Het voorbije joodse dordrecht

Drie halfjoodse Dordtse broers
bogen niet voor Duitse bezetter

Ze waren Dordtse broers, met z’n drieën, maar hun levens gingen elk een andere kant op.
        Dof, de oudste, werd scheikundige, secretaris van de Armenraad en wethouder van onderwijs. Jules, de middelste, werd advocaat en journalist, hoogleraar en ten slotte, als kroon op zijn carrière, enkele maanden minister van Justitie. Coen, de jongste, ontwikkelde zich tot kunstschilder.
        Maar zo verschillend als zij waren, zo eenparig gedroegen ze zich tegenover de Duitsers: dwars, niet-meegaand. De gebroeders Van Oven verzetten zich tegen de bezetter, principieel en standvastig. Hun opstandigheid betrof vooral de Duitse overheersing, met als gevolg daarvan de nazificering van de samenleving en het verdwijnen van de rechtsstaat en rechtszekerheid.
        Zij namen het voor de joden op, in een tijd dat dit riskant tot levensgevaarlijk was. De Van Ovens collaboreerden niet, zij bogen niet voor de nazi’s.
        Misschien had dit wel met hun afkomst te maken: zij waren halfjoods. Hun vader, de Dordtse hbs-directeur dr. Adolph Samuel van Oven, was joods; hun moeder Susanne Julie van Deventer, niet. Half- en kwartjoden werden weliswaar in eerste instantie door de bezetter met rust gelaten, maar dat maakt de weigerachtigheid van de broers niet minder indrukwekkend.
        Hoe verweerden zij zich tegen de nazi’s? Wie waren de Dordtse Van Ovens verder en wat is er rondom hen voor, tijdens en na de oorlog gebeurd? Een verhaal over een eigenzinnig gezin, dat in Dordrecht in de vergetelheid is geraakt.

Dr. Adolph Samuel van Oven met zijn tweede vrouw Susanne Julie van Deventer en zijn vijf kinderen

Dr. Adolph Samuel van Oven met zijn tweede vrouw Susanne Julie van Deventer en zijn vijf kinderen,
van wie twee uit zijn eerste huwelijk: het oudere meisje links, Johanna Jacoba,
en de oudere jongen in het midden achteraan, Abraham Adolph. De foto is gemaakt in 1888.
Foto RAD (nr. 552_315304)


Vader Van Oven was eerst leraar, later directeur van de hbs in de Nieuwstraat in Dordrecht

Vader Van Oven was eerst leraar, later directeur van de hbs in de Nieuwstraat
in Dordrecht. Deze foto, die dateert van 1900, toont hem achter zijn bureau,
mogelijk thuis, mogelijk op school.
Foto RAD (nr. 552_304904)

Huwelijk
De drie broers waren niet de eerste kinderen van Adolph Samuel van Oven. Hij, geboren in Den Haag op 26 oktober 1837, was eerder getrouwd geweest met de Dordtse Anna Antoinette Clasina de Bosson (1849). Uit dit huwelijk, gesloten op 10.8.1870 in Dordrecht, waren vier kinderen voortgekomen, van wie er twee niet zo lang na hun geboorte stierven, de laatstgeborenen: Abraham Adolph (19.5.1871), Johanna Jacoba (24.2.1873), Adolph (19.8.1874 – 24.3.1877; na 2 jaar), en Karel George Willem (20.6.1876 – 16.4.1878; na 1 jaar). Moeder Anna, geboren in 1849, overleed zelf in 1877, nog pas 28 jaar oud.
        Twee jaar later, op 16 juli 1879, hertrouwde Adolp Samuel van Oven in Dordrecht met Susanne Julie van Deventer. Hij was al 41, zij nog maar 23. Susanne, in Dordrecht geboren op 18 mei 1856, was geen onbekende voor hem. Zij was een dochter van de eerste directeur van de hbs in Dordrecht, J.C. van Deventer, een school waar Adolp Samuel van Oven werkte als leraar wis- en natuurkunde en kosmografie. Van Oven zou er de tweede directeur worden.
        Met Susanne kreeg dr. Adolph van Oven nog eens drie kinderen, de hoofdpersonen van dit verhaal. Adolph (‘Dof’ genoemd) kwam als eerste, op 11.6.1880. Julius Christiaan (‘Jules’) werd de tweede, op 17.11.1881, gevolgd door Conrad Theodor (‘Coen’) op 21.9.1883. Hun halfbroer en halfzus meegeteld waren er nu vijf kinderen, die in hun kindertijd op verschillende adressen hebben gewoond. Vader Van Oven begon in 1865 als alleenstaande op de Wijnbrug 18. In de navolgende decennia verhuisden hij en zijn eerste en tweede vrouw naar de Houttuinen A235 (nu: 2), het Vrieseplein 38 en het Steegoversloot 62 (nu: 56).
        De twee echtgenotes van vader Van Oven waren beiden niet-joods, terwijl hijzelf stamde uit “een streng joods gezin”, zo vertelt een van Jules’ kleinkinderen, Careljan Rotteveel Mansveld (meer over hem later). “Hij vervolgt: “Door zijn eerste huwelijk met een niet-joods meisje (Anna) moest hij alle relaties met zijn familie verbreken.” De vijf kinderen zijn “zonder godsdienst opgevoed”. Op de gezinskaart kwam, in de kolom over kerkgenootschap, ‘geen’ te staan. Maar in de ogen van de buitenwacht waren zij natuurlijk half-joods: kinderen van een zogenoemde ‘vaderjood’. Dr. Van Oven komt voor in de database van het Joods Biografisch Woordenboek.

