Het voorbije joodse dordrecht
Leed wierp een schaduw over
heel het leven van Betje Elsas
* Talrijke verwikkelingen rond de vijf kinderen Van Arend
* Overzicht familie Van Arend
Betje Elsas en haar man Jacob van Arend werden in 1938 gefotografeerd, toen het ‘Rotterdamsch Nieuwsblad’ meldde dat Jacob als vermaard verkoper van almanakken het 60-jarig jubileum vierde. |
Het leven van de Dordtse jodin Betje Elsas, dat in Auschwitz abrupt werd stilgezet, was een aaneenschakeling van pech, verdriet en tegenslag.
Leed hing als een schaduw over haar heen, en dat begon terstond al bij haar geboorte in 1869 in Dordrecht: ze was een onwettig kind. Ze heette eigenlijk Betje Swaab − naar haar moeder Leentje.
De droefenis zette zich bij Betje voort toen zij in mei 1890 in Dordrecht trouwde met de Rotterdammer Jacob van Arend – die zich zou ontpoppen als de bekendste almanakverkoper van Rotterdam.
Dertien kinderen kreeg zij met hem, allen te Rotterdam. Maar zeven van hen raakten zij kort na de geboorte alweer kwijt: twee bleken al dood bij de geboorte, vijf van hen stierven jong.
De overgebleven zes kinderen zijn daarna in de Tweede Wereldoorlog al-le-maal door de Duitsers vermoord, inclusief hun partners en kinderen: in totaal negentien mensen.
En Betje en Jacob zelf, de ouders? Ook zíj werden opzettelijk gedood, gelijktijdig in Auschwitz op 15 oktober 1942, nadat ze eerst als zeventigjarigen hardhandig waren weggehaald uit het Israëlitisch Oudeliedengesticht in Rotterdam.
Geen van hun volwassen kinderen zijn zij in Auschwitz nog tegengekomen. Ze waren eerder al omgebracht of moesten nog worden aangevoerd. Of ze werden naar Sobibor en Mauthausen getransporteerd.
Dat is dan nog een kleine, uiterst schrale troost: Betje en Jacob zullen niet hebben geweten wat er met hun kroost is gebeurd. Maar ze zullen het zeker wel hebben vermoed. De bezetter was van meet af aan genadeloos.
In dit verhaal: een reconstructie van Betje’s merkwaardige, pijnlijke levensloop.
De twee pagina’s uit het Dordtse bevolkingsregister over het gezin van Leentje Swaab en Jacob Elsas, de ouders van Betje. De vijf kinderen heetten aanvankelijk Swaab, omdat moeder Leentje ongetrouwd was. Later, na haar huwelijk met Jacob in september 1884, werd de achternaam Elsas, maar om onduidelijke reden is ook daar weer een streep door gehaald. |
Deze foto, gemaakt tussen 1955 en 1964, geeft een beeld van de Mariënbornstaat in de richting van de Voorstraat. Hoewel de straat er toen al haveloos uitzag, is er toch nog een schilder aan het werk. De straat is hierna als gevolg van kaalslag ingrijpend veranderd. Betje en Jacob woonden eind 19de eeuw, begin 20ste eeuw op verschillende plekken in deze straat. |
Achternaam
Knap ingewikkeld stak het leven van Betje’s ouders in elkaar al vóórdat Betje ter wereld verscheen. Gelukkig maakt hun pagina in het Dordtse bevolkingsregister duidelijk hoe alles precies zit.
Op 29 juli 1865 kwam Jacob Elsas (Amsterdam, 2 januari 1837) in Dordrecht wonen, op het adres C 855. Hij was niet alleen, hij had Leentje Swaab (Amsterdam, 23 augustus 1826) meegenomen uit Tiel, hun vorige woonplaats. Hij was koopman, zij ventster.
Het opvallende is nu dat Jacob en Leentje al drie kinderen hadden vóórdat zij in Dordrecht neerstreken. Maar in het register worden die alleen niet aangeduid als ‘d’ en ‘z’ (dochter en zoon), maar als ‘v’ en ‘m’ (vrouw en man). En zij hebben ook nog eens allen dezelfde achternaam: Swaab − en geen Elsas. Dit duidt erop dat Jacob en Leentje partners waren, niet formeel echtelieden. Populair gezegd: ze hokten.
