Het voorbije joodse dordrecht
Wat ‘Dordt’ niet wist: de joodse
oorsprong van Herbert Sarfatij
Sarfatij tijdens een persconferentie op 9 juli 1982. Hij toont journalisten scherven die zijn gevonden bij een opgraving aan de Groenmarkt. V.l.n.r.: een onbekende journaliste, archiefmedewerkster Mieke Jansen, Gert van Engelen (Het Vrije Volk) en Barend Mensen (Trouw). |
De Amsterdammer drs. Herbert Sarfatij kende Dordrecht aanmerkelijk beter dan menige Dordtenaar – althans: onderaardse delen ervan.
Decennia achtereen groef hij, als archeoloog werkzaam bij de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek in Amersfoort, vooral in de bodem van de binnenstad. Veelzeggende vondsten maakte hij geregeld bekend door ter plekke persconferenties te geven, waarover lokale dagbladen gretig berichtten.
Al die tijd praatte Sarfatij, overleden in 2023, vanzelfsprekend nooit over zijn joodse herkomst. Die deed er nu even niet toe; het zou ook niet passend zijn geweest om erover te beginnen. Hij hield zijn privéleven strikt gescheiden van zijn beroep.
Toch is er reden om nu eens stil te staan bij zijn persoonlijke achtergrond, al helemaal op deze Stolpersteine-website. Later in zijn leven kwam Sarfatij er immers publiekelijk onbekrompen voor uit dat hij joods was: hij was als secretaris jarenlang betrokken bij het Auschwitz Comité, vanaf 1992.
In dit artikel, bedoeld als een nadere kennismaking met de man die Dordrecht blootlegde, wordt beschreven wat er in de oorlog is gebeurd rond de familie Sarfatij.
De Amsterdamse archiefkaart van het gezin Sarfatij, bestaande uit vader Abraham, |
Ouders
Herbert Sarfatij was het tweede, tevens laatste kind dat Abraham (‘Bram’) Sarfatij kreeg met Jeanne Bonn. Zijn broer Joost was het eerste. Beide kinderen zijn geboren in Amsterdam, de stad waar ook voor hun ouders het leven was begonnen.
Abraham Sarfatij (Amsterdam, 16 januari 1893) is diamantslijper, steward en zeeman geweest. Hij trouwde op 2 januari 1929 met de stenotypiste Jeanne (‘Jet’) Bonn (Amsterdam, 12 september 1901). De echtelieden waren indertijd respectievelijk 35 en 27 jaar oud. Joost kwam ter wereld op 10 januari 1930, zijn broer Herbert op 20 mei 1937. Het gezin woonde in Betondorp, Amsterdam-Oost, in de Veeteeltstraat, op nummer 86 boven.
In verschillende publicaties heeft Herbert teruggeblikt op zijn jeugd in Betondorp, “een rood-socialistische Amsterdamse nieuwbouwwijk”, zoals hij de buitenwijk omschreef. Hij schreef er bijvoorbeeld zelf over in het Auschwitz Bulletin (nr. 1 van jaargang 59, januari 2015). In hetzelfde bulletin, maar nu nummer 1 van jaargang 68 (januari 2024), kwam een verslag te staan over vragen die zeven kinderen uit de lagere-schooltijd hem hadden gesteld voor de serie ‘Oorlog in mijn buurt’. En in het boek Wij overleefden: De laatste ooggetuigen van de Duitse bezetting van Sytze van der Zee, gepubliceerd in september 2019, kwam ook Sarfatij aan het woord.
Uit deze − veel verduidelijkende − artikelen wordt hier ruimhartig geciteerd. Sarfatij kan immers niet zelf meer worden geïnterviewd.
Een foto van het deel van de Veeteeltstraat in Betondorp |
Modern
Betondorp was geen ‘Joods dorp’, zo staat in de inleiding bij Sarfatij’s artikel in het bulletin van jaargang 59. “Het aantal Joodse inwoners was net zo gemiddeld als in de meeste andere stadswijken. Maar er heerste vanaf het begin een sterke saamhorigheid die voortkwam uit de idealistische start kort ervoor als tuindorp en door de socialistische instelling van veel vroege bewoners. Betondorp stond al gauw bekend als rood dorp.”
En dan vertelt Sarfatij hoe zijn familie daar kwam te wonen.