Adolph’s moeder, de weduwe Susanne woonde bij hen in, zoals de gezinskaart laat zien

Adolph’s moeder, de weduwe Susanne woonde bij hen in, zoals de gezinskaart laat zien.
Zij overleed enkele maanden voor de verhuizing.
Foto RAD


Het gezin Van Oven woonde op verschillende adressen in Dordrecht, maar op het laatst op het Steegoversloot 62

Het gezin Van Oven woonde op verschillende adressen in Dordrecht, maar op het laatst op het Steegoversloot 62 (nu: 56).
Foto Redactie Website

Uitgezwermd
Terwijl hun vader de hbs bestierde, en daarnaast naam maakte als auteur en vertaler van populair-wetenschappelijke boeken, groeiden de drie broers op. Twee van hen gingen studeren, scheikunde en rechten. Coen, de jongste, bezocht de Tekenacademie in Antwerpen. In 1915, op 17 augustus, kwam vader Van Oven te overlijden op 77-jarige leeftijd. De kinderen waren toen allen al volwassenen, en hadden soms al eigen kroost voortgebracht. De familie was over Nederland uitgezwermd, zoals de overlijdensadvertentie in de Dordrechtsche Courant laat zien – over Valkenburg, Watergraafsmeer, Amsterdam en Hilversum.
        In de advertentie ontbrak Abraham Adolph, de halfbroer. De reden was een treurige: mr. A.A. van Oven was twee jaar eerder, op 19 december 1913, overleden in Batavia, de Indonesische stad waarin hij op 25 april 1898 zijn vrouw had getrouwd, Justine Louise Engelbrecht (geboren Tasikmalaja, 19.5.1876). De halfzus, Johanna Jacoba, stond wel in de advertentie vermeld. Zij was inmiddels ook getrouwd, met Albertus Bernardus Jägers (Culemburg, 5.2.1862).
        Dr. Van Oven was vanaf 1 mei 1863 werkzaam geweest in het onderwijs, eerst tot 1 september 1865 als leraar aan het Stedelijk Gymnasium, daarna als leraar en directeur van de hogere burgerschool. Op eigen verzoek is hij door de gemeenteraad op 23 december 1911 eervol ontslagen. Bij zijn afscheid werd hij benoemd tot ridder in de Order van de Nederlandse Leeuw. Het gemeentebestuur eerde hem aldus: “Hij is een man van groote gaven, hij staat in wetenschappelijke kringen hoog aangeschreven en is (…) een verdienstelijk burger dezer stad.”

vader Adolph Samuel en moeder Susanne Julie, in respectievelijk 1912 en 1924

Zoon Coen heeft bijna alle familieleden herhaaldelijk geschilderd, op zijn broer Adolph (‘Dof’) na; die stelde daar geen prijs op. Met toestemming van de Stichting Coen van Oven worden hier enkele van Coen’s werken afgedrukt.
Deze twee tonen zijn ouders, vader Adolph Samuel en moeder Susanne Julie, in respectievelijk 1912 en 1924.
Foto’s Stichting Coen van Oven


Dr. Adolp Samuel van Oven overlijdt in 1915 in Dordrecht

Dr. Adolp Samuel van Oven overlijdt in 1915 in Dordrecht, op 17 augustus,
zoals de Dordrechtsche Courant nog dezelfde dag meldt.
Zijn echtgenote Susanne sterft twintig jaar later, op 13 maart,
staat in de Dordrechtsche Courant van 14 maart.
Foto’s Krantenbank RAD

