Het voorbije joodse dordrecht

De familie De Jongh: een normaal
gezin, maar niet voor de Duitsers

Portret van de vader van Betsy Monasch, Mozes Monasch

In dit hoekpand aan de Vrieseweg, op nummer 28 rood (nu: 60), gingen Eliazar de Jongh en Sophia Gotlieb wonen toen zij op 26 mei 1930 naar Dordrecht kwamen. Beiden werkten bij het Dordtse filiaal van de Hema. Van het echtpaar zijn geen persoonsfoto’s gevonden noch van hun kinderen.
Foto Redactie Website

Hun Dordtse woningen bestaan nog, zijzelf niet meer.
        Tweemaal heeft de familie De Jongh in Dordrecht gewoond, begin jaren dertig. Eerst zo’n negen maanden, en daarna nog eens drie jaar. In die laatste periode is hun laatste kind geboren, Felicia, in 1933.
        Het gezin De Jongh, dat in totaal vier kinderen omvatte, was een onopvallend gezin. Ook hun woonhuizen, aan de Vrieseweg en aan de Bankastraat, waren geen panden die er door stijl, type of omvang uitsprongen. De enige overeenkomst is dat het hoekhuizen zijn, maar dat zal een toevalligheid wezen.
        In de Dordtse gemeentearchieven heeft de familie De Jongh geen opzienbarende sporen nagelaten, afgezien van de gebruikelijke burgerlijke-standsgegevens. Er zijn zelfs geen foto’s van aangetroffen, misschien was er geen geld voor de portretstudio. Met andere woorden, de De Jonghs vormden een normaal gezin, waarvan Dordrecht er duizenden telde. Oppassende burgers die naar beste vermogen zichzelf en hun kinderen een plezierige toekomst probeerden te geven; mensen die onopgemerkt hun uiterste best deden.
        In één opzicht, althans in de ogen van de Duitsers, was de familie De Jongh niet gangbaar, onnormaal naar arische begrippen: het waren joden. En daarom mochten zijn hun leven niet gewoon blijven leven. Felicia, haar vader Eliazar, haar moeder Sophia, haar broer Samuel en haar twee zussen Clara en Antoinette – ze zijn allemaal uitgeroeid. Diezelfde nietsontziende gewelddadigheid trof, gelukkig net niet totaal, ook de families aan vaders- en moederszijde.
        In dit verhaal: hoe de oorlog over een voormalig Dordts gezin walste.

Rotterdamse gezinskaart familie De Jongh

De Rotterdamse gezinskaart, voor- en achterzijde, van de familie De Jongh.
Drie kinderen waren er al, allen geboren in Rotterdam.
Foto Stadsarchief Rotterdam


Bankastraat nummer 5

Tijdens hun tweede woonperiode in Dordrecht verbleef de familie De Jongh opnieuw in een hoekhuis, nu aan de Bankastraat op nummer 5 (nu: 9).
Redactie Website

