Het voorbije joodse dordrecht
Keetje Bilderbeek en haar
Dordtse onderduikdrama
* Alsnog: een foto van Keetje
Een zeldzame foto van moeder Sara met haar dochters Keetje (later: Kitty) en Rebecca. |
Een al even bijzondere, zij het vage foto van vader Isaac, afkomstig van de website ‘Geni’. |
Zelfs in de onderduik ben je niet altijd veilig.
Keetje Annette Bilderbeek, een joodse Rotterdamse, voegt zich op een dag bij haar ouders, die al ondergedoken zijn in Dordrecht. Adres en namen? Onbekend.
Op de tweede nacht slaapt Keetje beneden, de rest van de familie boven. Opeens voelt ze iemand naast zich in bed. Het blijkt de man des huizes. Keetje’s vader heeft het gezien en is woedend. Hij weet niet waar ze gauw naar toe kunnen, maar hier blijven ze niet langer, beslist hij. Via het verzet gaan ze met z’n drieën naar Den Haag, waar ze ook weer moeten betalen voor de onderduik.
Als de prijs van de onderduik blijft stijgen en de familie het niet meer kan betalen, gaat Keetje naar een familie Brink in Amsterdam, Teunis Brink en Aagje Kortlever. Zij wonen in de Celebesstraat, op nummer 17 I. Haar ouders hebben nog geen nieuw adres gevonden en worden verraden door de Haagse onderduikgevers. Zij worden naar Westerbork gebracht en vandaar naar Auschwitz, waar zij tegelijk worden vermoord, op 3 september 1943.
Keetje blijft tot het eind van de oorlog bij de familie Brink. Ze werkt intussen als hulp in de huishouding, ook voor verzetsmensen. Na de bevrijding gaat ze in een ziekenhuis werken, zoals ze ook voor de oorlog al deed. In 1946 emigreert ze via Cyprus naar Palestina, waar ze voortaan Kitty Baer gaat heten, naar de achternaam van haar Duits-joodse echtgenoot Uri Philip Shraga Baer. In 1961 bezoekt de familie Brink haar in Israël.
De Rotterdamse archiefkaart van het gezin Bilderbeek, voor- en achterzijde. |
Inwonen
Keetje is niet het eerste, maar het tweede kind dat Isaac Bilderbeek en Sara de Vries kregen. Hij is grossier en koopman en een geboren Rotterdammer (1 april 1891), zij is een geboren Amsterdamse (28 oktober 1899). Zij scheelden in leeftijd acht jaar. In Amsterdam trouwden zij, op 30 oktober 1919, maar ze gingen wonen in Rotterdam: eerst nog, vanaf 3 november 1919, inwonend bij de familie Huibregtsen op het adres Goudsesingel 178 b, drie dagen later in een eigen woning aan de Boezemsingel, op nummer 71 b.
Een jaar later, op 28 november 1920, wordt daar hun eerste kind geboren, dochter Rebecca Catharina. Bijna twee jaar later verschijnt een tweede dochter, Keetje Annette, op 14 juli 1922.
Het gezin verhuist binnen Rotterdam telkens weer – op 29 april 1927 naar de Hugo de Grootstraat (132b), op 30 augustus 1932 naar de Lange Warande (35b) en ten slotte per 29 juni 1935 naar de Boezemsingel (128a). Dit woonadres zal voor vader, moeder en Rebecca het laatste zijn.
De Joodse-Raadkaarten van de vier gezinsleden Bilderbeek, met achtereenvolgens |
Deze foto toont de oudste dochter, Rebecca. |
Hebreeuws
Wonend in Israël heeft Keetje, inmiddels Kitty Baer hetend en inmiddels overleden, haar herinneringen aan de oorlogstijd op schrift gesteld, in het Hebreeuws.
Die zijn bereidwillig vertaald door Ruth Joaquin, een geboren Dordtse die eveneens naar Israël is geëmigreerd en werkt voor Yad Vashem, het ‘The World Holocaust Remembrance Center’ in Jeruzalem.
“Ze vertelt vrij algemeen, zonder namen en data te noemen”, constateerde Ruth in haar e-mail aan de redactie van de Dordtse Stolpersteine-website. En het verhaal van de onderduik in Dordrecht bleek “geen succes”.
Het ging zo, maakt Ruth al vertalend op uit de vertelling: Keetje groeit met haar ouders en een oudere zus op in Rotterdam. Haar vader is veehandelaar en veel van huis. Haar moeder is acht jaar jonger dan haar man, komt uit Amsterdam, is intelligent en enig kind. Ze heeft veel zorgen, omdat de oudste dochter een (waarschijnlijk mentale) beperking heeft en zij er vaak alleen voor staat omdat haar man van huis was. Financieel gaat het de familie goed.
