Het voorbije joodse dordrecht
Vierjarige Roosje spoorloos na
helse tocht door de Biesbosch
Deze foto toont het Dordtse station op 13 mei 1940. |
Waar is Roosje Dingeman toch gebleven? Wie was zij eigenlijk? En waar kwam zij vandaan?
Raadsels omgeven dit joodse meisje dat zo’n vier jaar oud was, toen het, samen met andere joodse kinderen, per trein van Amsterdam CS naar Dordrecht werd gebracht, begeleid door Truus Menger-Overstegen. Deze verzetsstrijdster was voor de gelegenheid vermomd als een Duitse verpleegster van het Rode Kruis. De kinderen, van peuters tot tieners, leden zogenaamd aan een besmettelijke ziekte en werden daarom in een speciaal gereserveerde wagon voor Krankentransport ondergebracht.
In Rotterdam moest de groep overstappen. In de trein naar Dordrecht “gedroeg ik me weer als een echte moffin en joeg de kinderen op: “Schnell, schnell!! Alles in afgebeten zinnen. Fanatiek en moffig, zoals het hoorde. Struikelend en slaapdronken probeerde de kleine Roosje de groep bij te houden”. Zo beschreef Truus de reis zelf naderhand in haar boek Toen Niet, Nu Niet, Nooit − dat is verschenen in 1982.
Eenmaal in Dordrecht pakte de tocht rampzalig uit. De kinderen kropen samen met Truus bij de Dordtsche Kil in een roeibootje. Ze bedienden met man en macht de roeispanen, staat in een reconstructie in het boek Desnoods met wapens (2023), geschreven door Sophie Poldermans. Maar de Duitse zoeklichten spotten de groep, het vuur werd geopend. Een oudere jongen werd doorzeefd, sloeg overboord en trok iedereen mee.
De stroom “was verschrikkelijk sterk”, schrijft Poldermans. “De kleintjes konden bovendien nog niet zwemmen.”
Truus probeerde kinderen aan hun haren uit het water te trekken, vergeefs. Nog net kon ze een klein meisje bij haar kladden pakken. “Een meisje van 4: Roosje Dingeman. Truus zou haar naam nooit vergeten.” Na de oorlog zou Truus Menger-Oversteegen met deze en andere oorlogsherinneringen traumatisch blijven kampen.
Maar waar was Roosje nu gebleven? Wie waren haar ouders? In welke stad was ze geboren?
Deze vragen zijn noodgedwongen onbeantwoord gebleven, tot nog toe. Roosje heeft de overtocht weliswaar als enig kind weten te overleven, maar zoekend op haar naam is op meerdere websites nergens terug te vinden hoe het haar na de oorlog is vergaan. Te vrezen valt dat haar identiteit en haar verdere lotgevallen voorgoed onopgehelderd zullen blijven. Roosje lijkt totaal vervaagd.
De zussen Truus en Freddie (links) hebben op 15 april 2014 uit handen van premier Mark Rutte |
Communistisch
Ter introductie eerst dit: Truus en Freddie Oversteegen waren twee zussen uit het verzet. Beiden zijn geboren op een tjalk in Schoten bij Haarlem, in een geëngageerd gezin. Hun vader is Jacob Willem Oversteegen (Amsterdam, 22 oktober 1898 − Ommen, 12 februari 1986: 87 jaar). Hij heeft een niet bijster florerende handel in lompen en metalen. Hun moeder is Trijntje van der Molen (Haarlem, 7 november 1899 – Velsen, 30 mei 1956: 56 jaar).
Twee kinderen krijgt het echtpaar: als eerste Truus op 29 oktober 1923, twee jaar later gevolgd door Freddie, op 6 september 1925. De ouders scheidden in 1933, waarna moeder Trijntje en haar dochters binnen Haarlem verhuizen naar de Brouwersstraat, nummer 126, aldus een biografie van het Huygens Instituut. “Later komt er nog een halfbroertje bij.” De alleenstaande Trijntje is communistisch en zeer anti-nazi.
Al in de jaren dertig, stelt het Huygens Insituut, werden bij Truus Oversteegen thuis Duitse vluchtelingen opgevangen, en vergaderden er antifascistische commissies. “Truus en Freddie waren ook actief in de communistische Nederlandse Jeugd Federatie (NJF). Na de Duitse inval in 1940 was het voor de zusjes Oversteegen bijna vanzelfsprekend om tegen de nazi-bezetters in verzet te komen.”
