Het voorbije joodse dordrecht

Gertrud Mainzer verliet voor haar twee
kinderen de veilige onderduik in Dordt

Gertrud met Richard Mainzer

Gertrud met haar echtgenoot Richard Mainzer,
een foto die nog voor de oorlog is gemaakt,
Foto Familiezit

Gertrud Mainzer-Sinzheimer aarzelde niet zodra ze het noodlottige nieuws hoorde.
        Haar kinderen, de 6-jarige Gabriele en de 4-jarige Frank, waren verstopt bij de streng gelovige zussen Holst in Driebergen. Tante Bep en tante To, zoals ze werden genoemd, dreven er een kindertehuis, waar zich al tien joodse kinderen bevonden. Gabriele en Frank hadden andere namen gekregen, om ze onvindbaarder te maken. Zelf was Gertrud aan een onderduikadres geholpen in Dordrecht, in een volstrekt a-religieus gezin, waarvan de vader én de dochter boekhouder waren.
        Alle hoop op een beschermd leven in de onderduik vervloog toen de zussen werden verraden. Door wie, is nooit opgehelderd. Op 15 november 1943 stond er een overvalwagen van de SD voor de deur, die de zussen en alle kinderen, onder wie een baby van tien maanden, afvoerde naar de Hollandsche Schouwburg in Amsterdam. Hun eindbestemming stond nu vast. Via kamp Westerbork zouden ze in een vernietigingskamp belanden. Schluss.
        Toen Gertrud dit vernam, wist ze wat haar te doen stond: ze kwam tevoorschijn uit de onderduik. Ze liep daarmee levensgevaarlijke risico’s – ondergedoken mensen eindigden opgepakt, onherroepelijk in Auschwitz. Maar dat deerde haar niet. Per se wilde zij bij haar kinderen zijn. En ze ging. Ze liet zich in februari 1944 Westerbork insmokkelen. Niemand vroeg haar gelukkig waar ze vandaan kwam.
        In april 1944 gebeurde wat te verwachten viel: Gertrud en haar kinderen werden naar Bergen-Belsen gezonden.
        Aangename verrassing: de familie Mainzer is volledig intact gebleven. Gertrud heeft zich zelfs na de oorlog kunnen verenigen met haar man Richard, die op tijd naar Cuba had weten te vluchten. Kort daarop werd hun derde kind geboren, Susan Daniela.
        Maar wie waren die Dordtenaren die Gertrud Mainzer in hun midden opnamen? In haar nagelaten, Engelstalige oorlogsherinneringen rept Gertrud slechts van een “Mrs. T”. Waar staat die ‘T’ voor? En hoe staken de levens van de gezinsleden Mainzer voor en na de oorlog in elkaar? Een terugblik op een Duits-joodse moeder, die de veiligheid van Dordrecht verliet om het lot van haar kinderen te delen.

Hugo Sinzheimer en Paula Selig

Hugo Sinzheimer en Paula Selig, de nog jonge ouders van Gertrud.
Foto Familiebezit

Vlucht
Hitler kwam aan de macht in 1933 en dat was voor dr. Hugo Sinzheimer (Worms, 1875) afdoende reden om zijn glanzende loopbaan terstond af te breken. Van 1920 tot april 1933 had deze jurist en socioloog zich weten op te werken tot hoogleraar arbeidsrecht in Frankfurt am Main. Hitler beangstigde hem, waarop hij met zijn vrouw, de grafologe Paula Johanna Selig (Würzburg, 20 mei 1890), en zijn dochter Gertrud naar Nederland vertrok, naar Amsterdam.
        Daar trof Sinzheimer het: nog in hetzelfde jaar benoemde de Universiteit van Amsterdam hem tot bijzonder hoogleraar in de rechtssociologie. Het Nieuwsblad van het Noorden bijvoorbeeld meldde het op 20 juli. Gertrud, de dochter die ‘Traute’ werd genoemd en die in Frankfurt was geboren op 13 maart 1914, vond eveneens geluk: op 5 mei 1936 trouwde zij in Amsterdam met Richard Mainzer (Heppenheim, 11 mei 1907), een advocaat, die nog als student bij haar vader in de leer was geweest. Hij ging werken als juridisch adviseur.
        Voorspoed bleef het gezin begeleiden. In 1935 kreeg Hugo Sinzheimer er nog een eervolle functie bij: bijzonder hoogleraar sociologie van het arbeidsrecht in Leiden. In datzelfde jaar beviel Gertrud van haar eerst baby: Gabriele, op 4 mei.
        Intussen had haar vader in het Duits een boek geschreven, De taak der rechtssociologie. Zijn secretaresse, Dieuke (‘Took’) Meilink, vertaalde het gedurende twee jaar, in de avonduren, in het Nederlands. In 1935 kon het verschijnen. Ook zette Meilink, die overdag werkte als maatschappelijk werkster, Sinzheimers Leidse oratie om in het Nederlands.
        Nog later, in de oorlog, zouden zij en de man met wie zij in 1936 huwde, de latere Dordtse huisarts Jan Heroma, nog een beslissende rol spelen in de onderduik van de Sinzheimers.