Keetje’s zus Rebecca werkt tijdens de oorlog in het joods-psychiatrische ziekenhuis in Apeldoorn, Het Apeldoornsche Bosch aan de Zutphensestraat. In de nacht van 21 op 22 januari 1943 hebben de nazi’s deze instelling ontruimd en patiënten en personeel in 40 gereedstaande wagons afgevoerd naar concentratiekampen. Vrijwel allen zijn vermoord, onder wie ook Rebecca. Zij eindigde drie dagen later in Auschwitz, op 25 januari 1943, als 22-jarige.
Schietbaanlaan
Keetje wil ook zuster worden en gaat hier voor leren. Ze gaat werken in een joods bejaardentehuis en -kindertehuis in Wassenaar. Een notitie daarover staat ook op haar Joodsche-Raadkaart: “Wassenaar 4/12”.
Op diezelfde kaart staat dat haar “huidig adres: Schietbaanlaan 42” is en dat zij vanaf 1.8.1942 leerling-verpleegster is in “Isr. Ziekenhuis”. Dit was in Rotterdam. Op de Schietbaanlaan daar bevond zich indertijd het joodse ziekenhuis Megon Hatsedek. Volgens de kaart heeft de inmiddels 20-jarige Keetje de 3-jarige Mulo afgerond en is ze daarna naar de huishoudschool gegaan, de kaart rept van “Tesselschade huishoudkundige en kinderverzorging”, zo heette kennelijk de opleiding. En: ze is ongehuwd.
Helemaal onderaan is met de hand dit geschreven: “Neemt sinds 24.3.43 functie niet meer waar.”
Maar dat was maanden daarvoor al het geval. Uit de Hebreeuwse aantekeningen van Kitty (Keetje) zelf blijkt dat zij, zodra de dreiging door de nazi’s in het ziekenhuis te groot wordt voor het joodse personeel, vertrekt. Ze voegt zich bij haar ouders die zijn ondergedoken in Dordrecht. “Haar ouders”, vertaalt Ruth, “waren hier ergens in de loop van 1942 gearriveerd en betaalden hier voor.” In december 1942 arriveert Keetje hier ook, op de fiets, en vindt er niet alleen haar ouders, maar ook een neef van 15 jaar oud. Zijn naam blijft ongenoemd.
Keetje blijft op dit onbekend gebleven Dordtse adres een paar dagen. “De vrouw des huizes is alleen thuis, de man is er niet. In de tuin staan kisten, bedoeld om als er iemand zou overlijden, diegene hierin gestopt kon worden.” Ruth merkt terzijde op: “Vreemd verhaal, maar ik vertel maar na wat Keetje in haar verhaal vertelt. We kunnen helaas niet meer om verduidelijkingen vragen.”
Keetje is de enige van het gezin die de Holcoaust overleeft. Aanvankelijk kon zij verblijven op een onbekend gebleven adres in Dordrecht. Maar als de man des huizes zich aan haar probeert te vergrijpen, vertrekt ze. Ze kan terecht bij Teunis Brink en Aagje Kortlever in Den Haag. Daar blijft ze tot het einde van de oorlog. Dit is de gezinskaart (voor- en achterzijde) van vader en moeder Brink. Te zien is dat zij een kind naar Keetje (Kitty) hebben vernoemd. |
Vergrijpen
En dan gebeurt het, in de tweede nacht: de man des huizes wil zich vergrijpen aan Keetje, kruipt bij haar in bed, maar wordt betrapt. Keetje’s woedende vader besluit de woning meteen te verlaten. De 15-jarige neef blijft bij het Dordtse gezin.
Dankzij contacten die haar ouders blijkbaar hebben met het verzet, wordt het gezin Bilderbeek in Den Haag ondergebracht, althans vader, moeder en Keetje. Over Rebecca wordt niet gerept; zij bevond zich klaarblijkelijk ergens anders.
Als de vergoeding voor het onderduiken onbetaalbaar wordt, gaat Keetje naar een ander onderduikadres, de familie Brink in Amsterdam. Haar ouders, die nog geen nieuw adres hebben, worden verraden door de onderduikgevers. Na een verblijf in Kamp Westerbork eindigen hun levens in Auschwitz, op 3 september 1943. Isaäc is 53 geworden, Sara 43.
