtenis die Cato en Louis uit elkaar had gedreven. Zij weet, zei ze, dat “herinneringen niet de betrouwbaarste bron kunnen zijn”. Haar tante kon ze niet meer raadplegen: Cato was inmiddels overleden, op 29 april 2019 in Australië, op 104-jarige leeftijd.
En toen mengde dr. Herman van Rens, Holocausthistoricus, zich in de kwestie. Hij had contact gehad met Sarah Katznelson-Slager, de correspondentie van Harma Prinsen met de redactie mogen inzien, en was vervolgens in het kaartsysteem van de Joodsche Raad gedoken. Daaruit bleek onweerlegbaar, zoals hierna nog wordt uiteengezet, dat Louis en Sophie niet samen in die trein hebben gezeten. Sterker nog: toen Louis uit die trein sprong, was Sophie een maand eerder al in Auschwitz vermoord. Per e-mail deelde hij zijn bevindingen mee aan de redactie, het belang van “correcte informatie” benadrukkend.
Emma Meijler, die van dit alles óók weer op de hoogte werd gebracht − hoor- en wederhoor −, erkende meteen dat “dit voldoende hard bewijs is dat ze niet in dezelfde trein zaten”, zoals haar tante haar had verteld en zoals Cato haar hele verdere leven boos en bitter was blijven geloven. “Het spijt me”, schreef Emma Meijler verder, “dat ik via mijn tante onjuiste informatie heb doorgegeven.”
Het eerder gepubliceerde verhaal bleek dus onjuist en achterhaald. In onderstaande, diametraal andere versie worden de delen ervan die correct waren, gewoon herhaald en soms aangevuld met nieuwe gegevens. Maar de alinea’s die allemaal waren gebaseerd op de foutieve lezing van het voorval, zijn geschrapt. Ze klopten niet.
Achteraf gezien is het alleen maar spijtig dat Cato de Vries-Leviticus niet nog bij leven de ware feiten onder ogen heeft gekregen; dat zou veel familieleed hebben verkleind.
Een voorval dat families uiteendreef wordt hier rechtgezet − 75 jaar na de oorlog.
De (inmiddels gesloopte) woning van het Dordtse gezin Leviticus op het adres Corn. de Wittstraat 54 rood, op een foto die waarschijnlijk is gemaakt in de jaren dertig. Links is het circus van Beyer op het Beverwijcksplein te zien, rechts een rijtje hoge huizen. In één ervan woonde Sophie met haar familie, vlakbij de auto. |
Slagerswinkel
Louis Cahn stamt af van een gezin dat zetelde in Valkenburg. Zijn vader Daniël was in Limburgs zuidelijkste mergelstadje geboren op 17 februari 1875, zo ook zijn broers en zusters. Een uitzondering was zijn moeder Elise. Zij, van zichzelf ook Cahn geheten, komt uit het dorpje Lechenich in de deelstaat Noordrijn-Westfalen; ze is van 24 april 1887.
Zes kinderen krijgen Elise en Daniël, die “een goedlopende slagerswinkel heeft vlak bij de Grendelpoort”, aldus Jan Diederen, die de familiegeschiedenis heeft uitgeplozen voor de Stichting Struikelstenen Valkenburg aan de Geul. De eerste was Louis Jacques (1910), de latere echtgenoot van Sophie Leviticus. Daarna volgden Annette (1912), Emile (geboortejaar onbekend; hij overleed al na twee jaar), Georges (1915), Bertha (1918) en Albert (1921).
Het gezin was volgens Diederen “het meest Valkenburgse van alle joden in Valkenburg”, met een stamboom die teruggaat tot 1777.
Sophia Rosette (‘Sophie’) Leviticus was zo Dordts als Louis Valkenburgs was, al is er verschil: de Cahns woonden al vanaf 18de eeuw in Valkenburg, de familie Leviticus in Dordrecht pas één generatie. Ook Sophia’s ouders, lompenhandelaar Felix Leviticus (1879) en Emma Golstein (1883), brachten zes kinderen voort, in rappe opeenvolging: Henri (1912), Sophie (1913), Louis (1914), Cato (1915), Nelly (1916) en Ies (1918). Het gezin woonde aan de Cornelis de Wittstraat, op 54 rood.