Spelling
Vader Eliazar was het derde kind van Samuel de Jongh en Antje Haagens. Op 6 november 1889 waren Samuel en Antje in Rotterdam getrouwd, een stad waar ze geen van beiden vandaan kwamen. Hij was geboren in het Gelderse Tiel, op 30 maart 1855, zij in Dirksland op Goeree-Overflakkee, op 1 juli 1855. Drieëneenhalve maand na de bruiloft verscheen de eersteling, Levie, op 16 februari 1891. Daarna kwamen, allen te Rotterdam: Jaantje (9.7.1893), Eliazar (26.11.1894), Gerrit (21.4.1896) en Benjamin (15.7.1897). Benjamin zou maar 1 jaar in leven blijven. Hij stierf op 19 juli 1898, vier dagen na zijn eerste verjaardag.
        Sophia, Eliazar’s vrouw, heette voluit Sophia Henriëtte Gotlieb. Zij kwam uit een gezin van zes kinderen, zij was nummer vier. Haar vader is Mozes Gotlieb (Grave, 18.9.1860), haar moeder Claartje Klein (Oss, 25.10.1869). Ook zij trouwden in een vreemde gemeente, Enschede, op 16 augustus 1893. Maar hun gezin stichtten zij in Grave, het Noord-Brabantse stadje waar de Gotliebs nogal geworteld zijn. Volgens de genealogie die Willem Keeris uit het Brabantse Zeeland samenstelde van deze joodse familie, zijn er “tussen 1827 en 1926 in Grave 45 Gotliebs geboren, waarbij zeker in het begin niet steeds dezelfde spelling is gebruikt”.
        De ‘bijdrage’ van Mozes en Claartje aan deze stamboom begon met Siegfried (12.6.1894), gevolg door: Theresia (12.12.1895), Joseph (7.5.1897), Sophia (19.7.1898), Alexander (16.9.1902) en Femia (4.7.1905). Overigens zijn de laatste twee kinderen al niet meer in Grave geboren, maar in het naburige Nijmegen.
        Het was ook in die stad dat Eliazar met Sophia trouwde, op 19 augustus 1924. Hij was inmiddels 29, zij 26. Het echtpaar vestigde zich aan de andere zijde van het land, in Rotterdam. Volgens de Rotterdamse gezinskaart werd Eliazar, van beroep magazijnbediende en winkelchef, ingeschreven op de 28ste augustus 1924. Met zijn bruid betrok hij een woning aan de Boezemsingel 67a.

Twee geboorteberichten

Twee geboorteberichten - van Clara, het tweede kind van Eliazar en Sophia in ‘Rotterdamsch Nieuwsblad’van 26.5.1925, en van Antoinette Clara in ‘De Banier’ van 12.2.1930
Foto’s Delpher


In Dordrecht werd Felicia geboren

In Dordrecht werd Felicia geboren, op 4 oktober 1933. De ‘Dordrechtsche Courant’ meldde het op 7 oktober.
Foto RAD

Dordrecht
Bijna een jaar later, op 23 mei 1925, werd hun eerste kind geboren, dochter Clara Antoinette. Eliazar en Sophia verhuisden een halfjaar later naar de Goudschrijweg 91a, op 6 november 1925. Op dit adres kregen zij hun tweede kind, Samuel Maurits (16.8.1927). Nog een verhuizing volgde, nu naar de Hofstedestraat 41b op 1 maart 1928, waar nog een derde kind werd geboren, dat de omgekeerde voornamen van haar zus kreeg: Antoinette Clara (9.2.1930).
        Van Rotterdam had het gezin De Jongh kennelijk inmiddels even genoeg; Dordrecht trok. Op 26 mei 1930 kwamen zij in de stad aan. Eliazar werd ingeschreven als bedrijfsleider, zijn echtgenote als bedrijfsleidster. Zij waren werkzaam bij het Dordtse filiaal van de H.E.M.A., de Hollandsche Eenheidsprijzen Maatschappij Amsterdam, die op 4 november 1926 in Amsterdam was opgericht, met een eerste vesting in de Kalverstraat.
        Het echtpaar trok in een hoekpand aan de Vrieseweg, op nummer 28 rood (nu: 60), maar zou daar niet lang blijven. Al op 9 maart 1931, negen maanden later, ruilden ze Dordrecht weer in voor Rotterdam, waar ze gingen wonen aan de Essenburgsingel 127a. Nog een jaar later, op 31 maart 1932, waren ze met hun kinderen weer terug in Dordrecht, misschien wel omdat Eliazar’s werk dit vereiste (Sophia werd nu geregistreerd als “z.b.”, zonder beroep).
        Dit keer vestigden de De Jonghs zich in de Bankastraat, op nummer 5 (nu: 9), andermaal een hoekpand. En hier is het dat Felicia werd geboren, het enige werkelijk Dordtse kind. Het gebeurde op 4 oktober 1933. Vier kinderen waren er nu, van wie zeker de eerste twee, die in 1933 acht en zes jaar oud waren, de Bankastraat en omgeving zullen hebben verkend. Tot 1935 was daar alle gelegenheid toe, tot de 7de juni. Toen beslisten de ouders dat ze verder wilden trekken, naar Nijmegen, naar de Spoorbrugstraat 1. Bij elkaar opgeteld hadden Eliazar en Sophia vier jaar in Dordrecht geleefd.