Truus en Freddie werkten bij veel verzetsactiviteiten samen met Hannie Schaft. |
Kalken
Truus en Freddie waren nog jong toen de oorlog uitbrak, zestien en veertien. Ze groeiden niettemin uit tot twee van de belangrijkste verzetsstrijdsters van Noord-Holland.
“Ze begonnen”, schetst het Huygens Instituut, “met het kalken van antifascistische leuzen op muren en het verspreiden van illegale blaadjes (De Koevoet en De Vonk). Maar met de toenemende Jodenvervolging gingen ze over tot actievere vormen van verzet. In 1941 vroeg de Haarlemse Raad van Verzet (RVV) Truus en Freddie om gewapend verzetswerk te verrichten, zoals het uitvoeren van sabotageacties en het liquideren van verraders en nazi’s – naast koeriersdiensten en hulp aan onderduikers.
“Zo staken de zussen een Duitse loods in brand en lokten zij een SS’er het bos in, waar verzetsmannen hem liquideerden. De bezetter wist dat er jonge vrouwen bij de aanslagen betrokken waren, en daarom moesten de zusjes hierna voortdurend van onderduikadres veranderen (Truus telde achteraf 51 locaties).”
Hun vele verzetsactiviteiten verrichtten de zussen samen met Hannie Schaft, het legendarische meisje met het rode haar dat voluit Jannetje Johanna Schaft heet (Haarlem, 16 september 1920), roepnaam Jo.
Deze foto’s tonen Hannie Schaft in de gevangenis, |
Onschuldig ogend
De eerste ontmoeting met Hannie Schaft had in 1943 plaats in Enschede, waar Truus met haar zus was gaan wonen om er tijdelijk in een ziekenhuis te gaan werken. Hannie had zich inmiddels eveneens aangesloten bij diezelfde Haarlemse RVV-groep.
Terug in Haarlem voerden, vertelt het Huygens Instituut, “de drie onschuldig ogende vrouwen van 18, 20 (Truus) en 23 jaar verschillende liquidaties uit”. Met Hannie bijvoorbeeld deed Truus in de winter van 1944-1945 een (mislukte) poging de spoorbrug over het Spaarne op te blazen.
“Andere acties met Schaft hadden meer succes, zoals het opblazen van een Duitse trein bij Santpoort en de liquidatie van NSB-politieman Willem Zirkzee op 1 maart 1945. Nadat Schaft was opgepakt, deed Oversteegen – vermomd als Duitse verpleegster – nog een reddingspoging, maar ze kreeg te horen dat Schaft al was geëxecuteerd.” Dat gebeurde op 17 april 1945, in de duinen bij Overveen. Hannie werd “ter plekke slordig in het zand begraven”, staat op de website die aan haar is gewijd: hannieschaft.nl.
“Met het eind van de Tweede Wereldoorlog in zicht hadden verzet en bezetter afgesproken dat ze geen gijzelaars meer zouden doden. Bovendien executeerden de nazi’s normaal gesproken geen gevangengenomen vrouwen. Maar voor dit ‘meisje met het rode haar’ maakten ze een uitzondering. De nazi’s beschouwden Hannie Schaft als een terroriste.”
Het omslag van het boek dat Truus Menger-Oversteegen zelf schreef over het verzetswerk van haarzelf en haar zus Freddie. In welk jaar de groep joodse kinderen naar de Dordtse Kil werd gebracht, wordt daarin niet vermeld. |
Sneer
Terug naar Dordrecht. Truus Oversteegen stond te midden van een groep joodse kinderen op het Amsterdam CS. In welk oorlogsjaar dat was, wordt noch in het boek ‘Desnoods met wapens’ noch in het boek van Truus Menger zelf aangegeven.
“Het gerucht ging dat de kinderen opgepakt dreigden te worden en Truus had de taak gekregen om hen naar een veilig onderkomen te brengen. Zij zou ze per trein naar Dordrecht begeleiden”, schrijft Poldermans.
