Het voorbije joodse dordrecht

Dolf Liepmann

Dolf Liepman

Dolf Liepman, de Dordtenaar
die per se geen jood wilde zijn

Ergens in de bureaucratie was een fout geslopen, en daarom beschouwden de Duitsers Dordtenaar Dolf Liepman onverbiddelijk als een jood.
        Hoe Liepman ook protesteerde dat hij Nederlands Hervormd was, in zijn persoonsbewijs stond overduidelijk een ‘J’. En dat voldeed. De ambtelijke fout ging hem dezelfde uitzinnige wreedheid opleveren als de nazi’s reserveerden voor zijn vrouw Johanna Noach - die wél een heuse joodse was.
        Liepman en zijn echtgenote werden in november 1942 samen door de nijvere Dordtse jodenjagers gearresteerd. Hij belandde daarna bij de SD in Rotterdam, zij bij de SS in Amsterdam. Beiden gingen vandaar op transport naar kamp Westerbork, waar ze werden ze geregistreerd – “als varkens op de markt”. In aparte barakken wachtten ze ten slotte op doorzending naar Auschwitz.
        Johanna zal deze eindbestemming ook bereiken. Op 19 november 1943 sist er gas uit haar douchekop. Dolf wordt doorgezonden naar Theresienstadt en beleeft er de mazzel dat de Russen hem bevrijden.
        Op 1 juli 1945 is hij terug in Dordrecht. “Goddank”, schrijft hij opgelucht als laatste woord in het boekje dat hij vervolgens wijdt aan de erbarmelijke, mensonterende omstandigheden in Westerbork en Theresienstadt, die kerkhoven van levende wezens.
        In dit verhaal: de nachtmerrie van Dolf Liepman, de man die per se geen jood wilde zijn.

Dolf Liepmann was een liefhebber én beoefenaar van toneel

Dolf Liepman was een liefhebber én beoefenaar van toneel. Hij had bij Inter Amicos verschillende rollen.
Hij was er zowel regisseur, acteur als schrijver. Op deze foto, van de opvoering van het stuk ‘De spion van de Prins’,
in een onbekend jaar, staat Liepman als zesde van links.
Foto’s RAD (nummer 556_1578)


Knipsel uit de Dordrechtsche Courant
Knipsel uit de Dordrechtsche Courant

Knipsels uit de Dordrechtsche Courant, daterend van de
jaren tien, twintig en dertig, waaruit de uiteenlopende activiteiten van Liepman voor Inter Amicos blijken.
In één bericht, uit de krant van 19 februari 1917, wordt ook mejuffrouw Noach als actrice genoemd. Misschien hebben Liepman en Noach elkaar bij Inter Amicos leren kennen?
Foto’s Redactie Website

Abuis
Maandag 30 november 1942 ontaardde in een onheilsdag. De Dordtse politieagenten Harry Evers en Theo Lukassen, jodenjagers pur sang, pakten die dag Adolph Johannes Liepman en diens echtgenote op, in hun woning aan de Singel 146. Dat gebeurde “op verzoek van SD-man Simon”, zoals genoteerd staat in een justitiedossier over Evers en Lukassen in het Nationaal Archief.
        Liepman verzette zich. Hij zei “dat hij geen Jood was, hoewel hij een ‘J’ op zijn persoonsbewijs had staan”, vertelde Lukassen terugblikkend tijdens een naoorlogs verhoor. Hier is sprake van een vergissing, wierp Liepman tegen. Dit is “een abuis van een ambtenaar van het Bevolkingsbureau te Dordrecht”.
        Simon werd gebeld. Die zei tegen de agenten: “Kijk eens naar zijn persoonsbewijs. Het is geen abuis.” En hiermee was voor de Duitsers en hun handlangers de zaak afgehandeld. Liepman was een jood en zijn vrouw een jodin. Geen gezeur, oppakken, afvoeren, weg ermee.