Er was niets Limburgs aan Sophie, behalve dat moeder Emma in Heerlen is geboren. Emma Meijler, de dochter van Nelly, vindt het dan ook “niet zo vreemd” dat haar tante Sophie een relatie had met iemand uit Valkenburg. “Mijn oma kwam uit Zuid-Limburg”, zegt ze, “en ik heb foto’s van haar familie, die in Valkenburg woonde. Dus via die link zullen de contacten vermoedelijk gelopen zijn.”
De ouders van Louis: vader Daniël Cahn en moeder Elise Cahn-Cahn. |
Sophie en Louis trouwden op dezelfde dag als Sophie's broer Henri en Ro. In ‘Het Joodsche Weekblad’ van 7 augustus 1942 bedanken de echtparen voor de ondervonden belangstelling. Foto Delpher |
Overhaast
Wanneer Louis en Sophie elkaar hebben ontmoet en hoe lang ze al verkering hadden, is onbekend. Maar een onbetwistbaar feit is dat zij op 30 juli 1942 trouwden, in Dordrecht, en dat deze bruiloft nogal “overhaast” was.
Deze bewering staat in het boek Vervolgd in Limburg: Joden en Sinti in Nederlands-Limburg tijdens de Tweede Wereldoorlog (Hilversum, Verloren, 2013, 448 pp), dat Herman van Rens schreef met medewerking van Annelies van Rens. Hij staaft de opmerking met een brief van Louis’ vader.
Tijdens de oorlog riepen de Duitsers in Valkenburg 32 personen op. Tien van hen kwamen er niet opdagen, zes werden vrijgesteld wegens ziekte. Een van degenen die wegbleven, was Louis. Zijn vader Daniël legde op 24 augustus 1942 in een brief aan burgemeester P. Hens uit wat de reden was.
Van Rens geeft de brief, teruggevonden in gemeentearchief, aldus weer:
“Zijn zoon L.J. Cahn, stamboeknummer 00077, geboren 1 Dec 1910 te Valkenburg, is 30 Juli 1942 te Dordrecht gehuwd en waren zijn ouders daarbij tegenwoordig en is van daar niet teruggekeerd. Bij navraag te Dordrecht kreeg ik bericht dat zij ook niet wisten waar de jong getrouwde lui zich bevonden. Nu denk ik dat hij met zijn vrouw naar Polen vertrokken zijn omrede dat hij steeds verklaarde in dien in Dordrecht de oproep kwam om naar Polen te vertrekken, hij zijn vrouw niet alleen liet vertrekken en juist om die reden een spoedhuwelijk is aangegaan.”
Met andere woorden: Daniël Cahn weet niet waar zijn zoon zich bevindt.
Maar vanwaar nu dat overijlde trouwen? Sarah Katznelson heeft dit tegenover Harma Prinsen aldus toegelicht: “Zij trouwden snel, niet om met z’n tweeën leuk naar Polen te gaan, maar om samen te kunnen onderduiken. Louis moest zich aangeven, maar dat heeft hij niet gedaan. Daarom moest hij onderduiken. Samen onderduiken was alleen mogelijk als Louis en Sophie getrouwd waren. Vroeger ging je niet samenwonen zonder getrouwd te zijn.”
Het huwelijk in Dordrecht op die 30ste juli was niet het enige voor de familie Leviticus. Tegelijk trouwde zoon Henri met Ro H. van Dam. Beide echtparen plaatsten in Het Joodsche Weekblad van 7 augustus 1942 een advertentie, waarin ze hartelijk bedankten voor de belangstelling die ze hadden ondervonden bij hun gezamenlijke huwelijk.
De ouders van Sophie, op een verweerde privéfoto: |
Geluk
Eerder al, in december 1941, was een andere Leviticus in het huwelijk getreden, Cato, in Amsterdam met Hartog (‘Harry’) de Vries. Sophie, die haar ‘To’ noemde, had haar kort daarna in een briefje gefeliciteerd met deze “eerste stap”, hopend dat “de 1ste gauw zal volgen’, en dat “jullie niets dan geluk mogen ondervinden”.