Gertrud, Gertrud's zussen Eva en Ursel en Richard

Op deze foto's staan Gertrud en Richard eerst los van elkaar, dan bij elkaar, op de huwelijksfoto,
in 1936 gemaakt in Amsterdam.
De vrouwen aan weerszijden van het echtpaar zijn Gertrud's zussen Eva en Ursel.
Foto Familiebezit

Onheil
Duitsland kreeg in 1937 schoon genoeg van prof. Sinzheimer. Het Algemeen Handelsblad herpubliceerde op 15 april een bericht uit de Duitse staatscourant. ‘Berlijn’ had een lijst samengesteld met 41 namen, onder wie die van Sinzheimer, van personen “die met hun gezin vervallen worden verklaard van de Duitse nationaliteit en wier bezittingen in beslag worden genomen”. Het is onmiskenbaar een voorbode van alle gruwelijke onheil dat de nazi’s de joden willen aandoen.
        Gertrud en Richard krijgen in 1939, op 23 februari, nog een tweede kind, Frank. Daarna worden hun levens en die van haar ouders danig ontregeld: de Duitsers vallen Nederland binnen.
        Eind 1940 wordt prof. Sinzheimer ontslagen. Hij gaat lezingen aan huis geven, aan de Rubensstraat 36. Richard Mainzer wordt in hetzelfde jaar gearresteerd door de Duitsers. De aanklacht luidt dat hij mensen heeft geholpen Duitsland te verlaten. Dit althans schrijft zijn echtgenote in 1959, in een 23 getikte velletjes tellend gedenkschrift over haar oorlogstijd. Deze herinneringen, opgesteld op aandrang van dr. Seymour, vermoedelijk haar psychiater, bevinden zich tezamen met allerhande familiedocumenten in het Leo Baeck Institute, een Center for Jewish History in New York (zie: findingaids.cjh.org).
        Richard wordt opgesloten in een gevangenis in Hamburg, Gertrud bleef met haar twee kinderen, 1 en 3 jaar oud toen, achter in Nederland. Gertrud schrijft dat zij erin slaagde visa voor hen allen te verwerven. Vervolgens gebeurt er iets vreemds: Richard krijgt na tien maanden van de Duitse autoriteiten toestemming om naar Cuba af te reizen (Gertrud: “In Hamburg zijn ze traditioneel erg democratisch.”). Gertrud mag het land van de Duitse autoriteiten in Nederland juist niet verlaten.
        Een scheiding begon zo die vijfeneenhalf jaar zou duren, al konden zij dat toen “gelukkig” niet voorzien.

Hugo Sinzheimer

Hugo Sinzheimer, hier op wat oudere leeftijd, is de Duitse nationaliteit ontnomen, berichtte het Algemeen Handelsblad op 15 april 1937. Sinzheimer was toen al hoogleraar in Amsterdam en Leiden.
Foto Familiebezit en Delpher

Vrachttreinen
In de zomer van 1942 werd het klimaat steeds anti-joodser. De nazi’s begonnen iedere jood die ze op straat of in huizen aantroffen, op te pakken. “Dit was nogal makkelijk”, schrijft Gertrud, “omdat iedere jood sinds april 1942 een gele ster op zijn jas moest dragen.” De beetgepakte joden werden naar Westerbork vervoerd, en vandaar “als dieren in vrachttreinen, zonder ramen en banken” op dinsdagen naar de concentratiekampen vervoerd.
        Gertrud besloot onder te duiken – afzonderlijk van haar kinderen. Het zou te gevaarlijk zijn om dat samen met hen te doen. In haar memoires meldt ze dat een student van haar vader voor de onderduikadressen zorgde. Gertrud’s dochter Susan Daniela (over wie later meer) meent echter dat Took Heroma, die sinds augustus 1937 op de Dubbeldamseweg 10 zwart (nu 14) woonde, daar “somehow instrumental” in is geweest, dat Took Gertrud in contact heeft gebracht met de Dordtse onderduikfamilie. Susan schrijft dit in een e-mail aan de redactie van deze website.
        Gabriele en Frank komen terecht in Driebergen, bij de zussen Holst: Lammerdina Elisabeth (tante Bep) en Jacoba Maria (tante Jo). Details over hoe deze vrouwen tien joodse kinderen opvingen in hun woning aan de Welgelegenlaan 29, zijn in maart 2014 aan het licht gekomen door speurwerk van Jacobine Melis. Zij schreef een achtergrondartikel over de beide tantes voor de website van Historiek, zie: historiek.net.
        Zij noemt evenwel de namen van Gabriele en Frank niet, waarschijnlijk omdat ze van hun bestaan niet weet. Maar Frank heeft tegenover de redactie van deze website beaamd dat hij en Gabriele er toen bij waren.