Gezinskaart
Hoe Liepman indertijd tot jood bestempeld kon worden, is niet meer te reconstrueren. Maar dat er een bureaucratisch mankement speelde, klopt. De originele gezinskaart van de Dordtse familie Liepman, op fiches in te zien bij het Regionale Archief Dordrecht, is zonneklaar over het geloof dat de gezinsleden beleden: N.H. Alleen bij de moeder staat een andere protestantse richting vermeld: Remonstrants. De Liepmanen waren inderdaad in de verste verte geen joden.
        Dolf Liepman is een zoon van de correspondent Adolph Liepman (Arelitz, 29 juli 1843 – Dordrecht 11 november 1897) en Cornelia Wilhelmina van der Knaap (Dordrecht, 11 november 1850 – Dordrecht, 4 december 1920). In totaal kreeg dit echtpaar, dat woonde aan de A. Cuypsingel 3 rood, zes kinderen, van wie er vier jong stierven: Hendrika Johanna (20.2.1885 – 23.7.1901), Cornelia Johanna (4.11.1887 – 15.7.1888), Adolf Johannes I (20.7.1886 – 8.10.1886) en Cornelis Wilhelm (23.8.1890 – 8.12.1890).
        Twee kinderen zouden blijven leven. Dat was de eerstgeboren Adolphine Cornelia (26 juli 1883) en Dolf zelf, die ter wereld kwam op 1 juni 1889.

Huwelijk
Op 29-jarige leeftijd trouwde Dolf op 17 juli 1918 in Dordrecht met de 34-jarige Johanna Noach, die onbetwistbaar Nederlands-Israëlitisch was. Hun beider vaders waren tegen die tijd al gestorven.
        Johanna was de dochter van de koopman in oude goederen en winkelier Levie Noach (Dordrecht, 13 mei 1840) en kraamster Bertha Cappel (Brüggen, 8 juli 1917). Dit echtpaar, wonend in de Noorderstraat op nummer 26 rood na een kort verblijf in Dirksland, hield van de zes kinderen er slechts twee over, de twee laatstgeborenen. Alle voorgaande kinderen kregen niet veel leven. De eerstgeborene (1876) was meteen levenloos, Sophia (1878), Meijer (1879) en Izaak (1882) waren dat weinige tijd later.
        Pas bij het vijfde en zesde kind stegen de levenskansen, al zou de Holocaust die weer vroegtijdig afkappen. Johanna Noach werd geboren op 12 januari 1884, op 1 december 1886 gevolgd door haar broer Jacob.
        Johanna was naaister toen ze de kantoorbediende Dolf Liepman huwde. Aanvankelijk woonden de jonggetrouwden nog in Dordrecht, op het Steegoversloot nummer 32. Op 2 januari 1919 verhuisden ze naar Zwijndrecht, naar de Ringdijk 455. Op 30 april 1931 keerden zij terug naar Dordrecht, om eerst enkele jaren in de Cornelis van Beverenstraat 8 te wonen, en vanaf 15 juni 1938 op de Singel nummer 146 (nu: 214).

Nog een foto met Liepmann, toneelspelend voor Inter Amicos. De foto stond op de voorpagina van De Merwepost

Nog een foto met Liepman, toneelspelend voor Inter Amicos. De foto stond op de voorpagina van De Merwepost
van 15 december 1928, die het detectivestuk ‘In Uniform’ besprak. Liepman is hier de vijfde van links.
Van zijn echtgenote Johanna is vooralsnog geen enkele foto gevonden.
Foto Website Dordtenazoeker


In dit middelste pand aan de Singel, op nummer 214, recht achter de voorbijrijdende auto, woonden Dolf en Johanna Liepmann tot het moment van hun arrestatie

In dit middelste pand aan de Singel, op nummer 214,
recht achter de voorbijrijdende auto, woonden Dolf en Johanna Liepman tot het moment van hun arrestatie.
Foto Redactie Website