Truus, met de kinderen zittend in de speciale wagon voor Krankentransport, “was doodzenuwachtig en gekrenkt dat ze er alleen voor stond. Helemaal toen er plotseling een groepje soldaten van de SD binnengemarcheerd kwam. Truus bracht met trillende arm de Hitlergroet uit en sneerde naar de kinderen dat ze datzelfde moesten doen. Verbluft volgden zij haar voorbeeld, behalve de oudste jongen van de groep van een jaar of 14, die stijf zijn lippen op elkaar perste.
“Truus keek hem ziedend aan. “Heil Hitler, Heil Hitler!”, krijste ze, maar het bleef stil. Uit pure wanhoop gaf ze de jongen een tik op zijn hoofd waardoor de tranen in zijn ogen sprongen. Hij gaf zich gewonnen en hief zijn arm op terwijl hij met hoge, onvaste stem de Hitlergroet uitbracht. De officier die de papieren van Truus inspecteerde, knikte goedkeurend. Als aan de grond genageld bleef Truus zo een poos staan, ver nadat de soldaten rechtsomkeert hadden gemaakt.”
Poppetje
In Dordrecht aangekomen, kreeg Truus volgens Poldermans in een fotozaak de verdere route overhandigd. “Deze ging dwars door een mijnenveld. Ongekend, maar er was geen alternatief. De kinderen hadden honger en moesten hun behoeften doen. Truus probeerde de moed erin te houden, maar het viel haar zwaar.”
Poldermans vervolgt ermee dat de groep het laatste stukje door een grasveld zonder mijnen zijn gesprint. In het water van de Dordtsche Kil lag een roeibootje klaar. Onderweg werd de groep gespot door Duitse zoeklichten. Het vuur werd geopend, waardoor als eerste die oudere jongen werd doorzeefd, die eerder die dag nog had geweigerd de Hitlergroet uit te brengen.
Hij sloeg overboord, trok de anderen mee. De stroom was verschrikkelijk sterk, de kleintjes konden bovendien nog niet zwemmen. Truus probeerde met alle kracht die ze nog had de kinderen aan hun haren uit het water te trekken, maar “ze voelde verschillende lichaamsdelen langs de hare glijden”. Alleen Roosje was er nog, het “allerkleinste meisje van de groep, dat zich had vastgeklemd aan een tot poppetje geknutselde zakdoek”. Truus wist haar hoestend en proestend uit het water te trekken. “Ze was nog teruggegaan voor de anderen, maar tevergeefs…”
Uiteindelijk, zo besluit Poldermans, heeft Truus bij “willekeurige mensen aangeklopt” en daar kon ze samen met Roosje “op krachten komen”. “De goede mensen beloofden lieve adoptieouders voor Roosje te zoeken.” Wie dit zijn geworden, vermeldt het boek niet. De laatste zin van het hoofdstuk over de reis naar Dordrecht luidt: “Dit was een van de moeilijkste opdrachten die Truus ooit had moeten vervullen.”
Meer details
In haar eigen verhaal over de verschrikkelijke afloop van de roeitocht vermeldt Truus wat meer en sprekender details − en dat is reden waarom hier nog eens, maar vollediger op de tocht wordt teruggekomen: het gaat immers om een historisch voorval. Ze schrijft bijvoorbeeld dat de groep twaalf kinderen omvatte. En dat ze tegen hen had verteld waaróm zij “dit rotuniform” droeg, en verder dat de kinderen zogenaamd ziek waren, misschien wel erg besmettelijk. “Jullie moeten het maar een beetje meespelen”, zei ze.
Ze noemt ook het poppetje dat Roosje had gekregen, van een meisje van tien jaar. “Het kleintje knuffelde er mee en deed haar duim in de mond. Dromerig keek ze naar de voorbij flitsende palen, bomen en wolkenluchten. Ze was nog te klein om alles te kunnen zien wat aan ons raam voorbij trok [de groep zat nog in de trein, red.]. Ik dacht: zal ik haar op schoot nemen? Maar toen ik haar aanraakte was er zo’n enorme schrikreactie dat ik er zelf helemaal van in paniek raakte.”
Dan beschrijft ze de overstap in Rotterdam in de trein naar Dordrecht, “Schnell, schnell”, riep ze, schreeuwend als een heuse moffin. Ook beschrijft ze het incident met de officier, aan wie ze de begeleidingspapieren moest laten zien. “Hij gaf ze terug met een correcte buiging.” Roosje was intussen in slaap gevallen.