Daarna klaagde ze een beetje over haar “verpleegsterschap”: ze verzorgde drie kwakkelende familieleden, haar hoogbejaarde grootvader Aäron (Vierlingsbeek, 1849) en diens ook al bejaarde dochter Amalia (‘Malie’; Grave, 1875), allebei wonend aan de Spuiweg, op nummer 94 in Dordrecht. En haar tante Martha (Leviticus-Paërl), de vrouw van Aärons zoon Isidor, die elders in de binnenstad woonde, op het adres Vest 179 rood.
Het werk eiste haar dag in dag uit op. Ze hoopte dat zij “gauw beter zijn”, want “eerder dan” Cato, die ook verpleegster was, begon zij er genoeg van te krijgen.
Sophie was niet alleen voor hen “steun en toeverlaat”, ze was het ook voor haar eigen moeder Emma, vertelt Emma Meijler, de kleindochter. “Mijn grootouders”, licht zij toe, “vonden een opleiding heel belangrijk, óók voor de dochters. Maar Sophie kon niet zo goed leren, dus zij heeft alleen de huishoudschool gedaan.” Zo gebeurde het dat bijna-dertiger Sophie, die nog bij haar ouders inwoonde, haar moeder hielp met het huishouden, in elk geval tot haar huwelijk met Louis. Daarna was Emma verstoken van haar hulp en dat “vond ze heel erg”, weet Emma Meijler.
Vergast
De oorlog woekerde ondertussen voort. Nederland werd in hoog tempo ontjoodst. Enkele weken na het gecombineerde vreugdevolle huwelijk rukten de Duitsers de beide families wreedaardig uiteen. De lijst is deprimerend lang.
Vader Felix belandde samen met zijn vrouw Emma in Auschwitz; beiden werden vergast op 24 september 1942. Henri, nog maar een halfjaar ervoor hoopvol getrouwd, werd daar ook omgebracht, op 31 januari 1943. Grootvader Aäron stierf nog een natuurlijke dood, op 28 april 1942, 93 jaar oud. Zijn dochter Amalia vond haar einde in Auschwitz, op 23 november 1942. Het gezin van Isidor: volledig uitgeroeid. Isidor in Auschwitz op 7 december 1942, zijn vrouw Martha (Amsterdam, 1890) en dochters Annette (1929) en Cato (1932) op een en dezelfde dag, ook daar, op 23 november 1942.
Bij de familie Cahn was de ravage al even verschrikkelijk. Vader Daniël en moeder Elise eindigden beiden in Sobibor, op 14 mei 1943. Hun zoon Georges volgde later, ergens in Midden-Europa, op 31 maart 1944. Dochter Bertha was haar ouders al voorgegaan, in Auschwitz, op 19 november 1942. En Albert, de laatstgeborene, ging zijn dood tegemoet in Neukirch, op 12 augustus 1943.
Het handgeschreven afscheidsbriefje voor Jan Wilschut dat Albert en Georges Cahn, op weg naar Auschwitz, uit de trein wierpen. |
Briefjes
Van Albert en Georges is een afscheidsgroet bewaard gebleven, die wordt getoond op de website ‘Joods Monument’. Zij wierpen hun handgeschreven briefje weg uit de trein naar Auschwitz en de groet bereikte het goede adres: Jan Wilschut in Brunssum, de verloofde van zijn zus Bertha. Een citaat: “We zullen zo goed mogelijk voor B. zorgen en maak je niet ongerust, ze houdt zich goed.” Georges schreef daaronder: “Wij zijn alle vol moed en vertrouwen, en hoop dat jij je ook zoo goed zult houden.”
Bertha schreef haar Jan ook een afscheidsbriefje, al even huiveringwekkend en dat ook bewaard is gebleven: “Liefste Jan, ik ben de groote reis aangevangen. Ja liefste Jan ’t ging niet anders ’t was ’t noodlot. Houd je ook flink want ik doe het ook en hoop op een vlug weerziens. De reis gaat werkelijk goed dus. Jan anders weet ik niets meer te schrijven. Denk zoo nu en dan ’ns aan me.”