Toneel
Dolf, die inmiddels werkte als vertegenwoordiger en pensionhouder, had zich als enigszins doen gelden in Dordrecht. In lokale kranten zijn berichten terug te vinden die hem in direct verband brengen met de Koninklijke Rederijkerskamer Inter Amicos, Dordrechts oudste amateurtoneelgezelschap (1896). De ene keer wordt hij genoemd als regisseur, andere keren als acteur of schrijver van toneelstukken. Ook trad hij op als declamator.
        Dolf en Johanna zijn nog altijd kinderloos als die 30ste november aanbreekt, de dag dat Dolf door een administratieve vergissing van christen verandert in een gedoopte jood. Wat hem toen en nadien overkwam, heeft hij opgetekend in een klein boekje, simpelweg getiteld Westerbork en Theresiënstad. Het is in 1945 verschenen bij de uitgeverij Henri Bogaerts N.V. in Boxtel. Zodoende kan Liepman hier zelf aan het woord worden gelaten over hoe hij, zijn vrouw en al die andere lotgenoten, alle menselijkheid moesten achterlaten in de kampen.
        “Het sprookje van ons leven is uit”, schrijft Liepman, beginnend bij de auto die bij hem voor de deur stopt op 30 november. “Een man, een bloedhond van de z.g. “politieke politie”, stapt uit, treedt binnen en van dat oogenblik af zijn mijn vrouw en ik gevangenen. Laten komen er nog drie mannen bij en het tragische spel begint.” Hij beklaagt zich fel over die stomme, ambtelijke fout. “Mijn vrouw is een jodin. Ik ben Protestant, dus ‘gemengd huwelijk’. Maar door een of andere fout van een ambtenaar (is het eigenlijk geen misdaad?) heeft men mij via het Departement van Binnenlandsche Zaken twee Joodsche grootouders in de schoenen geschoven. Noch hoog-, noch laagspringen, noch juridische interventie, hielp. Ik ben jood, dank zij de beruchte Neurenberger wetten. Bewijzen kan ik niets. (...) Het sprookje is uit.”
        Johanna wordt “onder geleide van een bloedhond” in Amsterdam afgeleverd bij de SS, op het Adama van Scheltemaplein, en daarna verder getransporteerd naar Westerbork. Liepman zit opgesloten in Rotterdam, in de schuilkelder van het politiebureau Haagsche Veer, samen met een 60-tal joden. “Eenige Dordtenaren” begroeten hem met de uitroep: “Wat doe jij hier?” Liepman, die al “niet verbaasder kan zijn dan zij”, krijgt een “hel-geele ster”opgenaaid. “Ik ben nu volledig jood, met al den aankleve van dien.”

Johanna Liepmann zoekt een degelijke dienstbode

Een advertentie uit de Schoonhovensche Courant van
6 mei 1940: Johanna Liepman zoekt een degelijke dienstbode.
Foto SC

Makke joden
Diezelfde week, op vrijdag, volgt het transport naar Westerbork. Veertig man politie en marechaussee begeleiden de zestig “ongewapende en makke Joden”. De trein stopt in Hooghalen. Na een tocht van vijf kwartier in de “sombere winternacht”, komen ze al strompelend over kuilen en rails en door plassen Westerbork binnen. “En daarmee zijn wij meteen van de wereld afgesloten.” Iedereen wordt geregistreerd, “als varkens op de markt”.
        In de kribben liggen “ongelooflijk vuile stroomatrassen”. “Dit is de barak der verdoemden: aangekleede mannen en vrouwen en jongens en meisjes liggen hier door elkaar te wachten op hun doorzending naar Auswitz. Ik ben doodmoe en toch zoek ik geen krib uit, ’t stuit me alles nog te sterk tegen de borst. Mijn heele wezen keert zich tegen dezen beestenstal.”
        ’s Nachts om drie uur klinkt er een fabrieksfluit en een minuut later een harde, wreed-klinkende stem. Een schijnbaar eindeloze reeks namen wordt opgesomd. Dit zijn de namen van diegenen die naar Auschwitz gaan, het vonnis is geveld. Liepman: “We weten niet wat Auswitz eigenlijk is. We vermoeden een werkkamp en een mensch is in wezen zòò goed, dat hij niet gelooft in gasovens.”
        Liepman hoeft nog niet mee; zijn naam klonk nog niet.
        De volgende ochtend hoort hij dat hij en de anderen van de groep als ‘S’ worden beschouwd, Straftransport. Intussen spreekt hij Johanna, zijn vrouw. Zij is ternauwernood aan een transport ontsnapt, vertelt ze. Haar naam was al afgelezen, maar de barak waarin zij was ondergebracht, werd als reservebarak aangewezen. “En daar de trein vol was, bleef zij met vele anderen achter. Uitstel van executie?”
        Jawel, maar niet voorgoed. Maanden later, met steeds die martelende angst dat haar naam wordt genoemd, neemt Johanna afscheid van haar man. Ze gaat op transport. Liepman noemt het “een dies alter in ons leven” en schrijft, in zijn licht-pathetische stijl: “Wederom gilt de locomotief. De sombere wagenreeks glijdt voorbij. Daar scheuren 25 jaar huwelijksleven uiteen.”
        Op 19 november 1943, bijna een jaar na de arrestatie in Dordrecht, stokt het leven van Johanna Noach, 59 jaar oud.
        Wat zij niet weet, is dat enkele weken eerder haar broer Jacob ook in Auschwitz is omgebracht, op 22 oktober. Jacob, koopman van beroep, woonde in Den Bosch, aan de Lange Tolbrugstraat 52 toen de Duitsers hem vonden. Zijn ouders zijn al die nazi-gruwelijkheden bespaard gebleven. Levie overleed in Dordrecht al op 3 mei 1917, zijn vrouwe Bertha in Zwijndrecht op 9 april 1930.
        Van het Dordtse gezin Noach bleef niets over.