Maar als je ongetrouwd was, waren de mores destijds onverbiddelijk. Dan kregen kinderen de achternaam van hun moeder, en ze werden onechte kinderen genoemd, ook onwettige of buitenwettelijke. Ze waren immers buiten het huwelijk verwekt.
De eerste
Wie waren nu die drie kinderen Swaab?
Chronologisch gezien was Levie Meijer Elsas (kortweg Meijer) de eerste van wie Leentje beviel, in Oud-Beijerland op 9 juni 1856. Daarna kwamen Grietje in Aarlanderveen op 4 januari 1861 en Jozephina op 20 maart 1864 in ’s-Hertogenbosch. Al die wisselende plaatsnamen geven aan dat Jacob en Leentje door het land trokken, onderweg de kost verdienend als marskramers.
In Dordrecht, hun volgende standplaats, kwamen er nog eens twee kinderen bij: Mozes Swaab op 18 januari 1867, gevolgd op 9 juni 1869 door Betje Swaab, de hoofdpersoon van dit artikel.
Binnen Dordrecht verhuisden Leentje en Jacob met hun vijf kinderen diverse keren − van C 855 (na de omnummering van 1884 werd dit: 23h zwart) naar C 1158 ((9 zwart) naar C 849 (23n zwart) naar C 850 (23m zwart) en C 750 (80 zwart).
Betje kwam volgens de geboorteakte ter wereld op het adres C 849, om half negen in de ochtend. Van haar voorgaande broer Mozes is geen geboorteakte aangetroffen in het Regionaal Archief Dordrecht (RAD), maar vermoedelijk is C 849 ook zíjn geboorteadres.
Al deze panden stonden in de Mariënbornstraat, die midden in de eeuwenoude binnenstad was gelegen. Behalve C 1158; dat was het Augustijnenkamp.
Op de geboorteakte van Betje, van 9 juni 1869, is vijftien jaar later, op 19 september 1884, |
Op de website van het Regionaal Archief Dordrecht wordt het erkennen van Betje apart vermeld. |
Officieel
Misschien was Jacob Elsas wel gewoon de biologische vader van Meijer, Grietje, Jozephina, Mozes en Betje; hij woonde immers met Leentje samen. Maar omdat hij en Leentje niet gehuwd waren, gingen hun kinderen door voor onecht en kregen ze moeders achternaam. Dat veranderde pas toen Jacob in Dordrecht officieel huwde met Leentje, op 20 september 1884, vele jaren na de komst van de drie kinderen. Toen gingen de kinderen Elsas heten.
Een dag voor de bruiloft, op de 19de, erkende vader Jacob dochter Betje als de zijne. Op de geboorteakte van Betje is daartoe (zie foto) vijftien jaar na de geboorte, alsnog melding gemaakt van de vader, in een soort addendum. De griffier van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht schrijft daarin dat hij een mededeling had gekregen van de Ambtenaar van de Burgerlijken Stand. Kortweg hield die in dat Jacob en Leentje “het kind (…) voor het hunne erkend” hebben.
Zo is ook met de erkenning van de andere kinderen gegaan. Althans: van Mozes en Grietje is gevonden dat ook zij op die 19de zijn erkend. Van Jozephina en Meijer zijn zulke aantekeningen niet gevonden in de bevolkingsadministratie.
Trouwens: in het bevolkingsregister is bij slechts twee van de kinderen Swaab de achternaam veranderd in Elsas, namelijk bij Mozes en Betje, de Dordtse kinderen. Maar zoals de foto van de desbetreffende pagina laat zien is ook Elsas weer doorgestreept.
Wat dit allemaal te betekenen heeft, is niet meer na te gaan. ‘Grappig’ is het alleen om nog te melden wat bij onderzoek naar de lotgevallen van de vijf kinderen Swaab/Elsas is gebleken, namelijk dat navolgende ambtenaren in andere gemeenten moeite hadden met de achternamen. De ene keer noteerden ze ‘Swaab’, de andere keer (toch weer) ‘Elsas’.