“In 1934 verhuisden mijn ouders met mijn oudere broer, nog een kleuter, hier naartoe. Wat hen precies bewoog weet ik niet, maar het zal ook wel geweest zijn vanwege het vooruitstrevende karakter van het toen ongeveer tien jaar bestaande Tuindorp Watersgraafsmeer, zoals de officiële naam luidde. De benaming tuindorp stond voor het vele groen en de dorpse aanleg van de wijk. Ongeveer de helft van de bebouwing was buitengewoon modern door een opvallende en gedurfde architectuur in beton. Vandaar die bijzondere extra naam: Betondorp.”
Toen de oorlog uitbrak, vervolgt Sarfatij, bestond het gezin nog maar uit drie personen. De vader, Abraham, was eerder al, in 1939, door de regering met de Nederlandse koopvaardijvloot naar Amerika gestuurd. Dit gebeurde “om uit handen van de Duitsers te blijven”: de Duitsers waren op 1 september 1939 Polen binnengevallen. In het boek van Van der Zee vult Sarfatij aan dat het feit dat zijn vader als een joodse zeeman op de grote vaart voer, “voor zijn milieu een tamelijk buitenissig beroep” was.
Moeder Jeanna stond er als zeemansvrouw nu “vaak alleen voor in de zorg voor het gezin”. Al wist zij “een hechte band op te bouwen met vooral de nabije buren. Daardoor was er altijd veel hulp en onderling contact”.
De persoonskaart uit de oorlog van Herbert Sarfatij, |
Jaloers
Herbert was nog pas drie jaar, nog heel klein. “Maar ik herinner mij dat alles verduisterd was. Ook de vliegtuigen die overvlogen en het geluid als er iets geraakt was. De dag daarna vonden wij dan scherven op straat en op de daken.”
Hoe was het voor hem als joods jongetje in de oorlog? werd Sarfatij gevraagd door de lagere-schoolkinderen.
“Mijn hele familie is Joods, op een gegeven moment moest iedereen een ster dragen, behalve ik. Ik was nog te jong. Ik was heel jaloers op mijn oudere broer, die er wel eentje op moest, want ik vond hem erg mooi. In 1943 moesten we onderduiken. De eerste keer gingen we met z’n drieën, mijn moeder, broer en ik. Ik zei tegen iedereen: ‘Ik ben Joods, jij ook?’ Dat was gevaarlijk, dus moest ik daar weg. Toen iemand vroeg: ‘Ben jij Joods?’, zei ik: ‘Vroeger wel, maar nu niet meer.’ Ik vond het reuze interessant. Ze hebben mij ingeprent dat het gevaarlijk was en dat ik nooit mocht zeggen dat ik Joods was.”
In zijn eigen artikel is Sarfatij uitvoeriger over de eerste oorlogsjaren. Hij schrijft dat het “grote belang” van de goede band die zijn moeder met de buurt had, bleek toen in 1941 de anti-Joodse maatregelen werd afgekondigd. “Bijvoorbeeld de beperkte tijden die Joden kregen om inkopen te doen bij het al beperkte aantal winkels in het dorp.” En door de verre ligging vanuit de stad veroorzaakte het tramverbod voor Joden “een extra zware fysieke inspanning”. “De hulp van de buren was dan een grote uitkomst.”
Sperre
Moeder Jeanne had via het Rode Kruis “zeer onregelmatig en beperkt contact” met haar echtgenoot in de VS. “Langs die weg probeerde zij ‘papier’ te krijgen, maar dat leek niet te lukken. Om tijd te winnen, wist zij zelf als steno-typiste, haar vak, een baan te krijgen bij de Joodse Raad.” Zij verwierf daarmee een Sperre, een document dat tijdelijke vrijstelling van deportatie verschafte. Dat werkte een aantal maanden.
Sarfatij denkt dat in die tijd het besluit genomen zal zijn om te gaan onderduiken. In ieder geval werden de voorbereidingen getroffen: er werden onderduikplekken geregeld. Tegelijk ging volgens hem een plan in werking om de woning in de Veeteeltstraat ‘leeg’ te maken en de inboedel in veiligheid te brengen. “Bij beide speelden de buren een grote rol.”