Na aankomst in Dordrecht liet Truus de kinderen even alleen in een nabijgelegen park |
Park
Over de aankomst in Dordrecht meldt Truus dat ze de kinderen alleen liet “in een park in de nabijheid van het station” – dat zal het Weizigtpark zijn geweest −, zodat zij in een in de buurt gelegen fotozaak het plan voor het verdere vervoer kon halen. “Aan de toonbank werd me de route overhandigd waarop de mijnenvelden stonden aangegeven en de plaats waar een vlet lag. Heel nauwkeurig was uitgestippeld hoe we tussen de mijnen door konden komen.”
In het plan, afkomstig van de illegaliteit, “was het prikkeldraad van de uiterwaard al doorgeknipt door de medewerkers daar. Toen ik met mijn kinderen aankwam, bleek dat de weg nog niet was vrijgemaakt. We vielen erg op met zo’n grote groep. Ik verstopte er een paar in de bosjes en liet anderen gewoon wat rondlopen met elkaar. Het was inmiddels bijna donker geworden. Het duurde een hele tijd voor ik de opening in het prikkeldraad gevonden had.”
Minutieus licht Truus hierna toe hoe de groep door het gevaarlijke gebied kroop. Uiteindelijk komen ze op een stuk weiland dat volgens de papieren mijnenvrij is. Een voor een gaan ze in de vlet, die Truus van de kant duwt, tot haar middel in het koude water staand. De vier roeispanen maken “een enorm kabaal”. Truus deed het zakdoekenpopje van Roosje en haar eigen Duitse snotlap tussen de dollen en riemen om het geluid te dempen, maar dat hielp niet veel.
En dan floepen plotseling “overal zoeklichten aan”, in een mum van tijd wordt de groep “gevangen in het licht”. De oudste jongen gaat staan en schreeuwt: “Schiet maar, verdomde rotmoffen.” Een hagel van kogels doorboort zijn lichaam, zoals ook Sophia Poldermans had beschreven. De jongen slaat overboord, in de vlet is het gewicht ineens ongelijk verdeeld. Iedereen gilt. Truus brult: “Liggen!”, maar de boot slaat om. Vervolgens dreef de sterke stroom “ons allemaal van elkaar weg”.
Truus ging met de kinderen naar de Dordtse Kil, tussen Dordrecht (feitelijk: Wieldrecht) en ’s-Gravendeel. |
Hoofdje
Truus probeert nog een meisje te grijpen, maar ze voelt het lichaam langs haar been gaan. Mitrailleurs worden op de groep leeggeschoten. Truus weet aan de kant te komen, maar gaat schreeuwend van ellende weer terug. Ze hoort overal kinderen gillen, terwijl de moffen over het water schreeuwen. “Elke keer kwam ik weer bij de wal en elke keer ging ik, ondanks de onmogelijkheid nog een kind te kunnen redden, er weer in.”
Ineens heeft ze toch een kind te pakken, ze houdt het hoofdje boven water. Het is Roosje. “Ik pompte met haar armen, drukte op haar maag. Pas toen begon ze te huilen, wist ik dat het goed was. We kropen terug. Motorboten waren inmiddels op de rivier en scheerden met hun lampen over het water. Ik sleepte de kreunende Roosje achter me aan. Aan mijnen noch aan enig ander gevaar kon ik denken. Toen we door het gat in het prikkeldraad de weg opkwamen, strompelde ik het eerste het beste huis binnen, met Roosje in mijn armen.”
Truus viel in slaap. Toen ze bijkwam, ontdekte ze dat Roosje niet naast haar lag. Ze was “niet tot bedaren te brengen”, totdat Roosje weer veilig tegen Truus aan kroop. Allebei waren ze ziek geworden, ze bleven een paar dagen. De vrouw vertelde dat haar man het spoor van de groep weer verlegd had naar het weiland, en dat hij peper had gestrooid om de speurhonden te verleiden.