Titel
Inzoomend op de drie broers, worden hier hun respectieve loopbanen geschetst, voor zover traceerbaar.
Dof, de oudste, staat op zijn gezinskaart omschreven als secretaris van de Armenraad en handelaar in chemicaliën. Dat doet hem te kort: Dof was een afgestudeerde en gepromoveerde scheikundige; hij mocht zich met de titels doctor en ingenieur tooien. Op 7 oktober 1908 trouwde hij in Dordrecht, 28 jaar oud, met de 29-jarige Jacoba Aleida Walraven, afkomstig uit Samarang (3.7.1879). Het echtpaar ging op de Singel wonen, in een pand dat aanvankelijk nummer 277 had, maar na een omnummering in 1918 nummer 297 (dat in de jaren vijftig weer is veranderd in: 451).
        Hier werden vijf kinderen geboren: Susanne Julie (4.11.1909), Aleida (11.6.1911), Adolphine Jacoba (21.10.1914), Jacob (10.2.1917) en Jacoba (‘Cootje’, 6.10.1920). Adolphine overleed al vrij jong, op 7 oktober 1918, 3 jaar oud.
        In september 1923 werd hun vader wethouder van onderwijs, namens de Vrijheidsbond. Hij zou deze functie één periode behouden, tot 14 september 1927. Tegelijkertijd had hij wat kleinere baantjes, zo gaf hij scheikundeles in Rotterdam en was hij voor een paar dagen scheikundig adviseur voor een zeepfabriek in Delft.
         In 1931 kwam zijn moeder, de weduwe Susanne, bij het gezin inwonen. Zij verhuisde daartoe van Singel 306 (nu: 456) naar nummer 297. Susanne van Oven overleed enige jaren later, op 13 maart 1935, op 79-jarige leeftijd. Zij werd gecremeerd, in Velsen.
        Hierna verlieten Adolph en Jacoba Dordrecht, om zich op 13 augustus 1935, met drie van hun kinderen, te vestigen in Den Haag, aan de Malakkastraat 121. Zij waren de laatste Dordtenaren. Alle Van Ovens hadden hun geboortestad nu verlaten.

Van Dof van Oven is deze foto beschikbaar, van Hercules, de cricket- en voetbalclub van de Dordtse hbs

Van Dof van Oven is deze foto beschikbaar, van Hercules, de cricket- en voetbalclub van de Dordtse hbs.
Hierop staan ook zijn twee andere broers.
Foto Familiebezit

Dof, doctor in de scheikunde, wordt in 1923 benoemd tot wethouder

Zoon Dof, doctor in de scheikunde, wordt in 1923 benoemd tot wethouder, bericht de Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant op 7 september. Op 14 september 1927 neemt hij afscheid van die functie.
De NRC wijdt er een dag later een halve kolom aan.
Foto Delpher


De Van Ovens woonden in Dordrecht op het laatst aan de Singel 297

Adolph van Oven, de ex-wethouder, is het langst in Dordrecht blijven wonen tot 13 augustus 1935. Daarna vertrekt het gezin naar Den Haag. De Van Ovens woonden in Dordrecht op het laatst aan de Singel 297
(nu: 451).

Rechtswetenschap
Over Jules van Oven, zoon nummer 2, is beduidend meer bekend. In het Biografisch Woordenboek van Nederland 1880-2000, een wetenschappelijk naslagwerk dat is te vinden op de website van het Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, is een uitgebreide levensbeschrijving aan hem gewijd, geschreven door zijn opvolger in Leiden, professor R. Feenstra. Vooral zijn veelzijdige (rechts)wetenschappelijke verdiensten worden er gememoreerd, op het vlak van rechtsgeschiedenis en het moderne privaatrecht.
        Van Oven, leert Feenstra, ging nadat hij in Dordrecht de hbs en het gymnasium had afgerond, rechtswetenschappen studeren aan de Universiteit van Amsterdam. Op 15 december voltooide hij deze met een promotie, op het proefschrift getiteld De Bezitsbescherming en harde functies. Kort was hij hierna advocaat in Amsterdam, totdat hij in 1906 de journalistiek ging beoefenen, als redacteur buitenland van Het Nieuws van den Dag. Dit duurde tot 1917, het jaar waarin zijn benoeming volgde tot hoogleraar in Romeins rechts aan de Rijksuniversiteiten in Groningen.
        Volgens Feenstra was voor Van Oven de journalistiek een “oefening in snel en tevens scherp denken”, en is deze vaardigheid hem gedurende zijn verdere carrière van pas gekomen. Bijvoorbeeld in 1924 , toen Van Oven naar Leiden werd geroepen, om er J. van Kan op te volgen als hoogleraar, opnieuw in het Romeins recht. Kort na zijn komst, in november 1925, heeft Van Oven het Nederlands Juristenblad (NJB) opgericht, “een tijdschrift dat zich in snel tempo tot het leidende algemeen-juridische weekblad van Nederland ontwikkelde”.
        Van Oven werd er eerst “enig redacteur” van, later “verantwoordelijk redacteur”, en zou tot aan zijn dood dagelijks leiding blijven geven aan het blad. Mederedacteur werd hij in 1929 en 1930 ook van respectievelijk het Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis (TvR) en het Weekblad voor Privaatrecht, Notarisambt en Registratie (WPNR). Maar “vóór alles” was hij, aldus Feenstra, in de jaren tussen 1917 en 1940 universitair docent. “Zijn colleges kenmerkten zich door hun bijzondere levendigheid. Door middel van talloze responsievragen trachtte hij de studenten ertoe te brengen met hem mee te denken.”
        Professor mr. J.C. van Oven was getrouwd, vanaf 7 januari 1909 in Haarlem, met de kinderboekenschrijfster: Maria Cornelia van Doorn (Den Helder, 17.6.1885). Zij schreef vele boeken, versjes, gedichten en twaalf toneelstukjes voor kinderen, onder eigen naam of onder het pseudoniem Riet van Buuren. Ook vertaalde zij sprookjes van Hans Andersen, A.A. Milne en Lewis Carroll. Haar eerste jeugdboek was Eduard Kerner, gepubliceerd in 1907 onder haar meisjesnaam. Samen met haar echtgenoot Jules kreeg zij vijf kinderen, drie zonen en twee dochters. Vier van hen werden in Amsterdam geboren, de vijfde in Leiden. Achtereenvolgens waren het: Anna (1910), Dof (1911), Coen (1913), Jules (1916) en Lies (1925).

