Het voorbije joodse dordrecht

Ook in Dordrecht bekommerde Moen
zich nog om de eenzame Irene Schwarz

Irene Schwarz 7 jaar oud

Irene Schwarz kwam als jong meisje, pas 7 jaar oud,
naar Nederland, uit voorzorg weggestuurd door haar ouders.
Foto Stichting Dokin

Het leven van Irene Schwarz lijkt wel weggedrukt.
        Op de website Joods Monument, doorgaans een solide bron van grondig geverifieerde persoonsgegevens, staan slechts karige feiten. Dat ze geboren is in het Duitse Erp op 27 maart 1931 en dat zij het laatst woonde in Amsterdam, in de Bertelmanstraat 47 huis. Dat is alles, meer niet.
        Waar zij is overleden, in welke gemeente, in welk land, wordt niet vermeld. Zelfs haar sterfdatum is onbekend. Wie haar ouders eigenlijk waren, en hoe het hen is vergaan – geen woord daarover.
        Irene Schwarz, een joods vluchtelingenkind dat in Dordrecht verzeild raakte, is omgeven door geheimzinnigheden. Ze lijkt wel een meisje zonder identiteit, ontdaan van alle context.
        Toch is het, stukje bij beetje, 71 jaar na haar verdwijnen, gelukt om haar leven in grote lijnen weer enigszins op te bouwen. Haar omzwervingen door Nederland konden in kaart worden gebracht. Achterhaald is wie zich om dit volstrekt eenzame kind bekommerde. Ook is ontdekt waar Irene’s leven vroegtijdig eindigde, en wanneer. Het Bundesarchiv bracht in dit opzicht uitkomst, op ontgoochelende wijze: zijzelf, haar vader, haar moeder, ja, ook haar broer en haar zus, bleken allemaal moedwillig gedood.
        Over het leven van Irene Schwarz is nu meer bekend. Onveranderd blijft dat het een leven is dat haar is ontnomen vòòrdat het goed en wel op gang kon komen.

Familie Schwarz en Heumann

Op deze foto, daterend van 28 augustus 1930, zijn Hermann en Johanna, de ouders van Irene, te zien. Zij zitten links.
Achter hen staan Regina Jacobs en Rudolf Heumann, de tante en oom die in Venlo en Naarden zijn gaan wonen.
Derde van rechts is Irene's opa Samuel, die bij Rudolf en Regina woonde.
In het midden het echtpaar Carola Heumann en Walter Fromm.
Foto Archief Egon Fromm (volle neef van Irene)


Irene's ouders, Hermann en  Johanna Schwarz

Dit zijn Irene's ouders, Hermann en
Johanna Schwarz.
Een detail uit de foto hierboven.

Myriams
Het had weinig gescheeld of Irene Schwarz was één van die onnoemelijk vele Holocaust-slachtoffers geworden over wie het stof is neergedaald. Een compleet vergeten, naamloos meisje. Dat zulks niet is gebeurd, is te danken aan twee personen, Miriam Keesing en Myriam Daru-Schoemann. Miriam leidt de stichting Dokin, die onderzoek doet naar Duitse oorlogskinderen in Nederland. Keesing heeft over Irene Schwarz allerlei documentatie weten op te sporen, die nu is te vinden op haar website.
        Myriam Daru is persoonlijk betrokken bij Irene Schwarz. Haar grootmoeder, Hedwig Kaufmann (Hellenthal, 1892), heeft op dezelfde dorpsschool gezeten als Irene’s moeder, Johanna Heumann (Hellenthal, 1895). Ze zijn bovendien familieleden van elkaar, achternichten. Al generaties lang wortelen de families Kaufmann en Heumann in Hellenthal en Blumenthal, in de regio Nordeifel.
        Myriam Daru heeft (genealogisch) onderzoek verricht naar haar familieleden, ook naar verre familieleden, zoals Irene Schwarz, die in Nederland hebben gewoond. Haar bevindingen heeft ze verwerkt in een familieboek. En het was omdat zij vertrouwd is geraakt met de geschiedenis van Irene, dat zij de redactie van deze Dordtse website attendeerde op het bestaan van dit meisje – om het loutere feit dat Irene een tijd ondergedoken heeft gezeten op de Krispijnseweg 187 zwart (nu: 231).
        Dankzij de research van deze Myriams, aangevuld met eigen speurderswerk, kon deze persoonsbeschrijving van Irene worden samengesteld. En zo kwam Cornelis Dirk Johannes Moen in beeld, Irene’s allerminst onverschillige pleegvader.