Gertrud met haar kinderen Frank en Gabriele

Gertrud met haar kinderen Frank en Gabriele ('Gaby'), vermoedelijk in 1942, het jaar waarin ze onderdook: zij in Dordrecht, de kinderen in Driebergen. Haar echtgenoot Richard had op tijd Cuba weten te bereiken.
Foto Familiebezit

Namen
De twee vrouwen, schrijft Gertrud, waren “very religious” en besloten bij het uitbreken van de oorlog voortaan alleen nog joodse kinderen op te nemen in hun kindertehuis. De tantes wisten niet de werkelijke namen van de joodse kinderen, zodat zij die namen ook niet konden prijsgeven als ze bijvoorbeeld werden gearresteerd. Frank en Gabriele heetten nu Frank en Marijke van den Burgh. Gertrud wist uit voorzorg niet waar zij verbleven, zodat zij, zelfs onder dwang, ook niets kon vertellen.
        Zijzelf belandde in Dordrecht, via Took Heroma, bij het onderduikgezin “T”. Over dat gezin schrijft Gertrud dat het “erg gewoon” was. Hij was een boekhouder met een klein inkomen, zij was een erg goede huisvrouw. De dochter was eveneens een boekhouder. De moeder had weinig opleiding genoten, merkte Gertrud. “Ze had geen idee wie Napoleon was.”
        Ze waren anti-religieus, hadden geen joodse vrienden, stonden zelfs in geen enkel verband tot joden. Maar de moeder had op straat gezien hoe joden voor haar ogen door de Duitsers werden opgepakt en realiseerde zich toen: “Dit had mijn kind kunnen zijn. En hoe dan ook, het is iemands kind.” Zonder het tegen haar echtgenoot te zeggen, vertelde ze haar huisarts, die samenwerkte met de ondergrondse, dat ze wilde helpen. Die huisarts is zonder twijfel Jan Heroma; hij maakte deel uit van het verzet.
        Bij dit gezin, dat de Duitsers intens haatte, werd Gertrud ondergebracht. Ze lieten hun levens volkomen rond Gertrud cirkelen. Om te voorkomen dat de Duitsers haar zouden vinden, stopten ze ermee vrienden te ontvangen. Ze stopten er ook mee om in de voorkamer te gaan zitten. Ze lieten niemand meer toe om het huis schoon te houden. Een bergkast kreeg een tussenwand, zodat Gertrud bij onraad in het achterste deel kon verdwijnen.
        Eens per maand kwam de student van haar vader langs, met brieven van haar ouders, zussen en kinderen. Deze jongeman, die als enige wist waar iedereen ondergedoken zat, belde dan drie keer aan, zodat Gertrud niet hoefde weg te duiken in de bergkast.