Het ontruimen van de woning had plaats terwijl de Sarfatij’s er nog woonden, in de donkere wintermaanden van 1942 op 1943. “Alles werd ondergebracht bij de kring van buren”, via een nachtelijk transport over de duistere Veeteeltstraat. In zijn laatste herinnering aan het huis ziet Sarfatij zich met moeder en broer binnen op kussens op een kale vloer in een lege kamer zitten. “Het is een soort binnenshuis kamperen, dat op mij, ik ben dan net zes jaar, grote indruk maakt.”
De geraniums en gordijnen voor de ramen aan de straatzijde blijven achter, om de woning een bewoonde indruk te laten houden.
Een oude ansichtkaart van Ferwerd, het Friese dorp waar Herbert Sarfatij kon onderduiken, tot na de bevrijding. |
Friesland
In het voorjaar 1943 moeten de Sarfatij’s onderduiken, de situatie “wordt nijpend”. Net voor een ophanden zijnde razzia verlaten zij het donkere huis, de buren staan weer klaar. De een na de ander vlucht met hun hulp naar een huis verderop in Betondorp, een sluiptocht van het ene donkere portiek naar het volgend. Vandaar worden zij op drie afzonderlijke plaatsen ondergebracht.
Herbert komt in het noorden van Friesland terecht. Een onbekende vrouw bracht hem er in juli met de trein. Ze zette hem af in het dorp Ferwerd, in de lege wachtkamer van een dokter. “Na haar vertrek kwam de dokter zelf met een oudere dame binnen. De vrouw, mijn nieuwe pleegmoeder, nam mij mee naar een boerderijtje tegen de zeedijk langs de Waddenzee, op een halfuur lopen van de dorpskern. Ze was een weduwe, die daarna met een weduwnaar was getrouwd. Evenals zij had hij ook meerdere kinderen.”
Met een nakomertje in dit grote gezin van dezelfde leeftijd, Hessel, werd Herbert “meteen dikke vrienden”. Op school leerde hij “al heel gauw” Fries spreken.
De omstandigheden in het boerderijtje waren uiterst primitief. Water wordt met een emmertje uit de regenwaterput gehaald en niet gekookt. Op een dag, ergens in september of oktober 1943, zakte Herbert zo door zijn benen. De huisarts stelde vast dat hij meningitus had, nekkramp. Een paar weken lag hij in de bedstee, al die tijd verzorgde zijn pleegmoeder hem “liefdevol”.
Herbert herstelde, maar zijn pleegmoeder was er niet helemaal gerust op. Zij nam hem in een taxi mee naar een specialist in Leeuwarden. Het onderzoek leverde niets op, maar bij vertrek zei de man nog wel: “Mevrouw, waar bent u aan begonnen!” “Hij had namelijk gezien dat ik besneden was. Maar hij hield zijn mond.”
Onderscheiding
Tot na de bevrijding is Herbert in Ferwerd (‘Ferwert’ in het Fries) gebleven. Hij zat daar, schrijft hij in het Auschwitz Bulletin, zo veilig dat hij na 5 mei “eerst onvindbaar” was voor zijn familieleden. “Pas met de terugkeer uit Duitse gevangenschap van de contactpersoon uit de ondergrondse studentenorganisatie komt er voldoende informatie om mij te traceren.” Het is dan juni.
Zijn vader verblijft nog altijd in de VS. Hij moet wachten tot zijn schip weer naar Nederland gaat. Eind augustus is dat zover. Het gevolg is dat het tot begin september duurt voordat iedereen weer bij elkaar is. “Na zes jaar, van 1939 tot 1945, is het gezin weer compleet.”
IJmkje Westra-Zijlstra was de Friese pleegmoeder van Herbert. Zij is in juni 2022 in Den Haag postuum onderscheiden door Yad Vashem.
Dat gebeurde in aanwezigheid Herbert zelf én van zo’n vijftien familieleden van beppe Westra. Kleinzoon Sierd Tilma zei bij deze gelegenheid dat het “een prachtige erkenning” is voor wat mevrouw Westra heeft gedaan. Al voegde hij er volgens Omrop Fryslân aan toe dat het mooi zou zijn geweest als dit eerder was gebeurd. “Dan had oma zelf nog geleefd of mijn moeder.”
Toch betekende de oorkonde veel voor de familie, zei hij. “Beppe had de moed en de kracht om dat te doen, terwijl ze zelf ook al een groot gezin had. Het was wel gevaarlijk om joden onderduik te verlenen.” Herbert vertelde dat hij onderdeel van het gezin was en gewoon mee ging naar de kerk. “Voor mij als Amsterdamse jongen was het wel een hard en primitief leven op het platteland.”