Het omslag van het boek van Sophia Poldermans, die meldt dat een man en vrouw voor Roosje gaan zorgen, waarna Roosje uit het boek verdwijnt. Er is ook geen foto van Roosje gevonden. |
Lief
En dan schrijft Truus wat ook Poldermans meldde: de man en vrouw beloofden voor Roosje “een lief en goed adres” te zoeken. Zo geschiedde.
Zelf ging Truus terug naar huis. De man zorgde ervoor dat zij achterop een vrachtauto mee kon naar Diemen. “Alle nachten die volgden had ik vreselijke nachtmerries en schreeuwde ik mezelf wakker. ’s Avonds was ik bang om naar bed te gaan. Huilen kon ik niet meer, ik huilde alleen nog in mijn slaap. Maar altijd waren er de ogen en de rode wang van de kleine, moedige joodse jongen die geen ‘Heil Hitler’ wilde zeggen.”
Hiermee wordt het hoofdstuk over het kinderentransport afgesloten – en verdwijnt Roosje Dingeman uit het zicht, naar het schijnt voorgoed. Elke poging van de redactie van deze Stolpersteine-website om haar via kranten- of burgerlijke-standsarchieven terug te vinden, mislukt.
Koningin Julina onthuld op 3 mei 1982 in het |
Trouwen
Hoe ging het in grote lijnen verder met Truus, de vrouw die Roosje ternauwernood redde?
Volgens het Huygens Instituut werkte zij na de bevrijding bij de Politieke Opsporingsdienst (POD). Ze stopte daarmee toen ze op 1 november 1945 trouwde met Pieter Menger (1919 – 1993), die ze uit het verzet kende. Zij kregen vier kinderen, twee dochters en twee zoons. Hun oudste dochter werd vernoemd naar Hannie Schaft.
Doordat oorlogsherinneringen haar kwelden, is Truus “op aanraden van haar man” gaan tekenen, en schilderlessen gaan nemen, om zo “die oorlog een beetje kwijt te raken” (NRC, 18.2.1993). In haar werk als beeldhouwster is de oorlog “beeldbepalend” gebleven, signaleert het Huygens Instituut. “Ze maakte beelden en monumenten ter nagedachtenis aan de oorlog, het bombardement op Rotterdam, de verzetsvrouwen in Leiden en voor de omgekomen joodse kinderen die ze niet had kunnen redden.”
“Een kroon op haar werk” was het monument voor Hannie Schaft, dat koningin Juliana in op 3 mei 1982 heeft onthuld in het Haarlemse Kenaupark. “Het was een eerbetoon aan alle vrouwen in het verzet, maar ook voor communistische strijders zoals zijzelf, voor wie onder invloed van de Koude Oorlog erkenning was uitgebleven.”
In hetzelfde jaar schreef Truus Menger haar memoires over de oorlogsjaren onder de titel Toen niet, nu niet, nooit, wat tevens haar levensmotto tegenover onrecht en ongelijkheid is. Op het omslag staat het beeld dat Truus voor Haarlem maakte en dat volgens haarzelf “fierheid en innerlijke kracht symboliseert”.
In 2018 publiceerde de schrijfster |
Officier
Op 10 mei 1967 heeft Truus een Yad Vashem-onderscheiding gekregen. In 1998 werd zij benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau. En op 12 juni 2014 oogstte zij “pas de langverwachte erkenning” voor het verzetswerk: samen met haar zus Freddie ontving zij uit handen van premier Rutte het Mobilisatie-Oorlogskruis.
In Haarlem onthulden Truus en Freddie, samen met burgemeester Bernt Schneiders, twee straatnamen: de Truus Oversteegenstraat in de Haarlemse Slachthuisbuurt en de Freddie Oversteegenstraat in het verlengde ervan − beide parallel gelegen aan de Hannie Schaftsstraat. Ook in Montfoort is er een Truus Oversteegenstraat.
Truus is overleden op 18 juni 2016 als 92-jarige in haar nieuwe woonplaats Grootebroek. Haar zus Freddie Dekker-Oversteegen stierf op 5 september 2018, één dag voor haar 93ste verjaardag. Aan het einde van dat jaar kwam de roman Het meisje met de vlechtjes uit, geschreven door Wilma Geldof en gebaseerd op het waargebeurde verzetsverleden van Freddie. Het boek is vertaald in het Duits, Italiaans, Tsjechisch en Bosnisch.
< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'