Het lijkt alsof Bertha Cahn voorvoelde wat haar zou overkomen. Dat geldt ook voor de afscheidsbrief die moeder Emma Leviticus aan haar drie kinderen Nelly, Louis en Ies stuurde. De brief is niet gedateerd, er staat slechts ‘maandag’. Maar Emma Meijler leidt uit de inhoud af dat hij van half augustus 1942 is, en net na het huwelijk van Sophie en Louis geschreven. “Het is niet echt een afscheidsbrief, maar we noemen hem zo omdat het het laatste teken van leven van mijn grootouders is”, zegt Emma, die de brief “met veel moeite” heeft weten te ontcijferen. Ze noemt hem “hartverscheurend en schokkend”.
“Helaas is het ogenblik aangebroken dat de Joden hun groote reis hebben te aanvaarden”, zo begint moeder Emma. “Het is onze beurt om afscheid van jullie te moeten doen, zonder te weten waar jullie terecht komen. Het is ook niet te beschrijven wat een ellende er over de Joden wordt gestort.”
Sommige woorden kon Emma Meijler niet lezen, maar de brief vervolgt er dan mee dat haar grootmoeder weet haar kinderen “vooreerst niet meer” te zullen zien. “Ik zal mijn best doen zo kalm mogelijk te blijven, ofschoon aan alles toch niets is te doen. Een wens en dat is zo spoedig mogelijk weer allen hier te zien. Laat eerst mijn wens in vervulling gaan, opdat het geluk [dat] ik jullie toewens, overal jullie zal begeleiden en weer spoedig gezond terug te zien.”
Emma Leviticus zal nooit meer haar kinderen terugzien; haar gezin wordt grotendeels vernietigd. Sommige kinderen weten echter heelhuids de oorlog te overbruggen (daarover later meer), maar dat heeft ze zelf niet geweten.
Een deel van de (ongedateerde) afscheidsbrief die moeder Emma schreef aan haar kinderen Nelly, Louis en Ies, zoals kleindochter Emma Meijler deze heeft geprobeerd te ontcijferen. |
Onjuist
Wat Sophie overkwam, is tot nog toe onbesproken gebleven. Haar lot wordt hier pas weergegeven.
In het originele verhaal stond de gebeurtenis beschreven die dus een onjuiste bleek, namelijk dat Sophie zich samen met haar man Louis bevond in de trein die te deporteren joden van Amsterdam naar het doorgangskamp Westerbork transporteerde. Vandaar gingen zij linea recta naar de concentratiekampen, elke dinsdag.
Onderweg naar Westerbork wist Louis zijn leven te redden door driest uit de trein te springen. Volgens Sarah Katznelson, Louis’ latere stiefdochter, was paniek het motief van haar vader om te springen. “Hij heeft mij ooit verteld dat hij een vreselijk gevoel van benauwdheid had. ‘Ik moet hier uit, ik moet hier uit!!’ Paniek was de reden. Niet omdat hij wist wat zijn lot zou zijn of wat er zou gebeuren. Dat wist toen nog niemand. Maar hij voelde de paniek wel degelijk. De Duitsers pakten mensen op, zetten ze zonder uitleg op een volgepropte trein en vervoerden hen naar no man’s land, naar niemandland.”
Bij zijn ontsnapping raakte Louis Cahn gewond − volgens Cato de Vries-Leviticus aan hoofd en benen. Althans, zo herinnerde Cato het zich. Louis kwam namelijk na zijn ontsnapping bij haar langs om zijn verwondingen te laten verzorgen. Vervolgens ging hij terug naar het adres in Leerdam, waar hij en Sophie eerder ondergedoken hadden gezeten, op een kamertje (zie kader). Over de aard van de verwondingen herinnert Sarah zich uit een naoorlogs jaar: “Ik was nog een klein meisje en toen pakte hij mijn vingertje en liet me de gaten voelen op zijn hoofd en in zijn benen van de kogels die op hem waren afgevuurd na de sprong uit de trein.”
Emigreren
Na de bevrijding kan de afzichtelijke balans worden opgemaakt. De familie Leviticus kent slechts drie overlevende kinderen: Nelly, Cato en Ies. Van de familie Cahn bleven alleen Annette en Louis over.
Cato is in 1953 met haar gezin naar Nieuw-Zeeland geëmigreerd. Een jaar later emigreerde ze opnieuw, naar het naastgelegen Australië. Daar zou zij tot haar dood blijven.