Jacoba (‘Cootje’), de dochter van Adolph

Jacoba (‘Cootje’), de dochter van Adolph, ging tijdens de oorlog samen met hem in het verzet. Deze tekening maakte haar oom Coen in 1940.
Volgens het bijschrift op de website van de stichting Coen van Oven kijkt zij “boos” en “strijdvaardig”, omdat zij, 19 jaar oud, “intens woedend was over de Duitse inval. Maar behalve woedend was ze ook vastbesloten:
ze zal tegen de Duitsers gaan vechten.”
Foto Stichting Coen van Oven

Kunstenaar
Coen, de jongste broer, wilde per se kunstschilder worden, nadat hij op 16-jarige leeftijd de hbs had voltooid. Zijn twijfelende vader vroeg advies aan een van zijn oud-leerlingen, de legendarische, in Bussum wonende kunstenaar Jan Veth. Die schreef in een brief op 24 juni 1900 dat hij “bijzonder pessimist was omtrent de loopbaan van den kunstenaar”. Het citaat is te lezen op de website van de stichting Coen van Oven, opgericht op 12 maart 1998, met als doel “het zicht houden op en instandhouden van de werken” van Van Oven. De stichting houdt zich daartoe bezig met het inventariseren, opsporen en (doen) restaureren van werk van Van Oven, en organiseert tentoonstellingen van zijn werk.
        Voorzitter van de stichting is de al genoemde Careljan Rotteveel Mansveld, die zich in een e-mail aan de redactie van deze website introduceert als “het vijftiende kleinkind en het derde kind van het vijfde kind” van J.C. van Oven. Jules van Oven was zijn grootvader; Lies, voluit Elizabeth geheten, zijn moeder – die trouwde met Frans Rotteveel Mansveld en met hem vier kinderen kreeg, onder wie Careljan. Hij hielp de redactie aan aanvullende informatie voor dit artikel.
        Zoals uit het bestaan van de stichting blijkt, is het Coen gelukt kunstenaar te worden. Hij liet zich door Veth niet van zijn voornemen afbrengen, sterker nog: hij ging zelfs gedurende drie achtereenvolgende winters als leerling bij diezelfde Veth werken, in diens atelier te Bussum, van 1900 tot 1903. Nadien bezocht hij de Tekenacademie in Antwerpen (1903-1904), in Brussel (1904-1905) en was leerling bij de Dordtse schilder Roland Larij (1905-1906). Tussen 1906 en 1908 verbleef hij in Berlijn, les nemend bij Adolf Meijer.
        Hij keert terug naar Dordrecht, waar hij lid is van het Teekengenootschap Pictura. Tot 1913 blijft hij er werken, aan schilderijen, die rijk aan details zijn, “slechts met een loep te onderscheiden”. In juni 1914 neemt hij met een tentoonstelling in Pictura afscheid van Dordrecht; hij is al in Amsterdam neergestreken. In de Eerste Wereldoorlog wordt Coen van Oven gemobiliseerd. Hij dient niet als reserveofficier, maar als gewoon soldaat zijn tijd uit, behorend tot het 20ste Landweer Infanterie Bataljon, dat gelegerd was in Fort Nigtevecht.
        Waarschijnlijk is hij nog in 1916 teruggekeerd naar Amsterdam. “Omstreeks die tijd”, meldt de biografie op de site van de stichting, “maakt Van Oven kennis met Alida (“Aaltje”) Lambert (1895-1995), die danseres was in het ballet van de Italiaanse Opera. Er ontstond een vriendschap tussen de schilder en zijn twaalf jaar jongere model, die geduurd heeft zolang zij leefden.” Aaltje, overigens getrouwd met de jurist Willem Loeb, zag Van Oven “als vriend, tweede vader en ook opvoeder.”
        De stichting volgt Van Ovens levensloop minutieus, zie: stichtingcoenvanoven.nl/biografie/. Vermeldenswaard is dat Van Oven in de jaren dertig veel familieleden van hemzelf en van Aaltje schildert – “tot in den treure” zelfs, zegt Careljan Rotteveel Mansveld. Maar zijn broer Dof heeft hij nooit geportretteerd. “Dof wilde dat niet.” In het genre van het kinderportret zou Coen van Oven volgens de stichting “grote hoogte” bereiken. “Reeds in 1902 tekende hij de drie kinderen van de Dordtse huisarts Stoop. Enige jaren later kreeg Stoop nog meer kinderen en volgden nieuwe opdrachten.”