ouders van Johanna, Levie Noach en Bertha Cappel, overleden ver voordat de Tweede Wereldoorlog uitbrak, hij in 1917, zij in 1930

De ouders van Johanna, Levie Noach en Bertha Cappel, overleden ver voordat de Tweede Wereldoorlog uitbrak, hij in 1917, zij in 1930. Hun grafstenen staan op de joodse begraafplaats in Dordrecht.
Foto’s Het Stenen Graf


Na de oorlog beschreef Liepmann zijn oorlogservaringen in dit boekje

Na de oorlog beschreef Liepman zijn oorlogservaringen in dit boekje, beginnend bij zijn arrestatie en eindigend met zijn terugkeer in Dordrecht, op zondag 1 juli 1945.
Foto Redactie Website

Kurort
Op maandag 4 september 1944, nog eens bijna een jaar later, is Dolf Liepman aan de beurt. Nu gaat híj op transport, zij het niet naar Auschwitz, maar naar ‘Kurort Theresienstadt’. De dag ervoor was, hoogst ongewoon, al een transport strafgevangenen vertrokken, nu volgen de overigen. De Amerikanen staan voor Maastricht, het kamp wordt ontruimd. Liefst 2500 mensen moeten tegelijk haastig pakken. Ze worden in de regen de trein ingedreven, die vijftig goederenwagons lang is. Om kwart voor twaalf klinkt het fluitsignaal. “Wij schuiven langzaam Holland uit.”
        Twee dagen duurt de tocht, dwars door Duitsland, waar de stations “een triest beeld vertonen”: bijna geen mens op de perrons, lege straten, de huizen verlaten, “de totale oorlog woedt”. In de wagons, die gemiddeld 60 man en veel bagage bevatten, wordt het heter en heter. “Het brood is op. Het water bijna. De toestand groeit tot onhoudbaarheid. De stank is afschuwelijk.”
        Dan passeren ze Dresden en rijdt de trein Tsjechië binnen. Iedereen moet zijn bagage achterlaten. In een enorme kazerne moeten de uitgeputte Westerbork-gevangenen zich uitkleden. “Wij moeten ons voorover buigen om te laten zien of wij intern geld verstopt hebben en ook onze voetzolen en teenen worden bekeken”. Men wordt geregistreerd en naar een quarantainebad gedirigeerd. De kleren worden gedesinfecteerd.
        Met twintigduizend anderen bevindt Dolf Liepman zich nu in Theresienstadt - een heuse stad met kazernes en kazernewoningen, die vanaf 1941 exclusief voor joden bedoeld was, een Judensiedlung met een joodse burgemeester een joods zelfbestuur. Liepman noemt het “een luguber pension, een vergulde kooi”: geen zichtbaar prikkeldraad, doch onzichtbare ketenen. “O zeker, wij zijn niet doodgeranseld, noch gepijnigd, maar wij hebben honger geleden, lichamelijk en geestelijk.” Hij voert aan dat sinds 1941 in Theresienstadt meer dan dertigduizend joden zijn gestorven, van honger en ellende. Het is een façade, een propagandacampagne.
        De naam Theresienstadt mocht dan iets paradijsachtigs oproepen, de buitenwereld mocht de indruk hebben dat je je er bevoorrecht mocht voelen, de werkelijkheid was sinister. Liepman biedt pagina na pagina een ontluisterende kijk achter de schermen.
        Het was allerminst een lustoord, concludeert hij, dat was allemaal leugen en geraffineerd bedrog. “Theresienstadt is niet anders geweest dan een verzamel- en doorgangskamp, vanwaar duizenden en duizenden zijn getransporteerd naar Polen en Duitsland, naar onbekende oorden, om nooit meer terug te keren. Aller eindbestemming is, op kleine uitzonderingen na, de gaskamer geworden.”