Het is van haar tante To dat Emma Meijler hoorde van de sprong uit de trein. En op basis daarvan ontstond het verhaal dat deze website in 2015 publiceerde. Emma zei in dat verhaal: “Wat ik van tante To heb gehoord, is dat Louis na de sprong regelrecht met wat lichte verwondingen aan zijn hoofd naar het adres van mijn tante To is gelopen. Zij woonde toen in de Cornelis Drebbelstraat in Amsterdam. Daar aangekomen is hij niet met veel blijdschap ontvangen. Hij vertelde het verhaal van zijn sprong. Mijn tante kon het niet verdragen dat hij alleen is gesprongen, en niet samen. Dat heeft ze hem kwalijk genomen en daardoor heeft ze het contact met hem niet willen onderhouden.”
Zelf nuanceerde Meijler het voorval al in het originele verhaal. “Wij weten niet wat zich in de trein heeft voorgedaan. Er is altijd nog de mogelijkheid dat ze samen zouden springen of dat Sophie zich op het laatste moment bedacht heeft. Wie zal het zeggen?”
En dan meldt Harma Prinsen-de Vroome zich in 2019 namens Sarah Katznelson-Slager bij de websiteredactie, met het verzoek hier en daar zinnen te veranderen. Zij acht rectificeren nodig, want de indruk die het verhaal wekt – dat Louis in de trein voor zichzelf koos – “is pijnlijk en onterecht”. Er volgt overleg met Emma Meijler, die immers haar tante in deze vertegenwoordigt.
Hoe staat zij tegenover de wijzigingen die Harma Prinsen aandraagt?
Opgeschreven
Emma Meijler laat weten dat ze ermee instemt. Ze zegt dat zij destijds het verhaal dat Cato haar vertelde “meteen heeft opgeschreven”. “Maar heb ik het goed opgeschreven?”, vraagt ze zich nu af. “Ik realiseer me dat herinneringen niet de betrouwbaarste bron kunnen zijn van wat er echt is gebeurd. Ik realiseer me ook, dat juist tijdens traumatische ervaringen herinneringen vervormd kunnen raken, of dat je dingen vergeet. Zo kunnen er al allerlei vervormingen optreden. Ik heb het vaak genoeg in mijn eigen leven meegemaakt, dat mensen dingen verzinnen of zeggen, die later niet waar blijken te zijn.”
Naar aanleiding van alle commotie wordt het verhaal (nummer 79) in ieder geval zolang van de website gehaald. Eerst moet vaststaan wat er nu in die trein is gebeurd.
Onweerlegbare feiten levert later in 2019 Herman van Rens. Het kaartsysteem van de Joodsche Raad raadplegend ziet hij dat de jonge bruid Sophie Cahn-Leviticus helemaal niet samen met haar man Louis in de trein heeft gezeten.
Zoals in het originele verhaal al stond, is Sophia op 3 december in kamp Westerbork aangekomen, om op 8 december op transport te worden gezet. Drie dagen later is zij verdelgd in Auschwitz, op 11 december, 29 jaar oud. Maar wat Van Rens aan nieuwe feiten opduikt is dat Louis Cahn van 30 november 1942 tot 8 januari 1943 in de gevangenis aan de Amstelveenseweg heeft gezeten, en pas op 8 januari 1943 naar Westerbork is gebracht. Met andere woorden: hij zat alleen in de trein toen hij daar uit sprong. Zijn vrouw Sophia was toen al vermoord, bijna een maand eerder.
Hiermee is definitief vastgesteld dat Cato de Vries-Leviticus Louis ten onrechte heeft verweten dat hij haar zus Sophie aan haar lot heeft overgelaten.
Emma Meijler ziet dat in. Ze noemt de bevindingen van Van Rens “hard bewijs”. In een e-mail aan de redactie schrijft ze dat het er “toch op lijkt dat mijn tante zich heeft vergist. En dat vind ik pijnlijk tegenover de nabestaanden, zoals Sarah Katznelson-Slager.”
Hoe de verkeerde lezing van het voorval mogelijk is ontstaan? Meijler, veronderstellenderwijs: “Het kan zijn, dat mijn tante zo geschokt was van de wetenschap dat Sophie al gedeporteerd was, dat ze, toen Louis levend voor haar neus stond, ervan heeft gemaakt dat ze samen in de trein zaten. Ik heb daar geen mening over. Ik was er niet bij.”