Helden
Gertrud vond de onderduikhelpers zonder meer “heroïsch”, schreef ze later. “Nederlanders die joodse mensen helpen aan deportatie te ontsnappen, riskeerden daarmee hun leven, terwijl ze dat niet hoefden te doen. Ze deden het puur uit genegenheid voor de onderdrukten.”
        Maar hoe heette nu dat Dordtse heldengezin? De moeder wordt in Gertrud’s memoires alleen maar “Mrs. T” genoemd, mevrouw T.
        Eind 2015 wordt dit raadsel opgelost. In Californië wordt haar zoon Frank Mainzer na lang speuren gevonden; hij is 76 inmiddels. Hij rept van een “Traabach”. Rondneuzend in allerhande digitale archieven worden aan de hand van die naam de ware onderduikhelpers gevonden, Traarbach met een r.
        Het gezinshoofd is Pieter Traarbach (Dordrecht,14 februari 1884), die aanvankelijk, in1930, klerk bij het Gemeentearchief was. Later zou hij 1ste boekhouder worden bij het Gemeentelijk Energiebedrijf. Pieter was, sinds 15 augustus 1912, getrouwd met Johanna Petronella van de Ven (Den Haag, 9 april 1885). Het echtpaar woonde vanaf 28 april 1937 in de Van Baerlestraat 6 – een straat die na de oorlog is omgedoopt in Van Baerleplantsoen 8.
        Pieter en Johanna hadden drie kinderen: Huibert (1 mei 1913), Leo (4 januari 1915) en Agatha (11 juni 1917). Huibert en Leo, die onderwijzer en radio-technicus werden, blijven in dit verhaal verder ongenoemd. Alleen de dochter, een kantoorbediende die haar werkzame leven eindigde als administratrice van de Stichting Openbare Bibliotheken in Dordrecht, figureert namelijk in de herinneringen van Gertrud, vandaar.
        Dit is het gezin dat Gertrud opving, geen twijfel mogelijk. Het wordt nog eens bevestigd door Gertrud’s dochter Susan, die zich “ene Agatha” herinnert.
        Gertrud’s ouders doken intussen op verschillende adressen onder. Volgens Susan waren zij hiertoe genoodzaakt omdat prof. Sinzheimer zo bekend en zo herkenbaar was. Eén van die adressen was in 1942 Hoogkarspel, bij dominee Pieter Mentzel, en diens vrouw Gemma Mentzel-van Aken. Dit is opmerkelijk, achteraf gezien, omdat Gemma Took Heroma kende als studiegenoot op de School voor Maatschappelijk Werk in Amsterdam. En omdat de Mentzels in 1949 in Dordrecht de achterburen werden van het echtpaar Heroma (zie ook verhaal 76 op deze site: "Jan en Took Heroma verborgen zeker drie joden, gewoon omdat dit zo hoort").
        In Dordrecht grijpt van alles in elkaar.

Frank en Gaby

Deze foto van Frank en Gaby is in Driebergen gemaakt, tijdens hun onderduik bij de zussen Holst. Hun namen zijn veiligheidshalve veranderd in Frank en Marijke van den Burgh.
Foto Familiebezit

Wandelen
De Traarbachs plaatsten in het geheime deel van de bergkast een radio, zodat zij en Gertrud konden luisteren naar het oorlogsnieuws en de speeches van Churchill en Roosevelt. ’s Nachts ging Agatha af en toe met Gertrud wandelen, zodat ze wat lichamelijke oefening had. Maar alleen als het pikkedonker was, en maanloos. Ze wilden vermijden dat Duitsers of kennissen hen zouden zien. Gertrud begon Russisch te studeren.
        Na een jaar merkte Johanna Traarbach dat Gertrud haar kinderen enorm miste. De familie besloot dat Gabriele en Frank maar eens op bezoek moesten komen. De student regelde het. Twee dagen bleven de kinderen bij hun moeder. Frank herkende haar niet meer. “Ik heb u eerder gezien, maar ik herinner me uw naam niet.” Gabriele zei met betraande ogen tegen haar moeder dat ze er een tand had verloren; ze was blijkbaar aan het wisselen. “Ziet u dat gat in mijn mond? Hier is de tand voor u.” Toen ze teruggingen naar de tantes in Driebergen, zei Frank dat hij blij was weer weg te mogen gaan.
        Met een “terrible shock” kwam er een einde aan Gertrud’s Dordtse onderduik. De tantes bleken verraden. Op 15 november 1943 laadde de Sichercheitsdienst de beide vrouwen en de tien kinderen in de overvalwagen. Onderweg zingen de kinderen katholieke liederen, volgens het reconstruerend artikel van Jacobine Melis. “Grote God, wij loven u.”
        De kinderen, onder wie Gabriele en Frank, komen via de Hollandsche Schouwburg in kamp Westerbork terecht, de zussen in kamp Vught. Via de student hoort Gertrud hiervan. De student had een leeg huis aangetroffen in Driebergen toen hij er weer zijn maandelijkse bezoek bracht.
        De Traarbachs vonden dat Gertrud niet weg moest gaan. Onderduikers hadden geen schijn van kans als ze op straat werden gevonden. Ze probeerden haar te overtuigen: “Als er twee verloren gaan, moet je je niet als derde aanbieden.” Gertrud vond het een moeilijke beslissing. Haar echtgenoot zat op haar te wachten, maar ze wist ook hoe dit kon eindigen. Toch wilde ze per se naar Westerbork “um das Schicksal ihrer Kinder zu teilen”, zoals de Duits-joodse emigrantenkrant Aufbau haar daad in mei 1979 zou omschrijven.

pand aan de Van Baerlestraat 6

In dit pand aan de Van Baerlestraat 6
(nu: Van Baerleplantsoen 8, met het houten hek)
verstopte Gertrud zich, bij de familie Traarbach.