Liepmann betrok na zijn terugkomst deze hoekwoning aan de Krispijnseweg 127 zwart

Liepman betrok na zijn terugkomst deze hoekwoning aan de Krispijnseweg 127 zwart (nu 133). Hij woonde op de benedenverdieping.
Foto Redactie Website

Geestdrift
Op 8 mei 1945 was het voorbij. De Russen trokken Theresienstadt binnen; het Rode Leger bevrijdt het kamp. “De eerste Rus, een motorordonnans, werd op de schouders genomen en als een held bejubeld.” Het eten verbetert onmiddellijk aanmerkelijk, meldt Liepman. En gelukkig brachten de Russen een speciale gezondheidskolonne mee en getrainde verpleegsters. Ze isoleerden de zieken, en bezworen daarmee de uitbreiding van al die infectueuze ziekten die Theresienstdt teisterden: roodvonk, tyfus, vlektyfus, difterie.
        Drie dagen lang trok het “geweldige Russische leger” langs. Liepman wordt euforisch van de aanblik. “Een wapenschouwspel om niet te vergeten. Wat een materiaal. Wat een menschen. Prachtige typen. (...) Groot is de geestdrift bij het publiek. Wij kunnen nu rustig meedoen. Wij zijn nu vrije menschen zonder ster.”
        Op 6 juni kan hij aan zijn thuisreis beginnen. Gezeten in wagens van het Rode Kruis reist hij met anderen door Duitsland. “Steden die geen stad meer zijn. Het spoorwegnet ontredderd. Resten van huizen en fabrieken grijnzen ons tegen.” Bonn, Aken, bij Bocholtz de grens over, Maastricht, Sittard. Hij blijft daar een week en gaat dan verder: Nijmegen, Amersfoort, een kort verblijf daar in het voormalige concentratiekamp.
        Zondag 1 juli 1945 is de laatste etappe. Na een feestelijke ontvangst in Rotterdam gaat hij per autobus naar Dordrecht. Eindelijk is Dolf Liepman weer thuis. “Het sprookje is werkelijkheid geworden. Het sprookje der bevrijding. Goddank.”

Lang heeft hij er niet van mogen genieten. Liepman gaat per 6 augustus wonen aan de Krispijnseweg op nummer 127 zwart (nu: 133) en overlijdt vijf jaar later in het Franse Soissons, op 4 augustus 1950, op 61-jarige leeftijd.
        Ook sprookjes houden een keer op.

Beelden van Theresienstadt

Beelden van Theresienstadt, door Liepman omschreven als “een emporium van infectieuze ziekten”.
De Tsjechische vestingstad, gelegen op zo’n zestig km afstand van Praag, bevatte een fort. Dat werd door de Gestapo
gebruikt als gevangenis en heette ‘Kleine Vesting’. De stad, de ‘Grote Vesting’, diende als concentratiekamp.
De ene foto toont een toegangspoort tot enkele verblijven van de gevangenen.
Een andere foto de hoofdstraat van Theresienstadt.
Op nog weer andere foto’s staan Nederlandse joden, zojuist per transport zijn aangekomen, in februari 1944.
En ten slotte toont een foto verzwakte gevangenen, net na de bevrijding.
Foto’s Yad Vashem en Wikipedia

 


< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'