Opa Samuel, Johanna. Tussen hen staat Regina

Een foto uit 1938, met zittend de jarige opa Samuel (70)
en naast hem Johanna. Tussen hen staat Regina.
Foto Archief Egon Fromm

Op deze foto uit de begin jaren dertig loopt in het midden Margarete Weinberg, de vrouw van Joseph Heumann. Zij verbleven in 1939 in Nederland, voor hun vertrek naar de VS.
Rechts oom Rudolf en tante Regina.
Foto Archief Egon Fromm


Samuel Heumann, de opa van Irene

Dit is Samuel Heumann, de opa van Irene, die ook in Nederland verbleef, in Venlo. De foto is afkomstig van Samuel's Nederlandse persoonsbewijs.
Foto Rode Kruis

Slager
Irene, voluit Irene Sophia geheten, was het derde en jongste kind van Johanna Schwarz-Heumann en Hermann Schwarz (Arloff, 14 juli 1896). Eerder waren in Erp – een dorp in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen, vlakbij Zuid-Limburg – Adolf (21 juni 1921) en Edith (11 juni 1924) geboren. Het gezin woonde aan de Lindengasse 65; vader dreef er een slagerswinkel.
        In Myriam Daru’s familieboek wordt uitgelegd hoe Irene, nog pas zeven jaar oud, moederziel alleen in Nederland belandde. Het was noodgedwongen. Het was een wanhoopspoging van haar ouders om hun jonge dochter te redden.
        De directe aanleiding was de Kristallnacht, die beruchte Pogromnacht van 9 op 10 november 1938 waarin de nazi’s zich massaal tegen de joden keerden, brand stichtend, winkels, ziekenhuizen, begraafplaatsen en synagogen vernielend. Honderden joden werden tijdens pogroms, waaraan burgers hartstochtelijk meededen, vermoord of tot zelfmoord gedreven. Zo bedreigend was de atmosfeer ook in Erp, dat Hermann en Johanna “geen andere keuze zagen” dan Irene zonder papieren naar Nederland te sturen.
        De bedoeling was dat Irene in Venlo bij haar oom Rudolf Heumann zou gaan logeren. Rudolf was in deze stad gaan wonen met zijn vrouw Regina en zijn vader Samuel. Maar volgens Daru zag het kinderloze echtpaar “geen mogelijkheid” om naast Samuel ook nog het jonge nichtje te huisvesten. Waarna Irene in hetzelfde Venlo werd ondergebracht bij de familie Lampertz, aan de Mecklenburgerstraat 7.
        Dit adres werd het begin van een serie omzwervingen. En uiteindelijk zou Nederland ook niet de veilige haven zijn, waarop Irene en haar ouders hoopten. Maatschappelijk was Irene al in Venlo op weg naar de uitgang.

De commissaris van politie in Venlo rapporteert dat Irene vanuit Venlo is overgebracht naar het Burgerweeshuis in Amsterdam

De commissaris van politie in Venlo rapporteert dat Irene vanuit Venlo is overgebracht naar het Burgerweeshuis in Amsterdam.
Foto Stichting Dokin


Tehuis
Een eerste tegenslag was dat de heer F. Lampertz al na een paar maanden Irene niet meer kon helpen. In een brief van 20 februari 1939 die de stichting Dokin opdook, van het Kinder-Comité voor Joodsche vluchtelingen aan het Vluchtelingenbureau van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, staat dat Lampertz “zich in zeer moeilijke omstandigheden bevindt, waardoor het hem niet meer mogelijk is het meisje behoorlijk te huisvesten”. Of er alstublieft opname in een tehuis mogelijk gemaakt kan worden.
        Dat kon niet meteen. Eerst nog verblijft Irene toch nog “eenigen tijd” bij oom Rudolf in de Molenstraat 69, en pas op 28 maart wordt “bedoeld kind”, zo rapporteert het Commissariaat van Politie in Venlo, overgebracht naar het Burgerweeshuis in Amsterdam, aan de Kalverstraat 92. Ze wordt opgehaald door een dame van het Kinder-Comité.
        Ook daar kan ze niet lang blijven. Waarom is niet bekend, maar in het familieboek wordt deze veronderstelling geuit: “Volgens overlevende kinderen was dit [weeshuis] geen prettig onderkomen. Veel kinderen lieten het eten staan. Er waren ongeveer 75 vluchtelingetjes in het weeshuis.”
        Op 29 juni 1939 wordt Irene opgenomen in het gezin van Leopold Meyer, aan de Kribbestraat 41 in Amsterdam. Opnieuw is dit verblijf van korte duur. Op 13 oktober, nog geen vier maanden later, verhuist ze al naar een ander pleeggezin, nu dat van Cornelis Moen, aan de Bertelmanstraat 47 in Amsterdam. Het is deze heer Moen die zich voor langere tijd om Irene zal bekommeren, ook na de oorlog nog.
        Voor de duidelijkheid: Cornelis Dirk Johannes Moen, geboren 21 april 1897 in Amsterdam, is getrouwd met Margaretha Jacoba Bodewes (Den Haag, 23 april 1898). Al ver voor de oorlog hebben zij twee kinderen gekregen: Margaretha Jacoba op 7 november 1926 en Cornelis Dirk Johannes op 27 oktober 1921. Beiden dragen de namen van hun ouders, beiden kwamen ter wereld in Den Haag, de stad die het gezin in 1938 verruilt voor Amsterdam. Vader Moen is meubelmaker.