 Coen van Oven en zittende geblondeerde, joodse onderduikster in blauwe kamerjas

Dit is Coen van Oven zelf, in zijn atelier aan de Vijzelstraat 49 III in Amsterdam, in 1933. Hij overleed in 1963.

Tijdens de oorlog maakte Coen van Oven in 1944 ook dit schilderij, van een zittende geblondeerde, joodse onderduikster in blauwe kamerjas.
Foto Stichting Coen van Oven


Adolph van Oven ligt begraven op het Nationaal Ereveld in Loenen

Cootje en haar vader worden opgepakt en veroordeeld, in 1942. Zij weet de oorlog te overleven; hij sterft in Zöschen, een bijkamp van Buchenwald, op 10 januari 1945. In Het Vaderland van 7 april dat jaar wordt zijn dood gemeld. Adolph van Oven ligt begraven op het Nationaal Ereveld in Loenen.
Foto’s Delpher en Website Online Begraafplaatsen

Oorlog
De Tweede Wereldoorlog denderde Nederland binnen, en daarmee de jodenhaat. Ook voor de drie broers kreeg dit grote gevolgen. Niet omdat zij halfjoden waren, maar in ander opzicht.
        In Leiden protesteerde op 26 november 1940 Rudolph Pabus Cleveringa, hoogleraar in de rechtsgeleerdheid, in een bekend geworden rede tegen het ontslag van joodse collega’s, zoals zijn leermeester prof. Eduard Maurits Meijers. Nadat hij daarvoor gearresteerd was, volgde Jules van Oven hem op als decaan van de juridische faculteit. Tot aan de “algehele sluiting van de universiteit”, bericht Feenstra, gaf Van Oven vervolgens “leiding aan het principiële verzet van de faculteit tegen de maatregelen van de bezetter”.
        Als gevolg van die “standvastige houding”, die Feenstra van “des te meer moed” vindt getuigen omdat Van Oven halfjood was, werd hij in september ontslagen en verbannen naar Boekelo, bij Enschede. Maar waarom Boekelo, wat was er dan zo ‘erg’ aan dit dorp? Careljan, toelichtend, zegt dat ook andere hoogleraren werden verbannen naar “verre oorden”, om te voorkomen dat zij “verdere actie zouden voeren tegen de nazificering van de Leidse universiteit”. Voor Van Oven werd Boekelo zo’n ver oord. Hij betrok er samen met zijn vrouw de nog altijd bestaande villa ‘De Dennen’− een vierkant houten zomerverblijf van twee verdiepingen dat eigendom was van Julius van Heek. “Hij behield zijn reisvrijheid, mits hij maar niet in Leiden kwam.”

Jules, de broer van Adolph, wordt in de oorlog verbannen naar Boekelo

Jules, de broer van Adolph, wordt in de oorlog verbannen naar Boekelo, omdat hij als hoogleraar in Leiden niet boog voor de Duitsers. Met zijn vrouw Maria van Doorn verblijft hij in Boekelo onder andere in deze villa ‘De Dennen’.
Historische Kring Boekelo Usselo Twekkelo

        In Boekelo schreef Van Oven, met slechts enkele boeken bij de hand, zijn Leerboek van Romeinsch Privaatrecht, dat volgens Feenstra “tot het begin der jaren zestig goede diensten heeft bewezen”. In september 1944 zijn Jules en zijn echtgenote Maria uit Boekelo teruggekeerd – in afwachting van de bevrijding, die naars ieders verwachting snel zou komen. De hongerwinter hebben ze vervolgens in Amsterdam doorgebracht, bij hun zoon Dof en zijn vrouw.
        Jules van Oven heeft in Boekelo, in De Dennen, nog de Amerikaanse piloot Jackson Temple Clary verborgen, die met zijn Halifax bommenwerper DK259 WL-L, op weg naar Duitsland, op 29 september 1943 werd aangeschoten en brandend neerstortte, in het bos van het Hof te Boekelo.
        Van de zevenkoppige bemanning komen er twee om het leven: bomrichter William Bellinger (21) en boordwerktuigkundige Bertram Scudder (18). Vier andere bemanningsleden komen in handen van de Duitsers terecht en zitten tot het eind van de oorlog gevangen in een krijgsgevangenkamp. De piloot “heeft meer geluk”, staat op een website die volledig is gewijd aan een speurtocht van vier mannen, het zogenoemde Boekelo Bomber Team, naar (familieleden van) de crew: dk259.nl.
        Jackson, in dienst bij de United States Army Air Force, klopt aan bij ‘De Dennen’ en “wordt warm ontvangen” door de familie Van Oven. Dochter Lies, 17 toen, de moeder van Careljan, krijgt als aandenken een St. Christopher-ring van de piloot, die ze heel haar leven zal blijven dragen. Vader Van Oven zoekt contact met het verzet, waarna Jackson binnen twee maanden weer in Engeland terugkeert. Van Oven heeft Jackson gered, vindt het Bomber Team.
        Op 29 september 2013, precies zeventig jaar later, is er een grootse herdenking bij de plek van de crash, aan de Kwinkelerweg, met driehonderd aanwezigen. Onder hen bevinden zich familieleden van de bemanning, zoals Elan Vitel McAllister, kleindochter van de piloot, en haar moeder Brenda Clary Bailey. Er wordt een monument onthuld, maar ook is er een ontroerend moment: Lies van Oven toont Brenda de ring die zij indertijd van haar vader heeft gekregen.

