Het voorbije joodse dordrecht

Hommage van C. Buddingh' aan de voetballer
Harry Leviticus

Verlovingsbericht Henri Leviticus en Ro van Dam

Het verlovingsbericht van Henri Leviticus en Ro van Dam,
in het Joodsch Weekblad van 19 juni 1942.
De zwangerschap van Ro werd bij toeval ontdekt in het Dordtse ziekenhuis. Henri wist het niet, hij was al opgepakt.
Hij zou zijn dochter Hanneke ook nooit leren kennen.

C. (Kees) Buddingh’ herdacht in een ander gedicht Harry Leviticus, een voetballer van de joodse voetbalvereniging Hakadoer in Dordrecht. Buddingh’ had de joodse Leviticus leren kennen bij DFC, die andere Dordtse voetbalclub waar hij in 1933 ging spelen, en die Buddingh’ zijn ganse leven trouw is gebleven.
         In memoriam Harry Leviticus heet het gedicht, en daarmee is aangegeven dat Harry is overleden. Maar wie is ‘Harry’, en wanneer is hij gestorven? Op de website www.joodsmonument.nl, die alle joodse oorlogsslachtoffers uit Nederland herdenkt, komt geen Harry Leviticus voor. Ongetwijfeld is het een roepnaam, maar wie gaat schuil achter Harry?

Raadsel    
Lang bleef dit kleine raadsel onopgelost, totdat ene Emma Meijler zich op eigen initiatief meldde bij de werkgroep Stolpersteine met gegevens over de familie Leviticus. Heeft zij misschien wel eens gehoord van Harry Leviticus? informeerde de werkgroep. Zij kon onmiddellijk helpen: Harry is Henri Leviticus, en inderdaad, hij was voetballer en scheidsrechter. Nu was er klaarheid, want over Henri Leviticus zijn gegevens bekend. 
         Henri is de zoon van metaalhandelaar Felix Leviticus en Emma Golstein, een echtpaar dat in de Cornelis de Wittstraat woonde, op nummer 54 rood (nu: 106). Zes kinderen had het echtpaar. Behalve Henri waren dat Sophia (Sophie) Rosette, Louis, To, Nelly en Ies. Deze laatste drie hebben de oorlog overleefd.
         Van de eerste drie is Sophie in Auschwitz vermoord (op 11 december 1942, als 29-jarige), en Louis in Sobibor (op 30 april 1943, als 24-jarige). Henri, die tegelijk met zijn ouders is opgepakt, heeft nog een paar maanden in een werkkamp gewerkt, maar is vermoedelijk van uitputting bezweken, op 31 januari 1943 in Auschwitz, waar maanden eerder, op 24 september 1942, zijn ouders al waren vermoord.

Verlovingsbericht Henri Leviticus en Ro van Dam

Harry Leviticus poseert samen met zijn vrouw Ro in mei 1942
trots voor de fotograaf. Op zijn jasje draagt hij de jodenster.
Foto: Familiebezit

Zwanger
Emma Meijler is de dochter van de overlevende Nelly. Zij was alleszins bereid aanvullende gegevens over het gezin Leviticus te verstrekken. Daaruit bleek dat deze familie indertijd met nog veel meer pijnlijke omstandigheden is geconfronteerd, met onpeilbaar, onzegbaar leed. Kees Buddingh’ zal er geen weet van hebben gehad.
         Harry (oftewel Henri) Leviticus, verduidelijkt Emma, “was de oudste broer van mijn moeder.” Hij was al getrouwd, in augustus 1942, met Ro van Dam. Op bijgaande foto staan Harry en zijn echtgenote afgebeeld; hij met de verplichte ster.
         Op het moment van zijn arrestatie lag zijn vrouw in het ziekenhuis, om geopereerd te worden aan een blindedarmontsteking. Tijdens vooronderzoek constateerden de artsen dat zij zwanger was. “Dit heeft Harry nooit geweten.” (Zie verhaal 99.)