Auschwitz
De vraag waarmee Gertrud worstelde, was: “Zou ik mijn kinderen uit Auschwitz kunnen weghouden?” Ze had vernomen dat als je kon bewijzen dat je verwanten hebt in de VS of andere delen van Amerika, je mogelijk naar Bergen-Belsen wordt gestuurd, en niet naar Auschwitz. Niemand wist iets over Bergen-Belsen, alleen dat het in Duitsland lag (bij Hannover) en niet in Polen. “Maar niets weten is altijd nog beter dan zeker weten dat je eraan gaat”, redeneerde Gertrud.
        Hoe echter kon zij bewijzen dat haar man in Cuba was? Er waren geen brieven.
        De student kreeg het voor elkaar om vervalst Rode-Kruispapier te bemachtigen, met alle benodigde stempels en watermerken. Dit gebruikte hij voor een verzonnen brief, gericht aan Gertrud. Zij zou de brief meenemen naar Westerbork en misschien, als niemand de vervalsing doorkreeg, zou ze een kans hebben, op een transport naar Bergen-Belsen.
        Het andere probleem – hoe kom ik ongemerkt Westerbork in? – loste zich ook vlot op: vier maanden nadat Gabriele Frank er waren aangekomen., wist Gertrud in februari 1944 het kamp binnen te komen, zonder dat ze betrapt werd.
        Samen met de student had ze de avond ervoor nog afscheid willen nemen van haar ouders. Maar het was zo donker dat ze in het desbetreffende dorp de straatnaam niet kon lezen. Ze zou haar vader niet meer terugzien. Hij overleed, totaal uitgeput, op 16 september 1945 in Bloemendaal, één week voordat Gertrud het concentratiekamp verliet. “Maar hij heeft geweten dat wij het allemaal overleefd hebben.”

Watersoep
De Rode Kruis-brief ‘werkte’. Gertrud werd samen met haar kinderen, die ze “verlegen, eenzaam en ziek” aantrof, naar Bergen-Belsen gestuurd, in april 1944. Grote Duitse politiehonden verwelkomden hen op het perron, vastgehouden door “een massa SS’ers”. Het kamp lag op de Lüneburger Heide. Maar in plaats van groene weiden was er een uitgedroogd stuk kaal land, met lange rijen barakken, alles omringd door prikkeldraad.
        Elke dag werden alle gevangenen geteld, steeds opnieuw. Dat duurde uren. Er moest gewerkt worden: ladingen oude schoenen verknippen, zodat er nieuwe van gemaakt konden worden. Een bad was maar eens in de zoveel weken mogelijk, soms pas midden in de nacht. Voedsel was er praktisch niet, hooguit een stukje brood en wat watersoep. Slapen gebeurde in stapelbedden op planken met strozakken.
        Bergen-Belsen was een weerzinwekkend, goor oord. Mensen stierven er als vliegen. Gertrud kwam er Anne en Margot Frank tegen, net voordat zij er bezweken, beiden op 31 maart 1945. Gertrud kende hen uit haar Amsterdamse tijd. Hun moeder, Edith Frank-Holländer, was eerder dat jaar vermoord in Auschwitz, op 6 januari.
        In maart 1945 wordt Gertrud samen met haar kinderen, als onderdeel van een gevangenruil naar een Rode Kruis-barak in Lager Lindele in het Zuid-Duitse Biberach an der Riß getransporteerd. Op 23 april 1945 bevrijdden de Franse strijdkrachten deze stad.
        Op 22 juni 1945 eindigde de nachtmerrie. Gertrude’s echtgenoot Richard had op een lijst van het Rode Kruis, van overlevenden van Duitse concentratiekampen, de namen van Gertrude, Gabriele en Frank aangetroffen. Hij telegrafeerde naar Gertrude’s broer Hans Simon (Frankfurt, 17 december 1915), die in Frankfurt gestationeerd was met het Amerikaanse leger. Op 21 juni stond hij ineens voor Gertrude, in het kamp. Zij had in geen jaren van hem gehoord. Ze wist niet dat hij vanuit België, waar hij woonde, naar de VS was gevlucht en daar in New York woonde.
        Het schokte Hans hoe zijn zus er uitzag. Hij zei dat hij Gertrud en de kinderen mee wilde nemen naar Frankfurt. Maar dat schrok haar af. Ze wilde niet vertrekken. Terugkeren naar een normaal leven na al die afschrikwekkende ervaringen in de kampen, en terugkeren naar een echtgenoot die waarschijnlijk niets wist van kampen – ze kon het niet aan. Haar broer betoonde zich begripvol. Hij liet haar er nog een nacht over slapen. De volgende dag was ze van mening veranderd. Ze vertrok, met de kinderen.