Jackson Temple Clary gaf een ring aan Jules’ dochter Lies

In september 1943 heeft Jules van Oven de neergestorte, Amerikaanse piloot in ‘De Dennen’ verborgen en weer op weg geholpen. De piloot, Jackson Temple Clary, gaf bij die gelegenheid een ring aan Jules’ dochter Lies, die de ring heel haar leven heeft gedragen. Bij een herdenking in 2013 heeft Lies de ring laten zien aan een dochter van de piloot, Brenda Clay Bailey.
Foto’s Website dk259.nl


schilderij van neef Eddy van Oven

Coen van Oven weigerde een werk af te staan voor een tentoonstelling Arti et Amicitiae, en stapte op als lid. Aanleiding was dit schilderij van neef Eddy van Oven. Arti wilde geen portret van een jood ophangen.
Foto Stichting Coen van Oven

Lidmaatschap
Coen, de kunstenaar, betoonde zich onverzettelijk toen de kunstenaarsvereniging Arti et Amicitiae, waarvan hij lid was, hem vroeg om enkele werken in te sturen voor een expositie. Eén zo’n werk was een portret uit 1941 van Eddy van Oven (1875-1947), een neef van de drie broers. Arti wilde daarop weten of dit soms een jood voorstelde. Ja, reageerde Coen. Daarop werd hem verzocht het werk in te trekken, “om moeilijkheden met de bezetter te voorkomen”.
        Van Oven zei: “Dat is goed, ik trek de andere ingezonden werken ook terug en zeg hierbij mijn lidmaatschap van Arti op.” Hij heeft dit ook na de oorlog volgehouden. Nooit heeft Coen van Oven zich weer aangesloten bij Arti. Ook heeft hij geweigerd om verplicht lid te worden van de door de Duitsers ingestelde Kultuurkamer.
        In 1944 maakte hij ‘De onderduikster’, vermeldt de website van de stichting nog over de oorlogsjaren: een portret van een jonge, zittende vrouw in een blauwe mantel. Een vrouw die daadwerkelijk ondergedoken was, heeft hiervoor modelgezeten. Zij vertrouwde erop dat zij met haar blonde jaar niet als jodin zou worden herkend, verliet haar onderduikadres en durfde over straat te gaan om Van Oven op te zoeken, op zijn adres aan de Stadhouderskade.
        De oorlog trof hem hard. Coen van Oven leed honger en kampte met een nierziekte die hem in het ziekenhuis deed belanden. Een zware inzinking kreeg hij toen hij ontstellend nieuws over zijn broer Dof vernam: deze stierf in een Duits concentratiekamp. Het greep Coen hevig aan. Uit 1945 is maar één werk bekend, en een zelfportret uit 1946 “toont een somber kijkende oude man met een baard”.

Dr. Aleida van Oven en Alida (‘Aaltje’) Loeb-Lambert

Dr. Aleida van Oven, een dochter van Adolph en Susanne, rondde haar leven af in het Rose Spier Huis in Laren, waar ook haar zus Cootje was. Samen vervolmaakten zij een dik boek over hun familie.
Dit schilderij toont Aleida in 1940, op 29-jarige leeftijd. Het is gemaakt door haar oom Coen. Aan het werk van deze oud-Dordtenaar is in september 2015 een expositie gewijd geweest in de locatie Overkampweg van het Stedelijk Dalton Lyceum in Dordrecht. Op de tentoonstelling, in totaal zo’n 35 protretten en tekeningen omvattend, was ook werk te zien van oud-Dordtenaar Jan Veth (1864-1925).