Gorkum
De moeder van Emma Meijler, Nelly Leviticus, bevond zich voor de oorlog in Gorinchem, waar ze werkte in de optiekzaak Nort. Ze paste er ook op de drie zoontjes. Op de dag dat Nederland capituleerde, voltrok zich er een groot drama. Emma Meijler: “Vader Nort doodde zijn hele gezin en daarna zichzelf. Mijn moeder heeft ze dood aangetroffen. Eén van de drie jongetjes heeft nog een paar dagen geleefd. Zij is daar nooit overheen gekomen. Van de nabestaanden heeft zij de winkel gekocht en met behulp van haar broer Louis voortgezet, totdat zij beiden moesten onderduiken.”
         Aanvankelijk dook Nelly onder in Gorkum. Later kwam ze terecht in Nijverdal, via een zekere Ankie Stork. Ankie Stork was lid van het Utrechtse Kindercollectief, dat kinderen uit de Hollandsche Schouwburg haalde en naar veilige plekken bracht. Ankie Stork vervoerde die kinderen naar Overijssel, waar anderen, zoals een dominee, haar weer hielpen aan “goede en veilige adressen”. Emma: “Zo heeft zij vele kinderen gered, maar ook mijn moeder en haar zus To met haar man.”
         Haar broer Louis zat intussen ondergedoken in Hardinxveld-Giessendam, maar werd verraden en met zijn vrouw Beate Hindegard Mansbach, een Duits-joodse vluchtelinge die in 1933 in Gorinchem was beland, vermoord in Sobibor.

Australië
Tante To leeft nog. Ze is 97 jaar. In 1953 emigreerde zij met haar gezin naar Nieuw-Zeeland. Oom Ies vertrok naar Israël, en overleed enkele jaren geleden. Nelly, Emma’s moeder, bleef zo als enige van de grote familie in Nederland achter. Zij en haar man hebben nog geprobeerd naar Australië te emigreren, om maar bij familie te kunnen zijn, maar zij kregen geen visum. “Er was een geheime afspraak”, weet Emma, “tussen de Australische en Nederlandse regering om de migratie van joden te verhinderen.”
         Nelly Leviticus was niet alleen haar ouders, broers en zus kwijtgeraakt, ook van de zes broers en zussen van haar vader Felix is niemand overgebleven. Twee van hen, Ies en Amalia, woonden nog in Dordrecht, de rest verspreid over Nederland. “Al die broers en zussen hadden, op Amalia na, gezinnen met kinderen”, zegt Emma Meijler. “Al die families met hun kinderen zijn vermoord. Mijn moeder is dus al haar ooms en tantes, nichten en neven verloren, plus haar ouders, twee broers en een zus.”
         Haar overgrootvader, Arom Leviticus, overleed in mei 1942 nog “gewoon” in zijn bed, in de week dat de jodenster werd ingevoerd. “Binnen een jaar waren al zijn kinderen vermoord.”
                   “Mijn moeder”, wil ze maar zeggen, “heeft erg geleden onder het verlies van zoveel familie. Het is voor ons een kwetsbaar, moeilijk onderwerp.”

Het gedicht dat Buddingh’ schreef als een kleine eerbetuiging aan Harry alias Henri, is de familie bekend. Het luidt aldus:

In Memoriam Harry Leviticus

Ik kende je, Harry, van DFC.
Niet dat jij daarin speelde: jij was lid
van Hakadoer (in de volksmond ‘Hak maar door’),
en scheen er ook stevig tegenaan te gaan.

Je kwam bij ons, omdat je als scheidsrechter
op alle velden mocht. Je had iets strengs,
haast onverzoenlijks, als een jonge rabbi
voor wie alleen wetstafelen bestaan.

We zaten vaak samen te kijken naar
het tweede of het derde. O, je kon
best lachen ook, maar je was bang voor ’t Beest.

En als ik ‘strafschop!’ schreeuwde of ‘buitenspel!’
legde jij vermanend uit waarom ’k het mis had.
Je zou nu begin zestig zijn geweest.



< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'