Zoals aangegeven, kan zij haar tante hierover niet meer benaderen, Cato is eerder in de zomer van 2019 overleden. Maar Emma Meijler heeft er geen enkele moeite mee dat het verhaal wordt omgegooid. Ze overweegt verder om rechtstreeks contact op te nemen met Sarah Katznelson.
Hertrouwd
Wie is nu precies die Sarah?
Eerst een korte uitleg: Louis Cahn is na de oorlog hertrouwd met Elisabeth (‘Liesje’, ‘Lies’) Boutelje (Den Haag, 1918). Ook voor haar was het het tweede huwelijk. Zij was eerder getrouwd met de boekhouder Johan Slager, geboren in Steenwijk op 19 februari 1916. Met hem kreeg Elisabeth dochter Sarah, genoemd naar haar schoonmoeder Saartje Slager-Zeehandelaar. Johan is vermoord op 31 december 1943, 27 jaar oud, volgens de website ‘Joods Monument’ ergens in Midden-Europa. In haar tweede, naoorlogs huwelijk met Louis Cahn kregen zij dochter Elly, die is genoemd naar Eliasar Boutelje, de vader van Elisabeth en naar Elise Cahn-Cahn, de moeder van Louis.
Met haar eerste man nu, Johan Slager, had Elisabeth ofwel Liesje, hoogzwanger van Sarah, geprobeerd via België naar Zwitserland te vluchten.
Volgens de website Joods Monument was voor deze vlucht “veel geld betaald”. Maar alle dertien betrokken vluchtelingen werden verraden. “Ze werden eerst gevangen gezet in het doorgangskamp Breedonck bij Antwerpen en vandaar naar Auschwitz gedeporteerd”, meldt een bezoeker van de site. Johan Slager is op 31 december 1943 ergens in Midden-Europa om het leven gekomen.
Zijn vrouw Liesje wist na het verraad te ontvluchten, en dook onder in een klooster bij of in Brussel. Op 31 augustus, de dag voordat haar man Johan vanuit Mechelen op transport naar Oost-Europa ging, beviel moeder Lies in een Brussels ziekenhuis van een dochtertje, Ellie, op 31 augustus 1942. Lies noemde haar Sarah, naar haar schoonmoeder Saartje Slager-Zeehandelaar. Die had óók geprobeerd te vluchten naar Zwitserland, maar pleegde in België zelfmoord om uit handen van de nazi’s te blijven. Lies Slager werd na de bevalling door verzetsmensen gered en heeft de oorlog overleefd in de onderduik in België.
Een oproep in het ‘Nieuw Israëlitisch Weekblad’ van 3 mei 1946, waarmee Louis Cahn probeert te achterhalen of zijn vrouw werkelijk is overleden, opdat hij kan hertrouwen. |
Oproep
Om te kunnen hertrouwen, moest eerst worden vastgesteld of Sophie en Johan daadwerkelijk dood waren. In het Nieuw Israëlitisch Weekblad van 3 mei 1946 verscheen daarom een oproep. “Welke personen kunnen en willen verklaren en getuigen dat deze personen overleden zijn?” Een “grote beloning” stelde bewindvoerder Louis Cahn in het vooruitzicht, namens de familie Slager in Steenwijk.
Blijkbaar kon de kwestie worden geregeld, want ze trouwden. Sarah is de stiefdochter van Louis Cahn, maar samen met Lies kreeg hij op 4 december 1947 nog een eigen dochter, Elly geheten. In 1951 emigreerden Louis, Liesje en de dochters Sarah en Elly naar Israël om er in Hadar Am, nabij Netanya, een sinaasappelplantage te beginnen.
Louis Cahn is op 14 oktober 1996 overleden, Liesje op 22 juli 2007, in Petach-Tikva. Dochter Elly, die tussen 1945 en 1951 opgroeide in Steenwijk, heet inmiddels Elly Elianora Nanette Manor-Cahn, in het Hebreeuws Elishewa. Zij woont in Haifa. Sarah heet nog steeds Sarah Katznelson-Slager.
Op het Grendelplein in Valkenburg zijn in november 2013 Stolpersteine gemetseld |
In Dordrecht liggen ook vijf struikelstenen bij de voormalige woning van de familie Leviticus, |
< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'