In dit artikel worden de vijf kinderen consequent Elsas genoemd − om verwarring te voorkomen.
Ook bij (sommige van) de andere kinderen is de erkenning op 19.9.1884 gebeurd, zoals te zien is in de kantlijn van de Amsterdamse huwelijksakte van eerste kind Meijer Swaab - die hier abusievelijk Zwaab wordt genoemd. |
Nog meer verwarring, op de website ‘WieWasWie’ over Leentje als bruid: |
Onbekend
Verwarring over de omstandigheden bij de families Swaab en Elsas heeft ook om zich heen gegrepen op de website ‘WieWasWie’, een betrouwbare, genealogische website over 220 miljoen Nederlandse personen, gebaseerd op overheidsdocumenten.
Bij het huwelijk van Jacob en Leentje op 2 september 1884 valt bijvoorbeeld te lezen dat “de bruid ongeveer 50 jaar oud” is en dat “haar ouders, geboorteplaats en leeftijd onbekend zijn”. Dit klopt niet helemaal: Leentje is gewoon geboren in Amsterdam op 23 augustus 1826, zoals staat in het Dordtse bevolkingsregister. Zij was dus ten tijde van het huwelijk exact 58 jaar oud.
Maar wie haar ouders waren, is inderdaad onbekend. Sterker nog, in het Stadsarchief van haar geboortestad Amsterdam komt Leentje Swaab niet eens voor.
Bij Leentje’s man Jacob Elsas lag de afkomst al even gecompliceerd. Hij is een zoon van Grietje Elsas, zoveel staat vast. Maar wie de vader is, is weer mistig.
Dat bleek maar weer eens toen Jacob hertrouwde. Dat gebeurde op 29 mei 1896 in Dordrecht. Leentje was klaarblijkelijk gestorven − op een niet-vindbare datum* −, want Jacob wordt bij ‘WieWasWie’ “weduwnaar” genoemd. Maar er staat óók dat hij “een niet-erkende zoon is van Grietje Elsas”.
De gelukkige bruid was overigens de 62-jarige weduwe Beletje Lelie (Amsterdam, 5.11.1834). Zij was op 11 oktober 1854 als 20-jarige in Amsterdam al eens getrouwd met de 28-jarige venter Simon Levie Lelie (Amsterdam, 8.5.1825), die echter na achttien jaar op 12 maart 1873 in Dordrecht was overleden, op 47-jarige leeftijd.
Haar huwelijk met Jacob Elsas heeft ook maar achttien jaar geduurd. Jacob stierf op 5 augustus 1914, 77 jaar oud. Informatie over het verscheiden van Beletje is ondanks herhaald zoeken niet gevonden.
Met Jacob kreeg Betje in Rotterdam dertien kinderen, onder wie twee doodgeborenen. |
Dertien
Na al het administratieve geharrewar nu maar eens terug naar de vijf kinderen van Leentje Swaab en Jacob Elsas. Hoe verging het hen?
Zoon Meijer Elsas was de eerste die Dordrecht verliet, op 19 april 1878. Vervolgens vertrokken Grietje en Jozephina naar Amsterdam, op respectievelijk 7.10.1880 en 2.11.1882, Betje op 29 juli 1889 naar Rotterdam en ten slotte Mozes, ook naar Rotterdam, per 6 januari 1890. Alleen de ouders bleven achter in Dordrecht.
In een apart kader, onderaan dit verhaal, wordt beschreven hoe de levens van deze kinderen daarna is vergaan, op dat van Betje na. Met haar, de hoofdpersoon, wordt dit artikel hier vervolgd.
Betje vond in haar nieuwe woonplaats Rotterdam haar ware: Jacob van Arend, in die stad geboren op 10 januari 1866. Hij was net als zij joods en van beroep groentekoopman.