En dit is Alida (‘Aaltje’) Loeb-Lambert, ook wel ‘Jo’ genoemd, die heel zijn leven zijn vriendin is geweest, en dikwijls zijn model, zij was zogezegd zijn muze.
Foto Stichting Coen van Oven

Verzet
Dof, de voormalige wethouder, begon volgens Careljan al in het begin van de oorlog een verzetsblaadje, samen met zijn dochter Jacoba (Cootje). Ze werden er voor opgepakt, en veroordeeld, in 1942. Dof van Oven stierf in Duitse gevangenschap, in het Arbeitserziehungslager Zöschen, landkreis Merseburg, een buitenkamp van Buchenwald dat in de zomer van 1944 is gebouwd. De dood was er een dagelijkse gast. Dof van Oven stierf op 10 januari 1945, op 64-jarige leeftijd. Hij ligt begraven op het Nationaal Ereveld in Loenen, graf nummer 709883.
        Cootje overleefde de oorlog wel.
        Ieder voor zich hebben de drie broers de Duitsers dwarsgezeten en hebben daarvan gevolgen ondervonden. Maar Careljan Rotteveel Mansveld denkt niet dat dit te maken had met het half-joods zijn. “Joden werd in de Tweede Wereldoorlog vervolgd, ongeacht het geloof. Half-joden, zoals mijn grootvader Jules en zijn broers, werden niet vervolgd. Anders waren zij zeker opgepakt en via kamp Westerbork weggevoerd. Naar ons weten is het half-joods zijn niet van invloed geweest bij de behandeling van de Duitsers jegens hen.”
        Eén ander familielid kwam ook om in de oorlog: Jules junior, de zoon van Jules en Maria. Hij overleed op 17 december 1942, 26 jaar oud, in de Nederlands Hervormde Diakonessen-Inrichting in Amsterdam, na langdurige ziekte: tbc.

Prof. mr. J.C. van Oven ging in 1952 met emeritaat

Prof. mr. J.C. van Oven ging in 1952 met emeritaat, en werd een jaar later geschilderd door zijn broer. In 1956 werd Van Oven uit zijn pensioen gehaald, om acht maanden te functioneren als (PvdA-)minister van Justitie.
Foto Stichting Coen van Oven

Deze krantenfoto toont Van Oven in 1956, het jaar dat hij minister was, in de Nieuwe Leidsche Courantvan 16 november. Hij werd daarin geïnterviewd, met als aanleiding dat Van Oven, die als “een van de bekwaamste juristen van ons land” gold, de volgende dag 75 zou worden.
Foto Delpher

Emeritaat
Vader Jules werd na de oorlog weer hoogleraar. In 1948 werd zijn wetenschappelijk belang erkend: hij werd benoemd tot lid van de Koninklijke Academie van Wetenschappen. Naast zijn professoraat fungeerde hij ook als raadsheer in het Bijzonder Gerechtshof in Den Haag. Hij nam in die functie deel aan de berechting van NSB-leider Anton Mussert en was voorzitter van een zuiveringscommissie voor toonkunstenaars. Van 1947 tot 1949 was hij bovendien rector van de Leidse Universiteit, juist in een tijd dat hij “veel met ziekte te kampen had”.
        Dordrecht raakte volledig uit zicht, zegt Careljan. “Hoewel de stad hem als geboorteplaats heel dierbaar is geweest, waren er na de oorlog bij mijn weten geen banden meer met Dordrecht.” Hetzelfde gold voor zijn broers. Dordrecht was een fase die voorbij ging.
        In 1952 kreeg Van Oven zijn emeritaat, maar zijn pensionering werd onderbroken in februari 1956. Vier maanden voor de verkiezingen overleed PvdA-minister van Justitie L.A. Donker. Van Oven, ook PvdA’er, volgde hem zolang op. Door de lange duur van de formatie liep het ministerschap uit tot acht maanden. Hij bracht verschillende, belangrijke wetten tot stand in die korte tijd, zoals de Wet op Stichtingen. Maar bovenal wordt hij herinnerd om zijn ‘Lex-Van-Oven’, de wet die de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw heeft opgeheven.
        Feenstra meldt terzijde dat Van Oven zich heeft doen kennen als een “markante figuur die zich weinig aan maatschappelijke conventies gelegen liet liggen”. Treffend voorbeeld: voor zijn beëdiging als minister begaf hij zich in houtje-touwtjesjas naar de koningin. Een veel verspreide persfoto bewijst het.
        Maria van Doorn, zijn vrouw, overleed op 5 november 1957, 72 jaar oud. Ook zij werd gecremeerd. Het Leidsch Dagblad herdacht haar vooral als kinderboekenschrijfster. “Mevrouw Van Oven, die over een gezellige verteltrant beschikte, wist de jeugd steeds te boeien, veelal met de eenvoudigste voorvallen” uit haar nog jonge leven. Haar dood ontregelde Van Oven behoorlijk. Desondanks bleef hij doorgaan met het publiceren van artikelen. Zijn laatste bijdrage stond 2,5 maand voor zijn overlijden in het juridisch weekblad, waarvan hij de hoofdredacteur was. Jules van Oven stierf in Leiden op 15 maart 1963, 81 jaar oud.
        Nog geen twee maanden later volgde Coen, op 4 mei 1963, nadat hij met een longontsteking was opgenomen in een ziekenhuis. De conditie van de 79-jarige grijsaard was verzwakte door de nierziekte; hij was niet meer in staat tot werken. Dat frustreerde hem. “Een kunstenaar”, placht hij te zeggen, “werkt niet omdat hij het wil, maar omdat hij het niet laten kan.”
        Nu waren alle drie de broers heengegaan; de Dordtse jongens waren geschiedenis geworden.