Verraad
En zijn broer en moeder? Hoe verging het hen?
Broer Joost, 13 toen, bleef in Amsterdam. Hij werd ondergebracht “bij de buur van een tante, die kort daarvoor gedeporteerd was”, meldt Herbert. Zijn moeder (42) kon in Santpoort terecht bij “naaste familie van dezelfde overburen in de Veeteeltstraat”.
Dit ging een klein jaar goed, toen viel “de zaak door verraad in duigen”. Moeder en zoon werden gearresteerd. Als strafgeval komen zij in Kamp Westerbork terecht. “Een hopeloze zaak, lijkt het.” Maar dan geschiedt een wondertje.
Herbert schrijft dat de correspondentie met vader Sarfatij via het Rode Kruis steeds door is blijven gaan, correspondentie die loopt via telegrammen. In het laatste bericht deelt zijn vader mee dat het gezin Sarfatij via hem het ‘American Citizenship’ heeft verworven. Het is intussen mei 1944 en met de Duitsers zijn via het Internationale Rode Kruis (IRK) uitwisselingsgesprekken op gang gekomen. “In dat proces moet ook de mededeling uit het telegram zijn gaan meespelen.”
Moeder en zoon worden “o, wonder” als burgergevangenen vanuit Westerbork doorgezonden naar een speciaal voor uitwisselingsdoeleinden ingericht kamp in Bergen-Belsen. Daar verblijven zij acht maanden, “onder uiterst moeilijke, net niet fatale omstandigheden”. Daarna worden zij in een kleine groep van ruim honderd personen op de trein gezet als ‘Amerikanen’ en begin januari 1945 bij de grens met Zwitserland overgedragen aan het IRK.
Het complete gezin Sarfatij heeft de Holocaust overleefd. Vader Abraham Sarfatij (hier Sarfaty genoemd) overleed op 19 januari 1986 in Amsterdam, enkele dagen na zijn 93ste verjaardag, aldus de advertentie in ‘Het Parool’ van de 21ste. |
Moeder Jeanne stierf eerder, op 26 juni 1981, |
Verhuiswagen
Maar moeder en zoon Sarfatij zijn formeel natuurlijk helemaal geen Amerikanen. Daarom gaan zij als vluchtelingen via bevrijd Frankrijk en in afwachting van repatriëring naar een vluchtelingenkamp van de net opgerichte Verenigde Naties in Noord-Afrika. Daar moeten zij tot eind augustus 1945 verblijven, pas dan is er gelegenheid om naar Nederland terug te keren.
In het vraaggesprek dat de schoolkinderen hem afnamen, vertelt Herbert hoe hij de hereniging met de familie heeft beleefd.
Hij brengt in herinnering dat hij niets wist van zijn ouders, ze moesten hem zoeken. Het duurde wel even voordat hij was opgespoord. “In september gingen we naar de kapper. Er leek iets in de lucht te hangen. Toen we thuiskwamen (in Ferwerd), zaten daar een meneer en mevrouw. “Wa binne sy”, vroeg ik, “Wie zijn dat?” Het bleken mijn ouders te zijn.”
Als het gezin weer herenigd is, blijkt de woning in de Veeteeltstraat niet meer beschikbaar. Zij had een jaar leeggestaan, vanaf augustsu 1944 is zij opnieuw uitgegeven. Maar dan komt, schrijft Herbert, de solidariteit van de buren weer opzetten. Dramatisch gezegd: Betondorp grijpt in.
Aan de overzijde van de Veeteeltstraat zijn de huizen in eigendom van de woningbouwvereniging De Algemene. Hun opzichter vindt de handelwijze van omgaan met teruggekeerde joden “zo schandalig” dat hij een oplossing forceert. Een woning verderop in de straat, voorheen verhuurd aan een “zwaar foute familie die vastzit”, wordt door hem ‘gekraakt’ en ter beschikking gesteld aan de familie Sarfatij.
Buren helpen met het schoonmaken en verhuizen. De eigen inboedel komt terug “van plekken waar de zaken in 1943 gestald waren”. De verhuiswagen moest daartoe bij zeven adressen langsgaan. Voor het eind van 1945 zitten de Sarfatij’s toch weer in hun eigen huis, tussen hun eigen spullen, in hun geliefde Betondorp.