Ze trouwden op 8 mei 1890 in Dordrecht, waarnaar ze kennelijk even was teruggekeerd. Want op 30 juli 1890 liet zij zich vanuit Dordrecht weer inschrijven in Rotterdam, om bij haar man te kunnen wonen.
Zeven adressen vermeldt de gezinskaart van het echtpaar, achtereenvolgens Zandstraat 7 en 19, Raamstraat 35, Petzerstraat 37 en 39b en tot slot de Helmersstraat 9b en 18b. Al die verhuizingen zijn niet zo verwonderlijk: het gezin dat Betje en Jacob stichtten, dijde almaar uit − tot uiteindelijk dertien kinderen.
Van hen zijn er, zoals in de inleiding is vermeld, twee doodgeboren, hebben er vijf maar kort geleefd en zijn er zes door de Duitsers om het leven gebracht. In het familie-overzicht staan de feitelijke details over hen.
Behalve verkoper van groente en fruit was Jacob van Arend, in navolging van zijn vader en andere familieleden, drie maanden per jaar verkoper van almanakken. Hij heeft dat 60 jaar volgehouden. |
In het ‘Rotterdamsch Nieuwsblad’ van 23 november 1915 bedankte hij zijn cliëntele binnen en buiten de stad voor het vertrouwen dat hij tot dan had genoten. |
Almanak
Jacob van Arend, Betje’s eega, was in eerste en laatste aanleg een grossier in groenten en fruit. Maar aan het begin van de 20ste eeuw maakte hij nog veel meer naam in een andere hoedanigheid − als een verkoper van Rotterdamse en Enkhuizer almanakken. Al op 13-jarige leeftijd was hij begonnen met de almanak langs de straten te zwerven − de gonjezak “bengelend onder zijn rechterarm”, roepend “Ammenààk! Nieuw ammenààk!”. Jacob’s vader Nathan Manuel van Arend (1839-1911) had voor hem hetzelfde gedaan.
Volgens Maaike van Arend, die in 2015 een achtergrondartikel plaatste over Jacob en Betje op de website ‘JoodserfgoedRotterdam’, is Jacob uitgegroeid tot “de bekendste almanakverkoper in Rotterdam”. ‘Almanakkie’ werd hij ter stede genoemd. Drie maanden per jaar oefende hij volgens haar dit beroep uit, van november tot eind januari. De rest van het jaar verkocht hij groenten en fruit.
[Maaike van Arend is “een ‘volle’ Van Arend”, deelde ze desgevraagd mee. Jacob’s vader Nathan Manuel van Arend was haar betovergrootvader, de moeder van Jacob, Hester Drielsma, haar “betovergrootmoeder, red.]
Publiciteit voor almanakventer Jacob van Arend, in ‘De Maasbode’ van 28 oktober 1928. |
Privilege
Toen Jacob op 1 november als almanakventer het 50-jarig jubileum vierde, wijdde het Rotterdamsch Nieuwsblad van 26 oktober 1928 er een lang nieuwsbericht aan. Daarin vertelde Jacob dat niet alleen hij, maar ook zijn grootvader, twee oud-ooms, een oom en zijn vader Nathan met almanakken de boer opgingen, ieder in een gedeelte van de stad.
“’t Is een oud privilege, meneer”, vertelde hij de verslaggever in 1928, “dat aan onze familie werd geschonken door de uitgevers der Van Zwaanen’s en Thompson’s Rotterdamsche en Enkhuizer almanakken. ’t Gaat meer dan 300 jaar terug. Toen liepen mijn voorvaderen al met den almanak op straat. De straatverkoop behoort ons alleen toe en met alle kracht verdedig ik mijn recht tegenover anderen.”