Dordtse gezinskaart familie de Jongh

De Dordtse gezinskaart laat zien dat het gezin twee keer in Dordrecht heeft gewoond. De eerste keer negen maanden, vanaf 26.5.1930 tot 9.3.1931; daarna ging het terug naar Rotterdam. In maart 1932 koos de familie weer voor Dordrecht, waarschijnlijk in verband met werk, en bleef nu drie jaar, tot juni 1935, om vervolgens naar Nijmegen te verhuizen.
Foto’s Regionaal Archief Dordrecht (RAD)


Haagse woningcomplex waarin de familie De Jongh ging wonen

Dit is het Haagse woningcomplex waarin de familie De Jongh ging wonen.
Foto Redactie Website

Passanten
Ze zullen geen onuitwisbare indruk hebben achtergelaten, eerder een wisbare. Feitelijk waren ze in Dordrecht ook slechts passanten geweest, op weg naar een verlokkender toekomst elders. In het stadsarchief is niets typerends over hen te vinden, maar een plek in de lokale geschiedenis ambieerden ze hoogstwaarschijnlijk ook niet. De De Jonghs leefden naar tevredenheid geruisloos hun leven. Het zal ze niet hebben gedeerd dat ze niet opvielen.
        Dat er met dit verhaal toch aandacht wordt besteed aan deze gewone voormalige Dordtse mensen, komt door hun ongewone levenseinde. Felicia is op haar negende in Auschwitz vergast. Haar is het volstrekt niet gegund geweest ook maar een begin van een toekomst op te bouwen. Zo’n bot ingekort leven blijft verbijsteren en veroorzaakte nieuwsgierigheid: wat is er met de gezinsleden De Jongh na Dordrecht allemaal gebeurd?
        De persoonsgegevens verzamelend en reconstruerend bleek al gauw dat het complete gezin is weggevaagd. Niet één De Jongh is gespaard gebleven.
        ‘Nijmegen’ was ook maar van korte duur; het rondtrekken bleef aanhouden. Op 10 augustus 1935, net iets meer dan een maand na aankomst, dook de familie weer op in Rotterdam, zich vestigend in de Essenburgstraat 4. Op 8 januari 1937 werd Den Haag de volgende woonplaats, met als adres: Prinsestraat 75. Aan het einde van dat jaar, op 2 december 1937, gingen de gezinsleden wederom terug naar Rotterdam, wéér naar de Essenburgstraat 4, om daar op 31 oktober 1938 weer uit te verdwijnen.
        Nu werd Den Haag de definitieve woonplaats. Het gezin settelde zich er in de Scheepmakersstraat 6c, vanaf 5 november 1938. Op de Haagse gezinskaart kreeg Eliazar een toepasselijke benaming voor zijn beroep: reiziger.
        Zonder dat zij dat wisten, werd Den Haag de stad waar zij ten onder zouden gaan. Zodra de Duitsers Nederland hadden bezet, en er hun jodenhaat gingen botvieren, kwam voor de De Jonghs de dood nabij. Ze werden opgepakt, afgevoerd en allemaal in Auschwitz vernietigd: moeder Sophia, de meisjes Clara, Antoinette en Felicia op een en dezelfde dag, 12 oktober 1942, vader Eliazar en zijn zoon Samuel ruim drie maanden later, ook tegelijkertijd, op 31 januari 1943. Hun leeftijden waren: 48. 44, 17, 15, 12 en 9.
        In de Scheepmakersstraat 6c was het nu doodstil.