Frank, Gaby en Susan

Na de oorlog wordt Gertrud op Cuba herenigd met haar man Richard. De twee pasfoto's tonen Frank en Gaby in Cuba,
en de derde foto toont op latere leeftijd Susan, het kind dat in Cuba wordt geboren.
Foto Familiebezit.

Cuba
Van de tien kinderen uit het kindertehuis in Driebergen overleefden er drie de oorlog: Nelleke van Cleeff, de oudste, en Gabriele en Frank. De overigen werden vergast in Auschwitz.
        De twee tantes maakten in kamp Vught op 15 januari 1943 het bunkerdrama mee. Kampcommandant Hauptsturmführer Adam Grünewald perste die dag persoonlijk 74 vrouwen in cel 115, op een oppervlakte van negen vierkante meter – als vergelding voor een eerdere protestactie van enkele vrouwen. Pas na veertien uur werd de cel weer opengemaakt. Tien vrouwen bleken te zijn overleden, onder wie Lammerdina Holst. Haar zus Jacob Maria werd vrijgelaten uit kamp Vught. Zij overleed in 1980.
        Gertrud herenigt zich op Cuba met Richard. Op 18 april 1947 wordt in Havana hun derde kind geboren, Susan Daniela. Op 18 september 1948 verhuist het gezin naar de VS, eerst naar Miami, later naar New York. Richard gaat er rechtswetenschap studeren, en richt het advocatenkantoor Salomon & Mainzer op.
        Gabriele en Frank herstellen volledig. Voor Frank, schrijft Gertrud in haar memoires, is alles al snel een sprookje geworden. “Zijn geest haalt de horror blijkbaar niet terug.” Hij vertelt zijn vader de meest fantastische verhalen over Bergen-Belsen en de worsten die ze daar elke zondag aten. “In werkelijkheid hebben we één keer een rottend stuk leverworst gekregen.” Gabriele herinnert zich daarentegen alles en is niet bij machte er over te praten.
        In de jaren vijftig werkt Gertrud als bibliothecaresse op Finch College, een New Yorkse universiteit exclusief voor vrouwen. Nadat haar kinderen volgroeid waren, ging ze rechten studeren aan de Universiteit van New York, een oude hartewens van haar. In 1965 wordt ze tot de advocatuur toegelaten, enkele maanden voor de vroege dood van haar man, op 20 april 1966, 58 jaar oud. Gertrud werkt eerst bij Salomon & Mainzer, maar treedt enkele jaren later toe tot de Wall Street-firma Herzfeld & Rubin.
        Van 1979 tot december 1984 is Gertrud Mainzer family judge in New York, op een rechtbank voor gezinsaangelegenheden. De emigrantenkrant Aufbau wijdt bij die gelegenheid een biografisch artikel aan haar, trots dat ‘eine von uns’ het tot familierechter heeft geschopt. De krant benadrukt dat Gertrud, die immers als volwassene de VS binnenkwam, tot een van de weinigen behoort aan wie het ambt van rechter is toevertrouwd. Mainzer gaat ook aan de slag als adjunct-professor aan de Cardozo School of Law.
        Ze zal altijd in New York blijven wonen. In de jaren vijftig was haar adres nog 41 West 82nd Street, Apartment 6b. In 1989 woont ze aan 327 Central Park West, een prestigieuze locatie.
        Behalve in haar papieren memoires heeft Gertrud Mainzer ook op film verslag gedaan van haar belevenissen als joodse overlevende, als bijdrage aan de oral history van de Holocaust. De video, 3.09.25 uur lang, is een onderdeel van het visuele archief van het United States Holocaust Memorial Museum in Washington. Het gesprek is in delen tot stand gekomen tussen 1984 en 1988. Haar getuigenis is na registratie te beluisteren via deze link: collections.ushmm.org. Op YouTube staat het video-interview ook: youtube.com.
        Inmiddels is ze overleden, op 8 juli 2010, 96 jaar oud.