Kinderboekenschrijfster Maria van Oven-van Doorn samen met haar zoon, die ook Jules heette

Kinderboekenschrijfster Maria van Oven-van Doorn overleed op 5 november 1957, 72 jaar oud,
haar man volgde op 15 maart1963, 81 jaar oud.
Dit schilderij toont haar in 1919, samen met haar zoon, die ook Jules heette.
Foto’s Delpher en Stichting Coen van Oven


Rosa Spier Huis
Dat geldt ook voor de andere mensen die in dit verhaal figureren.
        Johanna Jacoba, de halfzus, overleed in Heerlen, op 20 januari 1950, 76 jaar oud. Justine Louise Engelbrecht, de echtgenote van Abraham Adolph, de halfbroer, overleed in Den Haag, op 9 mei 1947, 70 jaar oud. Cootje, de verzetsvrouw en dochter van broer Dof, stierf in 2014, op 24 februari, 83 jaar oud. Zij heeft na de oorlog conservatorium gedaan en werd muzieklerares in Freetown, Sierra Leone. Ze heeft er de inheemse muziek geïnventariseerd, en kreeg daarvoor een hoge onderscheiding van de Sierra Leoonse regering.
        [Een amusant terzijde: haar laatste jaren woonde Cootje in het Rosa Spier Huis in Laren. In een artikel in de Volkskrant van 18 augustus 1998 over dit ongewone bejaardentehuis voor kunstenaars van allerlei kunne, komt Cootje voor. Het blijkt dat haar zus Aleida (‘Leid’) er aan het eind van haar leven (87) ook is neergestreken. Aleida is, introduceert het dagblad, “een gepromoveerd econoom die voor Philips, Ontwikkelingssamenwerking en de Verenigde Naties, Afrika en het Midden Oosten heeft afgereisd”.
        Sinds acht jaar woonde Cootje nu met Aleida in het Rose Spier Huis, “op een half minuutje lopen van elkaar”. Ze vulden elkaars zinnen aan en praatten regelmatig in de we-vorm: “We zijn allebei héél gelukkig hier, nietwaar Cootje?”, citeert de krant Aleida. De andere bewoners noemen het duo ‘De Oventjes’, soms ‘De Kabouters’.
        De Volkskrant openbaarde dat Cootje haar levensverhaal had geschreven, omstreeks duizend pagina omvattend. Na tien jaar werk was het in 1994 klaar, maar “toen begon het bijschaven”: zij las het complete boek voor aan haar zus Aleida. “We bespreken de hoofdstukken en brengen amendementen aan.” En dat gold ook voor de Engelstalige versie die Cootje tegelijkertijd schreef: The Things that Mattered.]

***

Dr. Aleida van Oven is in 2003 overleden. Het boek is afgerond en in eigen beheer door haar en Cootje uitgegeven. Careljan heeft er uit geput.
        Apotheker Susanne Julie van Oven - doctorandus in de wis- en natuurkunde met als hoofdvak pharmacie, en ook een dochter van ex-wethouder Dof - stierf jonger, op 1 augustus 1966 in Utrecht, 54 jaar oud. Zoon Jacob ten slotte heeft nauwelijks van het leven kunnen proeven; hij overleed in Den Haag op 19-jarige leeftijd, op 29 februari 1936. De vier overgebleven kinderen van Dof’s broer Jules zijn inmiddels ook allen overleden: Anna in 1984 in Yerseke, Dof in Den Bosch (1983), Coen in Groningen (1996) en Lies, de moeder van Careljan, in Haarlem, op 22 augustus 2016.
        Zoals de tijden verstrijken, verstrijken de mensen. Allemaal stof in de wind.

de Nieuwe Haven tonend “vanaf een leeg marktplein met bomen uitlopend in teer groen

Ter afsluiting een herkenbaar Dordts werk van Coen van Oven, een aquarel gemaakt in 1909. Volgens de stichting een “nauwkeurig weergegeven stadsgezicht”, de Nieuwe Haven tonend “vanaf een leeg marktplein met bomen uitlopend in teer groen, schaduwen op de grond werpend”. Het werk is eigendom van het Dordrechts Museum.
Foto Stichting Coen van Oven



< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'