De ouders van Herbert zijn er altijd blijven wonen. Vader Abraham overlijdt er op 19 januari 1986, op 93-jarige leeftijd. Moeder Jeanne was eerder al overleden, op 26 juni 1981, als 79-jarige. En zoon Joost? Hij is na de oorlog geëmigreerd naar Australië, en daar in 2020 gestorven.
Bertje Leuw, afkomstig uit Wageningen, |
Boek
Bertje Leuw, de latere echtgenote van Herbert Sarfatij, is geen autochtone Amsterdammer. Zij is in 1944 als joods kind geboren in Wageningen. Voluit heet zij Bertha Maria Christine. Twee kinderen krijgt het echtpaar, de dochters Aviva en Jonah (23 mei 1985).
In 2015 heeft Bertje Leuw bij Uitgeverij Aspekt het boek Kleine Maurits, een oorlogsverhaal in gebaren gepubliceerd. Op de website Leestafel wordt het boek besproken. Er wordt vermeld dat voor deze novelle gebruik is gemaakt van de toneelproductie Versteend Verdriet uit 1999 van Handtheater. Daarin speelde Eduard Leuw een rol, de broer van Bertje. Eduard op zijn beurt is weer de titel van het boek Kleine Maurits, dat 104 pagina’s omvat. De zus heeft het boekje uitgegeven als ode aan haar broer.
Kleine Maurits is in het boek een doofgeboren kind in een Amsterdams gezin. Als hij acht maanden oud is, moet hij er weg om te kunnen onderduiken, in 1943. Hij komt terecht in Limburg.
Na de oorlog, zo valt de inhoud samen te vatten, wordt Maurits herenigd met zijn ouders en twee zusjes. “Hij kent ze niet. Taal ontbreekt om hem uit te leggen wat er is gebeurd. Later, op de dovenschool, waar hij met inspanning en geduld leert praten en liplezen, begint hem iets te dagen over de Tweede Wereldoorlog. Wanneer hij al volwassen is, beschrijft zijn moeder, speciaal voor hem, wat hun gezin en naaste familie tijdens de Jodenvervolging is overkomen. Pas na haar dood durft hij het te lezen. Dan, als acteur van Het Gebarentheater, brengt Maurits het verhaal van zijn moeder over het voetlicht.”
Zo ging het ook in werkelijkheid: terwijl de ouders van Bertje Leuw onderdoken, werden haar broer en zussen elders in Nederland ondergebracht in pleeggezinnen. Na de oorlog werd het gezin herenigd in Amsterdam. Bertje Leuw werkt in Amsterdam als psychotherapeut en supervisor/coach. ‘Kleine Maurits’ is haar literaire debuut.
Bertje Leuw publiceerde in april 2015 de novelle ‘Kleine Maurits’, over een doofgeboren kind in een Amsterdams joods gezin. Als hij elf maanden oud is, moet hij thuis weg om te kunnen onderduiken, in Limburg. Het boek is gebaseerd op een werkelijke geschiedenis. |
Over al zijn opgravingen in Dordrecht, gedurende bijna twintig jaar, in Dordrecht heeft Herbert Sarfatij in 2007 het boek ‘Archeologie van een Deltastad’ uitgebracht. |
Opgravingen
En haar man Herbert Sarfatij, hoe is het hem na de oorlog vergaan?
Hij werd archeoloog en zou in Dordrecht veel omwoelen, letterlijk.
In 2007 publiceerde hij een omvangrijk boek over de opgravingen in de binnenstad van Dordrecht, een stad die al meer dan achthonderd jaar bestaat en niet alleen de eerste stad in Holland was, maar eeuwenlang ook de voornaamste stad van het gewest. Archeologie van een Deltastad is de titel van deze 384 pagina’s tellende uitgave, uitgegeven door Stichting Matrijs in Utrecht, prijs: € 49,95. Het is gebaseerd op de reeks opgravingen die Sarfatij in de periode 1968-1989 heeft verricht.
Op 14 februari 2008 presenteerde Sarfatij deze uitgave in het Dordtse Stadhuis. Bij die gelegenheid hield hij een toespraak die is geplaatst in het kwartaaltijdschrift van de vereniging Oud-Dordrecht (nr. 1 van 2008). Redacteur Cees Esseboom, die het boek verderop in hetzelfde blad recenseerde, noemt Sarfatij’s boek “een waardevol boek”, tevens “een welkome aanwinst” voor de Dordtse ontwikkelingsgeschiedenis. In de boekenkast van de Dordrecht-liefhebber mag het volgens hem niet ontbreken.