Scheepmakersstraat nummer 6c in Den Haag

Na Nijmegen volgde toch nog weer Rotterdam, daarna werd het voorgoed Den Haag. Het gezin De Jongh betrok een woning aan de Scheepmakersstraat, op nummer 6c, zoals de Haagse gezinskaart laat zien.
Foto Gemeentearchief Den Haag


Overzicht
Verwoestend pakte de Holocaust óók uit voor Eliazar’s eigen familie, en die van Sophia. Onvoorstelbaar groot leed werd die aanverwante De Jonghs en Gotliebs toegebracht.
        In het navolgende overzicht worden deze slachtoffers genoemd, om enigszins te kunnen laten zien wat er rondom Felicia is gebeurd − die afbraak van familiebanden, die moord op ooms en tantes, nichtjes en neefjes die ze misschien in de zorgeloze jaren allemaal heeft ontmoet en gekend. De getallen van de Holocaust krijgen zo een gezicht.

De familie De Jongh:
        Vader Samuel en moeder Antje bleef de wreedheid van de nazi’s bespaard. Zij overleden ruim voor de oorlog, zij op 17 maart 1932, hij kort daarna op 6 april, beiden in Rotterdam.
        Jaantje, G.W. Burgerplein 9, Rotterdam, alleenstaand: vermoord in Auschwitz (26.10.1942), 49 jaar. Eén dode.
        Kantoorbediende Levie, Juliana van Stolberglaan 75b, Rotterdam: hij trouwde met Judith Sanders (Rotterdam, 8.3.1893) en kreeg met haar twee kinderen, Sara (Rotterdam, 15.10.1920) en Abraham (Rotterdam, 31.8.1927). Ook dit gezin is volledig vermoord, Levie (op 15.10.1942; 51 jaar), Judith (op 19.10.1942; 49 jaar) en Sara (op 25.1.1943; 22 jaar) in Auschwitz, Abraham, ergens in Midden-Europa (31.3.1944; 16 jaar). Vier doden.
        Magazijnbediende Gerrit, Middellandplein 32, Rotterdam, alleenstaand: vermoord in Auschwitz (17.8.1942), 46 jaar. Eén dode.
        Van deze familie De Jongh bleef niemand over.

De Scheepmakersstraat was het laatste woonadres voor de De Jonghs

De Scheepmakersstraat was het laatste woonadres voor de De Jonghs. Hier werden zij opgepakt, vandaaruit gingen zij naar Auschwitz, waar zij allen werden vermoord: vader Eliazar en zoon Samuel op 31 januari 1943, moeder Sophia en de dochters Clara Antoinette, Antoinette Clara en Felicia al eerder, op 12 oktober 1942. Deze twee pagina’s tonen hun overlijdensaktes, overigens pas opgemaakt in december 1950.


De Holocaust eiste in de familie van Sophia ook meerdere slachtoffers

De Holocaust eiste in de familie van Sophia ook meerdere slachtoffers. Femia Gotlieb (1905), de jongste zus van Sophia, eindigde in Auschwitz, op 21 september 1942. De ‘Staatscourant’ noemde haar op pagina’s vol vermoorde joden, in de editie van 10.8.1950.

In augustus 1918 hadden Mozes en Clara hun 25-jarig huwelijksfeest gevierd

Mozes en Clara, de ouders van Femia en Sophia, werden op dezelfde dag als Femia omgebracht, ook in Auschwitz, respectievelijk 82 en 72 jaar oud. In augustus 1918 hadden Mozes en Clara hun 25-jarig huwelijksfeest gevierd. De felicitatieadvertentie (in het ‘Nieuw Israëlitisch Weekblad’ van 9.8.1918) noemt de namen van hun zes kinderen. Van hen zijn er in de oorlog drie vergast (Sophia Henriëtte, Alexander en Femia), en wisten er drie te overleven: Siegfried, Theresia en Joseph.