Gertrud Mainzer gefilmd voor de website van de Amerikaanse Shoah Foundation

Dit is Gertrud Mainzer, zoals zij is gefilmd terwijl zij als joods overlevende vertelde over haar oorlogservaringen,
voor de website van de Amerikaanse Shoah Foundation.
Foto Redactie Website


overlijdensadvertenties voor vader Pieter Traarbach, de andere voor zijn dochter Agatha

Twee overlijdensadvertenties,
de ene uit 1959 voor vader Pieter Traarbach, de andere uit 1975 voor zijn dochter Agatha. Van de familie Traarbach zijn geen foto's gevonden.
Foto's Delpher

Ongetrouwd
Hoe wikkelden zich intussen de levens van de Traarbachs af?
        Pieter Traarbach was nog maar net, op 3 januari 1959, verhuisd naar het Gemeentelijk Verpleeghuis, een inrichting voor gebrekkige bejaarden, aan de Vest 28 (nu: 72), of hij overleed er, op 14 januari 1959, op 74-jarige leeftijd. Hij is gecremeerd in Velsen. Zijn vrouw Johanna, die nog altijd in de Van Baerlestraat 6 woonde (nu: Van Baerleplantsoen 8), is daar overleden, op 25 juni 1967, 82 jaar oud.
        Agatha volgde begin 1975, blijkens een advertentie in Het Vrije Volk van 25 maart 1975, waarin bestuur en personeel van de Openbare Bibliotheken in Dordrecht haar overlijden “met leedwezen” bekendmaken. “Mejuffrouw Agatha”, ze is dus ongetrouwd gebleven, had vanaf 1970 “met grote trouw en accuratesse” de administratie van de stichting gevoerd. Ze zal “blijven voortleven als één der bouwers aan de bibliotheekvoorziening in Dordrecht”, staat er.
        Trijntje Kuitert, de inmiddels gepensioneerde directrice, herinnert zich Agatha anno 2015 nog altijd als “een van de meest integere mensen die ik ooit heb ontmoet”.
        Hebben de helpers van Gertrude elkaar nog wel eens ontmoet na de oorlog?
        Jazeker, reageert Susan Mainzer, de laatstgeborene die ongetrouwd in Minnesota woont en mediator is, een tussenpersoon bij scheidingen en andere (arbeids)conflicten. “Ik weet dat mijn moeder cadeautjes stuurde”, e-mailt ze. “Ook stuurde ze, denk ik, geld voor een televisie. Ik weet zeker dat ze ze ook schreef. En ik was erbij, jonger dan tien, toen mijn moeder de Traarbachs bezocht. Want ik herinner me dat we in hun huis aten en dat iemand borstplaat had gemaakt, een soort snoep dat ik lekkerder vond dan toffee. Ik weet niet of het hetzelfde huis was als waarin mijn moeder ondergedoken was.” [Toch wel, redactie.]
        Susan herinnert zich ook dat Agatha in gezelschap van een man (“Ik neem aan haar echtgenoot”) naar de VS kwam en enkele dagen bij ons logeerde, “toen we woonden op 327 Central Park West. Ik vermoed dat ik toen nog op de junior high school zat, of op de high school, dus het moet laat jaren vijftig, begin jaren zestig zijn geweest. Nadat Agatha was gestorven, heeft haar man het contact met mijn moeder onderhouden. Ik neem aan dat hij ook is overleden.” [Waarschijnlijk doelt ze op een vriend, Agatha was immers ongetrouwd, red.]
        Gabriele woont in Zuid-Californië. Zij is een soort bedrijvendokter. Ze adviseert fabrieken die in moeilijkheden verkeren, hoe ze zichzelf succesvol kunnen reorganiseren. Ze doceert op universiteiten en treedt op als getuige-deskundige in rechtbanken.
        Haar broer Frank was een vermaard radioloog in Californië. Van 1971 tot 2009 was hij hoofd van de afdeling radiologie in het St. Francis Memorial Hospital in San Francisco. Aan de Universiteit van Califë (UCSF) in die stad is hij nu professor radiologie, in de Musculosketal Section, en hij doet vrijwilligerswerk in een kliniek, de Multudisciplinary Second Opinion Clinic. Ten slotte is hij mentor voor latino-scholieren, in een poging ze naar de universiteit te krijgen. Frank Mainzer heeft tien kleinkinderen, hij is inmiddels 76.

Vier foto's van Gertrud Mainzer

Vier foto's van Gertrud Mainzer op latere en gepensioneerde leeftijd, op een in Zwitserland na (links onder),
gemaakt in de Verenigde Staten, waar zij uiteindelijk, in New York, kwam te werken als familierechter.
Foto's Familiebezit