Maaike den Arend gelooft Jacob niet zo. Zij schreef: “Het lijkt onwerkelijk dat er in 1630 al met een almanak uitgebreid gevent werd op de Rotterdamse straten, aangezien een almanak in die tijd over het algemeen aangeschaft werd door de gegoede lagen van de maatschappij en niet door de ‘gewone’ man op straat, die vaak niet kon lezen en schrijven.” Ook is het haar niet duidelijk of die (over)grootouders in de 17de eeuw al in Rotterdam woonden. “Dus het 300 jaar venten is met een kleine korrel zout te nemen…”
Nog meer, publiciteit voor almanakventer Jacob van Arend, in het ‘Centraal Blad voor Israëlieten’ van 9 november 1928 en in het sociaal-democratische weekblad ‘De Tribune’ van 29 oktober 1928. |
Tien jaar later, bij het 60-jarig jubileum, werd er in de krant opnieuw uitgebreid aandacht besteed aan Jacob, in ‘Het Volk’ van 1 november 1938. |
Op 12 oktober 1942 gingen Betje en Jacob op transport naar Auschwitz, zoals deze persoonskaart uit het archief van de Joodse Raad laat zien. Op de 15de werden zij gelijktijdig vergast. |
Bloemetjes
Tien jaar later, in 1938, kreeg Jacob “weer uitgebreid aandacht in de krant”, meldt Maaike van Arend, nu vanwege zijn 60-jarig jubileum. Op de begeleidende foto “zien we de jubilaris in zijn beste pak met zijn almanakken, zijn gonjezak, en in de bloemetjes gezet met zijn vrouw Betje”.
In 1928 had het dagblad de lezer nog verzekerd “dat niemand bang hoefde te zijn” dat de familietraditie na Jacob zou eindigen. Want: “Als hij zijn typisch beroep, waaraan hij zich zoo geheel geeft, eens neer mocht leggen… dan zijn er nog zoons, die het weer op zullen nemen. De traditie zal zeker niet worden verbroken.”
“Niemand dacht toen nog”, haakt Maaike van Arend in, aan de “verwoestende gevolgen” die de Tweede Wereldoorlog met zich mee zou brengen: “Er bleven geen zoons in leven om de traditie voort te kunnen zetten.”
Jacob van Arend, de trotse almanakverkoper, en zijn vrouw Betje, de geboren Dordtse, werden tegelijk in Auschwitz vermoord, op 15 oktober 1942, 76 en 73 jaar oud. Zij woonden al niet meer zelfstandig, maar verbleven in het Israëlitisch Oudeliedengesticht aan de Claes de Vrieselaan op nummer 70. Daar werden ze uit weggehaald.
Hun overgebleven zes kinderen zijn, zoals het familie-overzicht laat zien, op enig moment ook opgepakt en allemaal omgebracht in de concentratiekampen Auschwitz, Sobibor en Mauthausen. Dit geldt ook voor hun partners en kinderen − op Jacob van Arend (1935) na, de zoon van Mozes van Arend (van 1910) en Henriëtte Le Grand (van 1909).
Volgens de redactie van ‘Joods Monument’ woonde het gezin van Mozes in 1940 nog in de Schooterboschstraat 29 B in Rotterdam. Deze straat werd door een bombardement vernietigd. “Jacob is naar alle waarschijnlijkheid bij dit bombardement omgekomen.” De familie verhuisde hierna naar Den Haag.
In de oorlog verbleven Betje en Jacob in dit Israëlitisch Oudeliedengesticht aan de Claes de Vrieselaan. |
In ‘Het Vrije Volk’ van 2 januari 1951 worden met weemoed herinneringen opgehaald aan de verdwenen familie Van Arend. |
Weemoed
Na de oorlog was het stil in de straten van Rotterdam. Die klassieke roep ‘Am-menak, am-menak, nieuw am-menak” werd er omtrent de jaarwisseling niet meer gehoord, rapporteerde Het Vrije Volk melancholisch terugblikkend in de editie van 2 november 1951.
“De familie Van Arend, zonen en dochter van het oude volk”, memoreerde de krant, “liepen er dan met een gonjezak vol Rotterdamse en Enkhuizer Almanakken door de stad, ieder in een eigen wijk. Van vader op zoon was deze traditie bewaard gebleven sedert 1700. De naam Van Arend komt nu niet meer voor in de registers van de burgerlijke stand in Rotterdam. De meesten, wellicht allen, kwamen om in de gaskamers van de Nazi’s. De Rotterdammers kunnen niet meer het ondeugende versje zingen: ‘Almanak, leugenzak, ze komt uit Delft en liegt de helft’. Met weemoed zullen vele deze herinneringen ophalen.”