De Gotliebs
Dit geldt niet voor de familie Gotlieb; hier slaagden enkelen erin te overleven.
        Vader Mozes en moeder Claartje ondergingen de horreur van de vernietigingskampen persoonlijk. Zij werden tegelijk vergast in Auschwitz, op 21 september 1942, 82 en 72 jaar oud. Twee doden.
        Rijksaccountant Siegfried, de eerstgeborene, was zo’n overlevende. Volgens een andere genealogie van de familie Gotlieb, samengesteld door Jan Jakob Schrage uit Nes op Ameland, trouwde hij op 2 augustus 1934 in Rotterdam met Paulina van Leeuwen (Rotterdam, 26.4.1905).
        Eén kind kwam uit het huwelijk voort, Max Ernst (Utrecht, 27.4.1936). Dit gezin kon de bevrijding meemaken. Siegfried Gotlieb is overleden in het Groningse Haren, op 17.5.1985, zijn vrouw Paulina op 30 april 1991. Drie overlevenden.
        Ook onderwijzeres Theresia, kind nummer 2, overleefde de verschrikkingen, maar dat wil niet zeggen dat de oorlog haar onbeschadigd liet. Een dubbele tragedie overschaduwde haar naoorlogs leven.
        Theresia trouwde op 24.12.1919 in Amsterdam met een andere Gotlieb, achterneef Herman Gotlieb (Grave, 31.3.1895). Zij kregen drie kinderen: Karla Willy (Grave, 7.7.1920), Arthur Max (Grave, 10.5.1923) en Willy Carla (Grave, 23.1.1926). Haar man en zoon zijn omgebracht in Auschwitz: Herman op 21.9.1942, Arthur Max op 31.12.1942. Twee doden, drie overlevenden.
        [In 2014 heeft Frans Savelkouls een boekje geschreven, en in eigen beheer uitgebracht, over “een bijzondere pater augustijn”, Klaas Mes. Mensenvriend in twee Werelden, biografie van Marcellinus Mes, Augustijn (1911-1948), luidt de titel. In het boekje komen Theresia en Herman Gotlieb ter sprake. Het navolgende, uitgebreide citaat geeft enig inzicht in de oorlogsperiode.
        “Het echtpaar Gotlieb, Herman en Theresia, dreef voor de oorlog, in de Hamstraat op nummer 24, een zaak in manufacturen in Grave”, schrijft Savelkouls. “De zaken liepen voorspoedig en Herman kon zich zelfs een auto permitteren. Na de Duitse inval werd voortzetting van het bedrijf door de bezetter onmogelijk gemaakt. Het gezin trok naar Nijmegen en moest uiteindelijk onderduiken. Herman en zijn zoon Arthur Max zijn in 1942 terug gegaan naar Grave om te zien wat er van hun zaak terechtgekomen was. Zij werden spoedig gearresteerd en via Westerbork naar Auschwitz getransporteerd, waar beiden de dood vonden.”
        “Moeder Theresia trok in Nijmegen met haar twee dochters van het ene onderduikadres naar het andere en als opgejaagd wild kwamen zij terecht op het adres Graafseweg 301 bij de familie Cobussen. Bij deze familie, parochianen van St. Thomas van Villanova, vonden Theresia en haar dochters gastvrij onthaal. Naar verluidt zou Klaas Mes hierbij hulp hebben verleend, met name voor wat betreft bonnen en voedsel.”

De vier gedode kinderen De Jongh worden genoemd in het namenregister

De vier gedode kinderen De Jongh worden genoemd in het namenregister waarmee ‘Den Haag’ alle omgebrachte joodse en Roma- en Sinti-kinderen herdenkt. Deze lijst omvat 2061 kinderen. 
Foto Website ‘Joodskindernonument.nl’