“Wat bezielt een mens”, zo begon Sarfatij zijn toespraak, “om in de modderige grond van deze stad diepe gaten te graven, alleen om er in te kijken en dat dan jaren vol te houden? Aan een oude liefde voor Dordt kan het bij mij niet gelegen hebben, want ik wist lange tijd niets van deze stad. Dat veranderde drastisch toen ik in Amsterdam geschiedenis ging studeren, middeleeuwse geschiedenis.
“Toen werd in een keer duidelijk hoe belangrijk juist deze stad geweest is voor de verstedelijking van West-Nederland, speciaal voor het middeleeuwse Holland, het graafschap Holland. Hier, op dit punt, had zich met Dordrecht het voor die tijd moderne begrip stad voor het eerst voluit ontwikkeld.” Waarna Sarfatij inging op de resultaten van het archeologisch onderzoek, een onderzoek waarop was aangedrongen “door sommigen” die zich “grote zorgen” maakte over de aanstaande sanering van de binnenstad, in de jaren zestig.
Met de klok mee: |
Openkerven
Bouwblokken zouden namelijk worden gesloopt, pleinen ontworpen en nauwe straatjes moesten verdwijnen om plaats te maken voor brede winkelstraten “die het stadshart openkerfden”.
En zo is het ook gebeurd. “Overal”, schetste Sarfatij, “werden oude huizen door nieuwbouw vervangen. De talrijke overblijfselen van eerdere bebouwing, die nu in de ondergrond bewaard gebleven waren, werden rigoureus opgeruimd. Wie een luchtfoto uit die tijd bekijkt, denkt het gevolg van een oorlogsbombardement te zien. Maar nee, het was de moderne tijd, de vooruitgang…”
De verontruste Dordtenaren “zochten steun buiten de stad en vonden deze” bij de Rijksdienst voor Ooudheidkundig Bodemonderzoek. Sarfatij werd gevraagd om voorafgaand een archeologisch onderzoek op poten te zetten met de stadskern van Dordrecht als onderwerp. Dat deed hij. In 1967 kwam hij voor het eerst naar de stad, in de zomer van 1968 ging het onderzoek van start. En zo leerde ‘Dordrecht’ via nieuwsverhalen in de plaatselijke kranten de archeoloog Herbert Sarfatij kennen.
Drie en twintig jaar later, in 2007, heeft Sarfatij in zijn letterlijk zware boek Archeologie van een Deltastad uitvoerig verslag gedaan van de opgravingen, geïllustreerd met kaarten, doorsneden, plattegronden en foto’s. Volgens recensent Esseboom heeft dit ervoor gezorgd dat “de tekst goed te volgen is”. Sarfatij zelf lichtte in zijn toespraak de titel van het boek toe. Eén aspect was volgens hem bij alle onderzoek overheersend naar voren gekomen: “Dat is de positie van Dordrecht als stad in de Nederlandse delta, als een deltastad.”
Niet alleen de Dordtse kranten, ook ‘NRC-Handelsblad’ schreef (op 26 januari 1983) |
Excursie
Maar zoals opgemerkt: de joodse afkomst van Herbert Sarfatij is destijds, en ook nadien, niet ter sprake gebracht. Het deed er in dit verband niet toe. Lokale journalisten hadden alleen het hem te maken als de – overigens prettig mededeelzame − archeoloog.
Dat veranderde pas toen één van die verslaggevers hem decennia later tegenkwam in Amsterdam, waar deelnemers aan een komende, meerdaagse excursie naar Polen bijeen waren gekomen. Die reis werd georganiseerd door het Auschwitz Comité, waarvan Sarfatij de secretaris bleek. En zodoende maakte de verslaggever toen pas, voor het eerst, kennis met die andere zijde van Sarfatij: zijn joodse identiteit. Tot dan had hij alleen met diens beroepsmatige kant te maken gehad, de archeologische.
Herbert Sarfatij is op 10 november 2023 in zijn geboortestad Amsterdam overleden, op 86-jarige leeftijd.
Herbert Sarfatij (overleden in 2023) en zijn vrouw Bertje bezochten in september 2021 het zojuist |
< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'