Keetje blijft bij de Brinks tot het einde van de oorlog. Over wat ze daar meemaakte, zijn details te vinden op de website van Yad Vashem. Dat is niet zonder reden: Teunis Brink (Groot Ammers, 2 januari 1911) en Aagje Kortlever (Groot Ammers, 28 oktober 1913) zijn op 6 mei 1980 voor hun onderduikhulp uitgeroepen tot Rechtvaardige onder de Volkeren, een eretitel die Israël geeft aan gojim (niet-joden).
Niemand
Over de onderscheidenen verschijnt op de website van Yad Vashem altijd een uitleg van hun prijzenswaardige daden. Wat meldt Yad Vashem over Teunis en Aagje?
In kort bestek: in februari 1943 werd het personeel van het Rotterdamse ziekenhuis gearresteerd en gedeporteerd. Keetje werd als verpleegster vrijgelaten en besloot onmiddellijk om te gaan onderduiken. In mei kwam ze terecht bij Teunis en Aagje. Zij vormden een nog jong gezin met toentertijd twee kinderen, vier en vijf jaar oud, en een derde onderweg. Teunis werkte als bouwvakker, en was als gevolg daarvan het grootste deel van de dag uit huis.
Het gezin woont in een klein appartement in een arbeidersbuurt, op het adres Celebesstraat 17 I, in oostelijk Amsterdam. De kinderen kregen op het hart gedrukt met niemand te praten over Keetje, “and they never did”, aldus de rapportage van Yad Vashem. Teunis en Aagje deden er alles aan om het Keetje naar de zin te maken, en op haar beurt hielp Keetje met het huishouden.
Tijdens de hongerwinter van ’44 op ’45, toen er geen water of elektriciteit beschikbaar was en nauwelijks voedsel, maakten de Brink’s tochten naar boeren, in een poging eten te vinden. De aanwezigheid van Keetje was extra gevaarlijk, omdat een verdieping hoger een Duitse moeder met haar 19-jarige dochter woonde en daar bijna dagelijks Duitse officieren over de vloer kwamen. Van tijd tot tijd klopten die op de deur van de Brinks en dan moest Keetje zich direct verstoppen in een kast in een van de slaapkamers.
Op 6 mei 1980 worden Teunis en Aagje voor hun onderduikhulp aan Keetje door Yad Vashem geëerd als Rechtvaardige onder de Volkeren. Bij die gelegenheid zijn deze foto’s gemaakt. Het is evenwel niet bekend wie wie is. Vermoedelijk is de vrouw die poseert in de tuin Kitty, de dochter van Teunis en Aagje die de naam van onderduikster Kitty heeft gekregen. |
Ontsnapt
Niet alleen Teunis en Aagje verborgen onderduikster Keetje, ook een broer van Aagje, die aan de overkant van de straat woonde, hield een joodse vrouw verborgen. Zij waren allen betrokken bij verzetswerk en beschouwden het verstoppen van joden in hun woningen als vanzelfsprekend, zonder er ook maar enige financiële tegemoetkoming voor te vragen. Teunis is op een dag gearresteerd en mishandeld, maar slaagde erin te ontsnappen en naar huis terug te keren.
Aagje’s broer probeerde de ouders van Keetje te helpen, maar ze werden opgepakt en gedeporteerd. Keetje is ruim twee jaar bij Teunis en Aagje kunnen blijven, tot de bevrijding in mei 1945. Nadien zijn zij altijd in contact met elkaar gebleven, ook nadat Keetje naar Israël was geëmigreerd. De Brinks, die Keetje in 1961 in Israël hebben bezocht, hebben hun vierde kind genoemd naar Kitty, zoals zij was gaan heten. Volgens de Amsterdamse gezinskaart zijn ze op 11 augustus 1976 verhuisd naar Flevoland, naar Lelystad.
In haar nieuwe vaderland trouwt Keetje, die vroedvrouw is geworden, met Uri Philip Shraga Baer, zelf ook een overlevende van de Holocaust. Hij is op 21 juli 1912 geboren in Halberstadt, in de Duitse deelstaat Saksen-Anhalt. Zij krijgen twee kinderen, als eerste Sarita (nu: Spokojny-Baer). Hun tweede dochter, Orit Tzipora, zal huwen met Mordechai Absholom Sassoon, met wie zij twee kinderen krijgt.
Orit heeft de redactie van deze website aanvullende gegevens over haar moeder verstrekt.
Orit, een van de twee dochters van Keetje en Uri, heeft de redactie van deze Stolpersteine-website een foto gestuurd van haar moeder, zie de afbeelding hiernaast. In haar e-mail schreef Orit, die in Israël woont, dat de foto die in het verhaal hierboven staat (van de drie vrouwen), de enige foto is die zij heeft van haar grootmoeder.
|
< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'