New York
Savelkouls kreeg informatie van Frans Timmermans van het Graafs Museum. In een e-mail vult Timmermans aan dat de ene overlevende dochter van Theresia, Karla Willy, op 27 juli 1945 een dochter kreeg, Theresa (‘Tessie’), van een Amerikaanse militair, John F. Rockwell genaamd. In oktober 1952 is Karla met het ss ‘Maasdam’ uit Rotterdam vertrokken naar New York. Ze ging wonen in Washington DC. Zij overleed daar op 1 juni 1962, ze ligt begraven op het Mount Olivet Cemetery.”
        Timmermans: “Haar dochter Theresa, waarschijnlijk genoemd naar haar grootmoeder, trouwde op 25 mei 1966 in Los Angeles met de 32-jarige Nederlander Jan Damen. Op een gegeven moment verhuisden ze naar Fort Lauderdale in Florida, waar Jan Damen in 1991 overleed. Theresa verhuisde later naar Las Vegas, waar zij op 1 april 2011 overleed.” Ze is 78 jaar geworden.
        Haar moeder Theresia was niet alleen onderwijzeres; zij wilde ook schrijfster worden. Onder het pseudoniem ‘Gravin Theresa Thérèse’ heeft zij een feuilleton gepubliceerd in de Graafsche Courant over haar belevenissen tijdens de oorlog, onder de titel ‘Geen SOS voor Marion’.
        Theresia is in december 1953 met haar kleindochter Theresa (‘Tessie’) haar dochter Kara Willy achterna gereisd. Met het ss ‘Rijndam’ ging ze eerst naar Washington DC, later vestigde ze zich in Californië. Theresia is genaturaliseerd op 22.5.1970 in Los Angeles. Uiteindelijk is zij naar Florida gereisd, waar zij op 23 september 1979 is overleden en begraven in Fort Lauderdale. Haar andere overgebleven dochter, Willy Carla, is ongehuwd overleden in Den Haag, op 26 april 2004, 78 jaar oud. Tot zover het gezin van Theresia.]
        Tot zover het tussenvoegsel.
        Leraar Joseph, kind nummer 3 van Mozes en Claartje, overleefde eveneens: hij trouwde na de oorlog, in Utrecht op 29.3.1947, op 49-jarige leeftijd met de 51-jarige Grietje Hendrica Adriana Ouderkerk (Gouda, 13.2.1896). Joseph is als 71-jarige overleden in Rotterdam op 9 april 1969, zijn vrouw op 90-jarige leeftijd op 17 oktober 1986, ook in Rotterdam. Eén overlevende.
        De drie overige kinderen Gotlieb eindigden in Auschwitz. Sophia Henriëtte, de vrouw van Eliazar, is al genoemd. Haar broer Alexander, een alleenstaande docent boekhouding en talen, is vergast op 31 december 1942, 40 jaar oud en Femia, een alleenstaande winkeljuffrouw, op 21 september 1942, 37 jaar oud. Twee doden.

Het namenregister is een onderdeel van het kindermonument op het Rabbijn Maarssenplein in Den Haag

Het namenregister is een onderdeel van het kindermonument op het Rabbijn Maarssenplein in Den Haag. Het is uit een klimtoestel, dat vrijelijk gebruikt mag worden. Op de stoeltjes zijn de namen van 400 kinderen gegraveerd.
Foto’s Redactie Website

Klimtoestel
De kinderen De Jongh, van vader Eliazar en moeder Sophia, zijn niet volledig in de vergetelheid geraakt.
        In Den Haag, op een plein aan de Bezemstraat, is een monument opgericht ter herinnering aan de meer dan 2000 omgekomen Haags-joodse kinderen. Het heeft de vorm van een klimtoestel: zes trappen ofwel ladders van verschillende hoogte, die je ook kunt zien als opgestapelde stoelen. Ze zijn ontworpen door de Haagse kunstenaars Sara Benhamou en Eric de Vries en mogen door de hedendaagse jeugd als speeltoestellen worden gebruikt. Het monument staat op de plek waar indertijd de joodse school stond. Tegenwoordig wordt de straat het Rabbijn Maarssenplein genoemd.
        Ze vallen op het eerste gezicht niet op, maar in de stoeltjes zijn de namen gegraveerd van 400 kinderen. Deze selectie staat symbool voor álle vermoorde kinderen.
        Dat waren er oorspronkelijk bijna 1700, althans volgens het Haagse boek Jong geleerd van I.B. van Creveld. Maar na de onthulling van het kindermonument in 2006 werden echter van verschillende kanten hon-der-den ontbrekende namen aangedragen. Er is daarop een nieuwe lijst samengesteld, die in te zien is op de website joodskindermonument.nl, en die thans 2061 namen omvat, van joodse kinderen én van Roma- en Sinti-kinderen.
        En daar staan ze tussen, als enkelingen in een massa, allemaal even levenloos: de namen van de vier kinderen De Jongh die ooit, kort, Dordtenaren waren: Clara, Samuel, Antoinette en Felicia.


< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'