Erfenis
Hun grootmoeder, de weduwe Paula Sinzheimer-Selig, is na de oorlog in Nederland blijven wonen, in Bergen. Kleindochter Susan herinnert zich de zomers die ze bij haar doorbracht. “Toen ik nog erg jong was, is oma ook bij ons in New York op bezoek geweest.” Haar broer Frank vult aan dat zij zich in New York liet opereren, bij Paula was borstkanker geconstateerd. Paula overleed enkele jaren later, op 18 november 1960, op 70-jarige leeftijd. Dankzij haar erfenis kon Gertrud haar eerste jaar op de New York University Law School bekostigen.
        Paula en Hugo Sinzheimer hadden, behalve Gertrud en Hans, nog twee kinderen: Eva (Frankfurt, 18 augustus1918) en Ursela Doris (Frankfurt, 22 februari 1922): de eerder kort aangestipte zussen. In dit artikel spelen zij verder geen rol. Maar vermeldenswaard is dat ook zij groot geluk hadden; hun levens zijn in de oorlog niet ingekort. Ze konden het voortzetten, met hun respectieve echtgenoten: Johannes Gustaaf Wertheim en Libbe Postma.
         Inmiddels zijn deze zussen en hun broer uit de tijd gevallen. Eva stierf in januari 1969, Ursula in maart 1997, Hans in maart 2004.

De Mainzers en de Oorlogsgravenstichting

Dat verbaast: op de website van de Oorlogsgravenstichting staan de namen van Gertrud Mainzer en haar kinderen Gabriele en Frank, compleet met hun geboortedata. Maar wat doen die namen daar? De drie Mainzers hebben immers de oorlog overleefd, zij zijn juist geen oorlogsslachtoffer.

        De Oorlogsgravenstichting, gevestigd in Den Haag, is opgericht op 13 september 1946. Tot dan kende Nederland geen organisatie om voor de graven te zorgen van de tienduizenden Nederlandse oorlogsslachtoffers, verspreid over de hele wereld. Een kleine staf en een team van vrijwilligers begonnen ermee zoveel mogelijk gegevens te verzamelen over de Nederlanders die tijdens de Tweede Wereldoorlog waren omgekomen.
        Het lukte deze mensen een archief op te zetten. Tegelijkertijd spoorden zij nabestaanden op en zochten in gemeentearchieven om te controleren of de gevonden gegevens klopten. Het ging in totaal om 180.000 omgekomen Nederlanders. Van hen hadden er 50.000 een aanwijsbaar graf.
        In 1952 was het registreren van de slachtoffers voor het grootste deel gereed, schrijft de stichting over haar geschiedenis op haar website: oorlogsgravenstichting.nl. Daarna is tot ongeveer 1973 gewerkt aan de registratie van de 130.000 slachtoffers die geen aanwijsbaar graf hadden.
        Dit namenbestand en het archief vormen nu de basis van alle activiteiten van de Oorlogsgravenstichting: het vertellen van verhalen, het onderhouden van oorlogsgraven, het beheer van de erevelden, het verstrekken van informatie aan nabestaanden.
        Medewerker Johan Teeuwisse van de Oorlogsgravenstichting is erop gewezen dat de Mainzers na de oorlog nog volop in leven waren. Is hier misschien sprake van een misverstand, een pijnlijke slordigheid?
        Zeker niet, reageert Teeuwisse. Het is de stichting bekend dat Gertrud, Gabriele en Frank Mainzer de oorlog hebben overleefd. En daarom staan zij vermeld als slachtoffer, niet als oorlogsslachtoffer. Geen foutje dus.
        Het verschil tussen de twee groepen slachtoffers wordt op de site niet toegelicht, is de indruk. Maar dat klopt niet, corrigeert Teeuwisse. Boven iedere naam staat sinds de lancering, in april 2015, van de nieuwe website in paarse kleur dat diegene een slachtoffer van de oorlog is, of een oorlogsslachtoffer. Wie die term aanklikt, krijgt vervolgens de uitleg te zien. Oorlogsslachtoffers zijn de burgers en militairen die het leven hebben verloren. Slachtoffers “mensen die zijn omgekomen door oorlogsgeweld, maar ook mensen die de oorlog overleefd hebben en hun ervaringen altijd met zich hebben meegedragen”.
         Wat na deze toelichting niettemin blijft, is de verbazing van een buitenstaander - dat overlevenden op een site voor (oorlogs)slachtoffers staan.

concentratiekamp Bergen-Belsen

Gertrud belandt samen met haar kinderen Frank en Gaby in het concentratiekamp Bergen-Belsen,
waar ze een kennis van haar uit Amsterdam, Anne Frank, ontmoet, kort voordat Anne en haar zus Margot er overlijden.
Deze vier foto's geven een impressie van het hedendaagse kamp. In het gedenkboek van Bergen-Belsen
staan de namen van Gertrud en haar kinderen vermeld. De Oorlogsgravenstichting noemt de Mainzers
nog steeds oorlogsslachtoffers, hoewel zij Bergen-Belsen en de oorlog hebben overleefd.
Foto Redactie Website


< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'