Krispijnseweg 231

In deze benedenwoning (links) aan de Krispijnseweg 231 heeft Irene Schwarz bijna zes maanden ondergedoken gezeten, in het pleeggezin van de familie Moen.
Foto Redactie Website

Familieleden
[Ter zijde: Myriam Daru is overigens op feiten gestuit die het isolement waarin Irene in Nederland verkeerde, beklemmender maken: er woonden familieleden van haar in het land. Waarom kon Irene niet door hen worden opgevangen?
        Opa Samuel bijvoorbeeld is nog te verexcuseren. Hij zag er weliswaar nog kerngezond uit op foto’s van 1938, maar de gebeurtenissen in de Kristallnacht zullen hun tol hebben geëist en hij was hoogbejaard. “Waarschijnlijk had hij [in Venlo] veel zorg nodig.”
        Een oom, Joseph Heumann, was al in oktober 1939 met zijn gezin naar de Verenigde Staten geëmigreerd. Maar diens zwager, Richard Weinberg, heeft met zijn echtgenote Margarete in Amsterdam en Bussum gewoond, bemerkte Daru. Hun dochter Annette is zelfs in mei 1942 in Amsterdam geboren. En dan bevond zich in Amsterdam ook nog een achterneef van Irene’s vader Hermann, de leerwarenfabrikant Max Schwarz (1901-1965).
        Nu is het “heel goed mogelijk” oppert Daru, “dat Max en Hermann geen contact hadden, zoals dat vaak gaat met achterneven. En je kunt alleen maar gissen waarom Irene in Nederland door vreemden moest worden opgevangen. Maar het maakt de eenzaamheid van Irene toch schrijnender als je bedenkt dat er verwandten in de buurt woonden. Aan de andere kant kunnen we niet uitsluiten dat ze op haar opvangadressen bezoek kreeg.”]

Weeshuis
Irene blijft maar verplaatst worden. Haar dossier bij Dokin laat zien dat zij op 1 mei 1940 terechtkomt in het Nederlands-Israëlitisch meisjesweeshuis aan de Rapenburgerstraat 171 en 173, midden in de Amsterdamse jodenbuurt. Daar is ze voorlopig onderdak, tot 18 juni 1941. Of ze intussen contact heeft met, of wel eens iets hoort over haar ouders, is niet te bepalen. Vaststaat dat het gezin Schwarz in 1941 Erp verlaat, en verhuist naar Friesheim, in dezelfde regio. Vader Hermann wordt kort daarna “ingezet als dwangarbeider”, weet Myriam Daru.
        Cornelis Moen verlaat in 1941 met zijn gezin Amsterdam. Hij vestigt zich, volgens gemeentelijke woonkaarten, op 2 mei in Dordrecht, aan de Krispijnseweg 187 zwart, het benedenhuis. In de Dordrechtsche Courant van 8 mei wordt zijn komst geregistreerd, in de rubriek ‘Verhuizingen van komen en gaan’.
        Moen is Irene allerminst vergeten. Op 18 juni 1941 weet hij voor elkaar te krijgen dat zij naar Dordrecht komt. Blijkbaar is er een band ontstaan tussen het eenzame meisje en het gezin Moen.
        Irene blijft maar kort in Dordrecht, een klein halfjaar. Op 10 november 1941 duikt ze weer op in het joodse meisjesweeshuis. De Dordrechtsche Courant meldt in de editie van 21 november haar vertrek uit Dordrecht.
        Na deze datum valt het dossier van Dokin stil. Bij Irene’s naam staat alleen dat ze vermist wordt; details ontbreken. Maar enigszins valt wel te vermoeden wat Irene’s lot was: op 10 februari 1943 is het weeshuis leeggeveegd door de Duitsers. Ze zal niet zachtzinnig zijn behandeld.