Talrijke verwikkelingen rond Wat gebeurde er met en rondom de vijf kinderen van Jacob van Arend en Leentje Swaab? Nummer 1
Begonnen wordt hier met de eerstgeborene, Meijer Elsas.
Ziekte
Verstikt
Erudiet Omgebracht Nummer 2
Grietje is het tweede kind dat Jacob en Betje kregen, in Aarlanderveen destijds. Grietje trouwde op 14 januari 1885 als 23-jarige in Rotterdam met de 24-jarige Israël Posner (Rotterdam, 20.9.1860). Voor Israël was dit al het tweede huwelijk; hij was een weduwnaar. Eerder was hij getrouwd − in Amsterdam op 6 september 1882 als 21-jarige en slagersknecht van beroep zijnd − met de 23-jarige Betje Houtkruijer, geboren in Amsterdam op een onbekende dag in maart 1859. Een jaar na het huwelijk overleed zij echter al, op 16 september 1883 in Rotterdam, nog pas 24 jaar oud. Nummer 2
1. Hanna (van 1886; woonadres Kanariestraat 5, Haarlem) eindigde samen met haar echtgenoot, de incasseerder Peres (Piet) de Vries (Haarlem, 10.11.1888), in Auschwitz, op 28.1.1944 (57 en 55). Hun vijf kinderen hebben de oorlog overleefd.
5. Marechaussee Levie (van 1893) trouwde op 21 mei 1919 in de Nederlandse Antillen, op het eiland Sint Maarten, met Imogen Simmons (Saba, 20.11.1891). Zij kregen op 6 december 1919, inmiddels verblijvend op Curaçao, een kind, Daisy Augusta, dat een jaar later stierf op Sint Maarten, op 28 december 1920. Levie is op 29 maart 1949 in New York overleden, op 56-jarige leeftijd, en begraven in Oranjestad op Aruba. Imogen stierf in Willemstad op 18 mei 1979 (87) en is in die plaats begraven. Met Imogen heeft Levie elf kinderen gekregen, eerder met Inez Udarie Philips één.
Nummer 3
Jozephina Elsas, het derde kind, huwde Salomon Melhado (Rotterdam, 29.3.1865) en kreeg met hem zes kinderen, van wie er één de oorlog overleefde: Nummer 4
Mozes is het voorlaatste kind, van 1867. Hij vestigde zich volgens ‘Joods Monument’ op 28 november 1892 in Den Haag, waar hij op 14 juni 1893 trouwt met Heintje Danser (Den Haag, 30.4.1864), zij is 29, hij 27. Drie kinderen krijgen Heintje en hij, alle drie in Den Haag. De eerste is Lena (15.9.1894), de volgende Eliazar (23.3.1896), de derde en laatste Grietje (20.5.1898). Nummer 5 Dit is Betje, het laatste kind dat Leentje kreeg met Jacob, in 1869. Hoe het Betje, voorheen Swaab, daarna Elsas, is vergaan, is in het hoofdverhaal te lezen. |
(* Archiefonderzoekster Alie van den Berg uit Oud-Beijerland heeft later in 2023 de overlijdensdatum van Leentje Swaab gevonden: 8 oktober 1895. Zij is gestorven in Gorinchem, op 65-jarige leeftijd, in de Haarstraat, in wijk D op nummer 229, om tien uur in de ochtend. Op dit adres stond destijds het ziekengasthuis. De aangifte is dan ook gedaan door de “binnenvader” van dit ziekenhuis, Cornelis Johannes Moedersoon, samen met gemeentebode Wilhelm Frederik Emck. In de overlijdensakte staat dat Leentje koopvrouw was, in Dordrecht woonde en gehuwd was met “Jacob Elzas”. Haar achternaam is abusievelijk als “Swaap” geschreven en verder al even abusievelijk dat zij afkomstig is uit Hamburg.)
Overlijdensakte van Leentje Swaab |
< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'