Dordrechtsche Courant

In de Dordrechtsche Courant worden de komst van het gezin Moen en het vertrek van Irene vermeld.
Foto Website Delpher

Doodsvelden
In het Bundesarchiv is de afschuwwekkende afloop terug te vinden.
        Irene Schwarz heeft van 7 juli tot 31 juli 1944 gevangen gezeten in het doorgangskamp Westerbork. Op die 31ste werd zij afgevoerd naar Theresienstadt, een getto voor joden die vandaar meestal spoedig naar Auschwitz-Birkenau werden gestuurd, of naar een ander vernietigingskamp. Zo verging het Irene ook. Op 23 oktober 1944 liet ze het leven in Auschwitz en werd ze officieel doodverklaard. Haar ouders werden al even achteloos vermoord. Het Gedenkbuch voor de slachtoffers van “de nationaal-socialistische tirannie”, zoals het Bundesarchiv deze databank noemt, laat zien dat zij beiden vanuit Keulen zijn gedeporteerd naar het getto van Minsk, nu de hoofdstad van Wit-Rusland. En in een dorp in de buurt, Maly Trostinec, zijn ze rond de 20ste juli 1942 vermoord op de zogenoemde killing fields, de doodsvelden. Joden werd er van achteren in het hoofd geschoten, waarna ze in een kuil vielen.
        Het overkwam niet alleen vader en moeder Schwarz, ook hun twee kinderen Adolf en Edith werden daar tegelijk met hen geëxecuteerd.
        Cornelis Moen wilde na de oorlog per se weten waar Irene gebleven was. Op 10 mei 1946 diende hij bij het Rode Kruis een opsporingsverzoek in.
        Myriam Daru is ontroerd door deze handeling. Het bewijst, vindt zij, “dat er iemand was die wél gaf om Irene”. Maar of deze pleegvader ook werkelijk heeft vernomen waar Irene het leven heeft moeten loslaten, is onzeker en niet goed meer na te gaan: hij is overleden in Dordt, in 1970, en zijn vrouw in 1975, in Enschede.

heer C.D.J. Moen, zijn vrouw Margaretha Jacoba Bodewes en hun dochter Margaretha Jacoba

Deze foto uit 1946 toont de heer C.D.J. Moen en zijn vrouw Margaretha Jacoba Bodewes,
de pleegouders van Irene Schwarz. Tussen hen in zit hun dochter,
ook Margaretha Jacoba geheten.
Foto Privébezit Cor Evers

Verhuizingen
Hoe verging het de heer Moen na de oorlog? Woonkaarten geven een beeld van meerdere verhuizingen, binnen Dordrecht. De Tweelingenstraat vormt het laatste adres voor zijn overlijden. Zijn zoon, eender genaamd, is ondertussen ook gestorven, een jaar na zijn vader, in 1971. Deze woonde op het laatst in bejaardenhuis De Klockelaer aan de Tak van Poortvlietstraat 111.
        C.D.J. Moen senior’s dochter Margaretha kan ook niet meer helpen met aanvullende informatie. Zij is overleden op 12 juli 2013. Maar Margaretha, weduwe van G.J.A. Evers, had twee kinderen: Cor (1948) en (wijlen) Nico (1950). En de eerstgenoemde, een kleinzoon dus van Moen senior en een neef van Moen junior, is opgespoord, in Eext.
        Gevraagd of hij wellicht weet waarom zijn grootvader destijds Irene als pleegkind opnam, zegt Cor Evers: “Moen is een typisch joodse naam. Mijn grootvader was niet praktiserend, ik geloof zelfs dat hij zich volgens de joodse wetten niet meer als een jood mocht beschouwen. Maar hij had nog wel veel affiniteit met het jodendom. Dat zal de reden zijn geweest.”
        Cornelis Moen was ervan op de hoogte dat Irene in Amsterdam is opgepakt en weggevoerd. “Daar hoorden wij verhalen over van mijn moeder.” Maar of Moen ook heeft geweten, in reactie op zijn opsporingsverzoek bijvoorbeeld, dat Irene is omgebracht in Auschwitz, durft hij niet te stellen. “Maar mijn grootvader wist natuurlijk wel dat het slecht zou aflopen met haar; dat voelde hij aan.”
        Zijn moeder Margaretha heeft tot haar overlijden een sieraad gekoesterd, dat ze ooit had gekregen van Irene. “Ze noemde het alleen maar ‘sieraad’. We weten dus niet of het een armband is, oorbel, ring of een broche.” Het sieraad zit tussen de spullen die Margaretha heeft nagelaten. Veel waarde vertegenwoordigt al het edelmetaal niet volgens Evers, maar als Irene’s kleinood zou de symbolische waarde ervan natuurlijk des te groter zijn.
        Alleen weet niemand welk sieraad het nu is. Dat zal voor altijd een raadsel blijven.


< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'